Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 16
(2000)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ein Rembrandt in Worten’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Buysse in het Nederlandse taalgebiedDe eerste helft van de eeuw na de onafhankelijkheid van België in 1830 werd gekenmerkt door een literatuur met een hoofdzakelijk nationalistische en idealistisch-pedagogische, d.w.z. volksontwikkelende functie (zie o.a. Gobbers 1982: 722, Debbaut 1989a: 28 en Deprez & Gobbers 1990: passim). Het prototype van deze opvatting waren de werken van Hendrik Conscience. Pas in de loop van de jaren tachtig en vooral in de jaren negentig werden de modernistische kunsttendensen steeds sterker, zonder dat de nationaal-conservatieve motieven volledig verdwenen (zie Vlasselaers 1990: 145-146). De aansluiting bij de nieuwere literaire ontwikkelingen in Europa vond in Vlaanderen dus pas met enige vertraging plaats. Cyriel Buysse speelde daarbij een belangrijke rol toen hij in 1890 met De Biezenstekker de eerste naturalistische novelle uit de Vlaamse literatuur publiceerde (overigens in het Noord-Nederlandse tijdschrift De Nieuwe Gids). Die novelle betekende het begin van een eerste periode (vgl. Roemans 1987 en Musschoot in VW4: XXVIII) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met een reeks van hoofdzakelijk naturalistisch-realistisch geïnspireerde romans, waarin Buysse als eerste Vlaamse auteur uitvoerig het proletariërsbestaan beschreef, die hem in zijn eigen land echter ook de reputatie van ‘obsceen auteur’ gaven: in 1893 Het recht van de sterkste, in 1894 Sursum Corda!, in 1895 Wroeging, in 1896 Mea Culpa, in 1897 Op 't Blauwhuis en in 1898 Schoppenboer. Tot die periode behoorden ook de eerste novellenbundels van Buysse: in 1899 Uit Vlaanderen en in 1900 Te lande en zijn eerste theaterteksten. Ze eindigde met de publicatie van het beroemdste theaterstuk van de auteur: Het gezin Van Paemel (1902)Ga naar voetnoot(1). Rond de eeuwwisseling ontwikkelde Buysse zich stilaan in de richting van een gematigder realist, waarbij de beschrijving van het milieu door een milde vorm van humor aangevuld werd. Tot die periode, die in kwantitatief opzicht de belangrijkste was (ze duurde tot de dood van de auteur), behoorden bijvoorbeeld romans zoals Het leven van Rozeke van Dalen (1906), Het Ezelken (1910) en Tantes (1924), maar ook meer dan een dozijn novellenbundels, b.v. Tussen Leie en Schelde (1904) en Lente (1907) en vier andere drama's.
Die overgang wordt in de secundaire literatuur soms als een ontwikkeling van een naturalisme à la Zola naar een realisme à la de Maupassant voorgesteld (zie o.a. Roemans 1987: 157). De vergelijking met Zola, van wie Buysse de werken vermoedelijk al einde jaren tachtig had leren kennen (zie Van Elslander & Musschoot in VW1 : XX), gaat niet in de laatste plaats terug op een van de weinige interviews met Buysse. Daarin beweerde de auteur in 1913 zelf dat Het recht van de sterkste onder invloed van Zola ontstaan was. Hij zou echter de Franse auteur niet geïmiteerd, maar diens methode en beschouwingswijze op de Vlaamse mensen en omstandigheden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toegepast hebben (zie Van Elslander & Musschoot in VW1 : XIX). Dat Buysses naturalisme belangrijke verschillen in vergelijking met de uitgangspunten van Zola vertoont, wordt uitvoerig geïllustreerd in Romain Debbauts studie over het naturalisme in de Nederlandse literatuur (1989a). Vooral de wetenschappelijk bepaalde erfelijkheid van Zola is bij Buysse niet zo duidelijk, hij beperkt zich veeleer tot het zuivere objectiviteitsprincipe dat ook bij de Maupassant overheerst. Het determinisme in zijn werken is veeleer van innerlijke en persoonlijke aard: de ontwikkeling van de hoofdfiguren wordt niet zozeer door erfelijkheid en milieu, maar veeleer door hun eigen wezen en hun eigen natuur bepaald (zie Debbaut 1989a: 109). In vergelijking met Zola was Buysses naturalisme dus veel minder dogmatisch, maar eerder pragmatisch. In een Europees kader vormde Buysse daarmee zeker geen uitzondering, want het wetenschap-pelijk-dogmatische van Zola's naturalistische theorieën werd ook in het buitenland nauwelijks gevolgd (vgl. Debbaut 1989b: 95). Ook niet in de Nederlandse literatuur, waar de meeste schrijvers die met de naturalistische tendens sympathiseerden, niet de realiteit op zich thematiseerden, maar haar veeleer als aanleiding tot de literaire productie beschouwden. Debbaut wijst erop dat die andersoortige con-cretisering van het naturalistische gedachtegoed ongetwijfeld ook met het latere tijdstip te maken heeft. Het begin van het naturalisme in het Nederlandse taalgebied (maar bijvoorbeeld ook in Duitsland) is ongeveer twintig jaar later dan in Frankrijk te situeren, als het ware in een tweede naturalistische golf in de Europese literatuur (1989a: 167)Ga naar voetnoot(2). In Frankrijk is het naturalisme als logisch gevolg uit het realisme ontstaan, terwijl het naturalisme in Nederland en Vlaanderen tegen het bestaande realisme heeft moeten reageren (169, vgl. ook hier Anbeek 1982: 123)Ga naar voetnoot(3). De meeste werken van Buysse, zelfs enkele uit de eerste periode en dus vooral de werken die na circa 1903 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontstaan zijn, combineerden romantische en realistische, sentimentele en naturalistische elementen. Ze vormden een bijzondere mengvorm van een streng realistische objectiviteit en een vaak pathetisch aandoend idealisme (vgl. Couttenier 1993b: 7). Debbaut verbindt de soms triviaal literaire kenmerken van de meest pathetische werken met de traditie van de vervolgromans, die rond de eeuwwisseling belangrijk was in de Europese kranten- en tijdschriftenliteratuur. Kenmerkend voor die traditie zijn overgevoelige, hypersentimentele, erg simplistische en daardoor doorzichtige figuren met een grote gevoeligheid voor persoonlijke crisissen (1986: 73). Romans zoals bijv. Sursum Corda! en Mea Culpa zijn veeleer in die traditie van de vervolgroman onder te brengen (vgl. Van Vreckem 1968: 145), ook al worden ze zeker niet gekenmerkt door een happy end. Buysse probeerde aan de hand van een dramatisering die vanuit onze hedendaagse visie overtrokken is, sociologische feiten over de ervaringen en dilemma's van zijn tijdgenoten weer te geven. Zijn literarisering zou in dat geval getypeerd kunnen worden als een ‘melodramatische sublimering van onoplosbare tegenstellingen’ (Couttenier 1993a: 121).
Daarbij mag men twee dingen niet uit het oog verliezen: 1. dat Buysse in een land met een buitengewoon sterke (nationaal-)idealis-tische literaire traditie geleefd heeft, waar ook na de eeuwwisseling romantiek en een soort Biedermeier-realisme nog steeds veel succes hadden, en 2. dat de auteur juist aan het begin van zijn loopbaan financiële moeilijkheden gekend heeft, waardoor hij gedwongen was zijn hoofdzakelijk burgerlijk leespubliek niet voor het hoofd te stoten. Het imago van uitsluitend naturalistische schandaalauteur, dat door de katholieke pers overigens met overtuiging verspreid werd, heeft lang standgehouden, zodat Buysse in het Nederlandse taalgebied op lange termijn nooit echt populair geworden is. De doorbraak bij een groter publiek is hem eigenlijk pas vanaf de jaren twintig gelukt, in delen van de katholieke pers en ook in academische kringen volgde die erkenning pas na de Tweede Wereldoorlog (zie o.a. Vervliet 1982)Ga naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buysse beschreef in zijn werken grotendeels het landleven, eventueel ook het leven in een plattelandsgemeente. Het leven in een echte grootstad en de daarmee samenhangende sociale problemen in een opkomend Industrieland, zijn bij hem nauwelijks te vinden. De sociale kritiek die uit zijn oeuvre blijkt, heeft vooral betrekking op de geboorte-aristocratie (de adel), veel minder op de nieuwe machthebbers, de geldaristocratie (de kapitalisten). Zijn aanklachten tegen het onwaardige, proletarische bestaan vormen een kritiek op de morele en intellectuele waarden van de adel (zie Debbaut 1986: 64); de verantwoordelijkheid van de nieuwe rijken, de kapitalisten, blijft buiten schot (zie Van Vreckem 1968: 149). Integendeel, van die eliteburgerij verwachtte Buysse juist dat ze de toekomst zou sturen. In Buysses maatschappelijk spectrum steekt één bepaalde groep -de eliteburgerij- met kop en schouders boven de andere maatschappelijke groepen uit, daaromtrent kan niet de minste twijfel bestaan. Op elk domein zijn zij de pijlers waarop de maatschappij berust. Niet de geestelijkheid, maar zij streven de geestelijke en morele verheffing van hun medemensen na [...]; zij zijn dus de morele leiders van het volk. Niet de oude kaste van aristokraten, maar zij streven politieke vernieuwing en sociale rechtvaardigheid of wat dit volgens hen inhoudt na; zij zijn dus de politieke en sociale leiders van het volk. (Debbaut 1986: 70) Een eerder selectieve kritische houding dus, waarbij de individuele waarden overheersen (vgl. ook De Borchgrave 1991). Dat Buysse zelf uit een ondernemersfamilie stamde, heeft die opvatting ongetwijfeld beïnvloed. Juist bij zo'n auteur viel de interesse voor de problematiek van de sociale emancipatie en de sympathie voor de socialistische maatschappijanalyse (vooral voor hun meer ‘gema-tigde’ concretiseringen, in Vlaanderen bijvoorbeeld in de sociaalchristelijke beweging) altijd al op, ook al heeft Buysse zelf steeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weer benadrukt dat hij zich niet politiek wilde engageren (vgl. Musschoot in VW6: XXXVII). Terwijl de katholieke pers Buysse dus lange tijd miskend heeft, heeft de socialistische beweging de auteur heel vroeg leren waarderen en heeft ze hem ook altijd, bijvoorbeeld met talloze opvoeringen van zijn drama's, ondersteund (zie o.a. Balthazar 1982).
Vanuit deze gezichtspunten is de reputatie van Cyriel Buysse als de ‘Vlaamse naturalist’ niet absoluut. In ieder geval vormt zijn oeuvre door bepaalde naturalistische kenmerken een component in de ontwikkeling van het modernisme in de Vlaamse literatuur. Buysse stond aan het begin van een ontwikkelingslijn van de ‘behaviouris-tische’ sociale roman in Vlaanderen, die later o.a. in de werken van Gerard Walschap, Piet van Aken en Hugo Claus voortgezet werd (zie Vervliet 1982: 546). Tot die ‘Buyssetraditie’ worden door de kritiek soms ook Louis Paul Boon en Walter van den Broeck gerekendGa naar voetnoot(5), waarbij echter steeds weer uitsluitend het naturalistische aspect van Buysse als vergelijkingspunt dient. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Buysse in het Duitse taalgebied2.1 Bibliografie van de werken van Cyriel Buysse in het DuitsIn deze bibliografische lijst van de werken van Cyriel Buysse in Duitse vertaling wordt een onderscheid gemaakt tussen vier categorieën. Eerst worden de vertalingen in boekvorm met Buysse als auteur opgesomd (als het een bundel is steeds met de verschillende vertaalde novellen en verhalen). Dan volgen de vertalingen die in bloemlezingen gepubliceerd zijn. De derde categorie bevat de vertalingen in kranten en tijdschriften en tenslotte worden enkele niet gepubliceerde manuscripten vermeld. Binnen iedere categorie worden de vertaalde werken chronologisch vernoemd. Tussen haakjes staan de oorspronkelijke titels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Vertalingen in boekvorm met Cyriel Buysse als auteurHolländische Dorfgeschichten. Berlin/Leipzig: Hillger, 1909. (Kürschners Bücherschatz 655) vert. Rhea Sternberg
Flämische Dorfgeschichten. München: G. Müller, 1916. vert. Georg Gärtner tweede en derde druk eveneens in 1916
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Vertalingen in bloemlezingen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Vertalingen in kranten en tijdschriften
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Appendix 1: verschenen in de Fränkische Tagespost, datum onbekend:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Appendix 2: tijdens de eerste wereldoorlog verschenen, waarschijnlijk allemaal in één en dezelfde (maar onbekende) krant:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Appendix 3: verschenen in een nog andere, eveneens onbekende krant (vermoedelijk in de omgeving van Chemnitz):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. Niet Gepubliceerde vertalingen (teruggevonden manuscripten Georg Gärtner)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Analyse en interpretatie van de primaire bibliografie2.2.1 Romans en naturalismeDe bibliografie omvat dus zes Duitse werken die onder de auteursnaam Cyriel Buysse gepubliceerd zijn. Twee ervan zijn romans (Ein Löwe von Flandern en Rose van Dalen), een derde roman (tenminste zo wordt hij in het Nederlandstalige Verzameld werk geclassificeerd), Der nächtliche Überfall, werd niet apart, maar als onderdeel van de bundel Flämische Dorfgeschichten gepubliceerd. De andere vier afzonderlijke Buysse-publicaties bevatten uitsluitend novellen en verhalen, wanneer we Der nächtliche Überfall meetellen zijn het er in totaal 39. Bovendien werden ook in enkele bloemlezingen over de Vlaamse literatuur vijf vertalingen van Buysse-verhalen opgenomen. Ik heb ook twee nooit gepubliceerde vertalingen van vertaler Georg Gärtner als manuscript gevonden: het verhaal Die Bürgerwehr ist da! en de roman Das Eselein. Tenslotte heb ik ook 24 gepubliceerde vertalingen van Buysse-teksten in tijdschriften, kranten en hun cultuurbijlagen ontdekt. Vooral die laatste categorie differentieert het beeld van de Duitse Buysse-vertalingen, omdat in het vertaalonderzoek meestal geen rekening wordt gehouden met de niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in boekvorm verschenen tekstenGa naar voetnoot(6). Zo heeft de beperking tot vertalingen in boekvorm bijvoorbeeld Van Uffelen aangezet tot de bewering dat Buysse in Duitsland, ondanks de publicatie van Holländische Dorfgeschichten in 1909, tot aan de eerste wereldoorlog ‘weitgehend unbekannt’ gebleven is (1993b: 263). Uit de bibliografie blijkt echter dat Buysse al tien jaar voor de oorlog, tenminste voor de lezers van Die neue Welt, zeker geen onbekende was.
Op het eerste gezicht is Buysse in Duitsland dus vooral als auteur van verhalen en novellen en veel minder als romanschrijver voor het voetlicht gekomen. Opmerkelijk is echter ook de vaststelling dat geen enkel theaterstuk vertaald is, hoewel bijvoorbeeld Het gezin Van Paemel in Buysses geboorteland aanzienlijk tot de literaire betekenis van de auteur heeft bijgedragen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de thema's uit Buysses drama's in Duitsland al uitvoerig behandeld waren, met name door Gerhart Hauptmann, die zijn vroege naturalistische drama's al eind jaren tachtig (Vor Sonnenaufgang, 1889) en begin jaren negentig (Die Weber, 1892) gepubliceerd had. In een dubbele bijdrage (1988 en 1989) over de overeenkomsten tussen de toneelstukken van Buysse en Hauptmann heeft Van Schoor er duidelijk op gewezen dat Buysse de bekendste werken van Hauptmann in Gent heeft leren kennen en dat hij bepaalde dramatische en thematische elementen daaruit in zijn eigen drama's ver- en bewerkt heeft. Dat geldt ook voor Het gezin Van Paemel, waar Van Schoor zowel met Herman Heyermans' Op Hoop van Zegen als met Hauptmanns Die Weber parallellen vaststelt (1988: 48-52). De onmiskenbare naturalistische tendens van het merendeel van Buysses toneelstukken heeft er duidelijk toe bijgedragen dat ze niet (meer) toepasselijk waren op de Duitse theaterrealiteit, die die ontwikkeling al tien jaar vroeger doorgemaakt had. Door hun naturalistisch gehalte waren ze vanzelfsprekend ook niet geschikt om in de totaal anders georiënteerde en meer populaire theatertraditie van de Duitse kluchten en komedies opgenomen te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die uiteenlopende receptie van Buysses dramas in beide cultuurgebieden toont nog eens aan dat de vertalingen in het doeltaalgebied aan heel andere normen onderworpen zijn dan de bronteksten in hun brontaalomgeving. De concepten ‘chronologie’ en ‘verhaal’ zijn voor vertalingen en voor de doeltaalcultuur vaak problematisch, omdat de chronologie van het ontstaan van de brontaaltekst in de doelcultuur meestal niet gerespecteerd wordt. Zo kunnen vertalingen van vroegere werken als gevolg van succesvolle vertalingen van latere werken ontstaan (vgl. Frank 1992: 372). Bovendien ontstaat bij niet onmiddellijk vertaalde werken altijd een soort ‘retarderingseffect’: het oorspronkelijke ontstaansproces en het oorspronkelijke effect van een werk in de broncultuur zijn altijd al voorbijgestreefd wanneer de doelcultuur beslist het werk te vertalen. ‘This implies that a target literature frequently ignores the contemporary elements of a source literature and goes back to an earlier diachronic phase, often outdated from the point of view of the center of the source literature’ (Even-Zohar 1990: 71). Wat niet noodzakelijk betekent dat die aspecten ook voor de nieuwe omgeving voorbijgestreefd zijn, want zo kunnen juist vernieuwende invloeden, procédés en inzichten ingevoerd worden. In dit concrete geval van als naturalistisch bestempelde theaterstukken was een vertaling van Buysses werken echter heel onwaarschijnlijk. Ze stamden namelijk uit een taalgebied waarin het naturalisme zeker in vergelijking met het Franse, zelfs nog met het Duitse, betrekkelijk laat ingang gevonden had. Een vertaling van Buysses drama's in het Duits zou zo met een dubbel retarderingseffect te maken gekregen hebben: enerzijds met datgene dat aan het vertalen inherent is, anderzijds met dat van het voorbijgestreefde naturalistische gedachtegoed. Ook het niet-vertalen van een werk kan dus belangrijk zijn en is niet per se een waardenvrij vertaal- resp. vertalersstandpunt (vgl. Lambert 1995, die de functionele aspecten van het niet-vertalen behandelt).
Het buiten beschouwing laten van Buysses naturalistische werken is een tendens die ook gedeeltelijk in de keuze van de vertaalde romans terug te vinden is. Geen enkele van de meest naturalistische romans uit de jaren negentig is geselecteerd, maar enkel werken uit de twintigste eeuw, die vaak een mengvorm van realisme en idealisme voorstelden. Dat geldt voor De nachtelijke aanranding, een roman uit 1912, die weliswaar nog eens naturalistische inhouds- en stijlele- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menten van de roman Schoppenboer opneemt, anderzijds echter in een duidelijk meer gematigde, ‘vermenselijkte’ en minder ruwe formulering (zie Van Elslander en Musschoot in VW2: XXI). Het geldt echter ook voor de twee enige romans van Buysse die in de Duitse vertaling apart gepubliceerd werden: 'n Leeuw van Vlaanderen en Het leven van Rozeke van Dalen. De laatste, oorspronkelijk in 1906 verschenen, is een van de beroemdste romans van Buysse. In die ‘dubbelroman’ (zie Fens 1986: 11) schept de auteur door middel van een spiegelprocédé twee tegenovergestelde werelden die elkaar echter tegelijkertijd aanvullen: een kasteel- en een arbeiderswereld. Die inhoudelijke afwisseling beantwoordt aan een dubbel verhaal-procédé waarin de auteur harde, realistische passages met uiterst naïeve, sentimentele, romantische, soms zelfs religieuze tekststukken afwisselt resp. compenseert. Die inhoudelijke en stilistische dubbelzinnigheid blijkt enerzijds uit de gevoelige beschrijving van het liefdevolle landmeisje (de romantisch-idealistische component), anderzijds uit de ruwheid van de zuiver materiële werkelijkheid (de realistisch-naturalistische component) (Musschoot 1996: 6). Herman Robbers beschreef die roman als een mengelmoes ‘van kras realisme en romantiek, van naïef sentiment en bezadigde wijsheid, van ouderwetsche intrigevinding en nieuwerwetsche beschrijvingskracht, van ruwe oubolligheid, vrouwenvereering, idylle, mystiek, melodrama, àlles!’ (citaat uit Van Elslander & Musschoot in VW2: X). Terwijl in Rozeke van Dalen echter nog naturalistische elementen voorkomen, is 'n Leeuw van Vlaanderen (ontstaan in 1900) een totaal anders geaarde roman, waarin de burgerlijke tendens duidelijk overweegt. Op het eerste gezicht toont die ‘politieke’ roman veel sympathie voor het socialistische gedachtegoed, bij nader toezien is het echter vooral een sociaal-burgerlijke variant van het ‘arbeidersmedelijden’ die verkozen wordt. De christelijk-sociaal denkende hoofdfiguur streeft, in tegenstelling tot de socialisten, niet naar een egalitaire maatschappij, maar gelooft dat er met de weldadigheid van de rijken veel te bereiken is. Precies in die roman ziet bijvoorbeeld Debbaut de opvatting van de ‘patriarchale bourgeoiscratie’, die Buysse voor de geest stond, geconcretiseerd (1986: 98). Ondanks de duidelijk aanwezige sympathie voor de kleine man is 'n Leeuw van Vlaanderen vanuit dat perspectief een systeembevestigende roman. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buysse opteert voor een maatschappij waarin een beperkte bovenlaag - de ondernemers, de geldaristokraten, de betere, gestudeerde burgerij - het voor het zeggen heeft, en waarin die bovenlaag ook veruit het grootste gedeelte van de materiële goederen bezit. Zij zijn sterk genoeg, niet enkel om die weelde te dragen, maar ook om iedereen er in aangepaste mate van te laten meegenieten. Uit eigen beweging moeten - zullen - die uitverkorenen zich over de lagere klassen ontfermen. (Debbaut 1986: 97) De twee resp. drie in het Duits gepubliceerde romans van Buysse tonen niet het beeld van een auteur die als eerste zijn ‘heimatliteratuur’ met naturalistische werken verrijkt had. Hij treedt uit die romans veeleer als een ‘burger-kunstenaar’ (Fens 1986: 12), als een hoofdzakelijk realistisch-idealistische verteller van het Vlaamse (land)leven naar voren. Ook de vertaling van een vierde roman, Het Ezelken, zou, wanneer hij ooit gepubliceerd zou zijn, niets aan dat beeld veranderd hebben. Want Het Ezelken (ontstaan in 1910) is, meer nog dan de drie andere, een hoogtepunt van de zuivere beschrijvings- resp. typeringskunst, waarin Buysse de verhouding tussen priesterstatus en zinnelijkheid met ironie en erbarmen voorstelt (vgl. Van Elslander & Musschoot in VW2: XV). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2 Novellen en verhalenLouter kwantitatief gezien werd Cyriel Buysse in het Duitse taalgebied echter in de eerste plaats als auteur van (dorps)verhalen beschreven en gerecipieerdGa naar voetnoot(7). Hier is het beeld, ook wel door het grotere aantal vertaalde verhalen en vertellingen, ietwat gedifferentieerderGa naar voetnoot(8). Dat is al onmiddellijk uit het oudste vertaalde verhaal van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buysse af te leiden. De pokken ontstond reeds in 1889 (zie Musschoot in VW4: XVIII), dus nog voor de beide bekendste naturalistische prozawerken van de auteur, De biezenstekker en Het recht van de sterkste. Deze uiterst grimmige, duidelijk naturalistisch georiënteerde vertelling, die niet als vertederend dorpsverhaal beschouwd kan worden, is het enige uit de bundel Wroeging (1895) dat Georg Gärtner uitkoos om te vertalen. Van de twaalf verhalen uit de bundel Uit Vlaanderen (1899) werden er zeven vertaald. Hier valt op dat het hardste, meest naturalistische en ook langste verhaal uit het boek, Een levensdroom, onvertaald gebleven is, evenals Tragedie, de enige vertelling in deze bundel waarin niet Vlaanderen, maar Amerika de achtergrond van het gebeuren vormt. Anderzijds kwamen bijna even fatalistisch-realistisch getinte verhalen zoals b.v. De broodvervoerder wel in aanmerking voor vertaling. De vertalers hadden ook een voorliefde voor een andere typische verhalensoort van Buysse: het dierenverhaal. Daarin verdiept hij zijn natuur- en dierenmotief vaak met een sociale component. In het algemeen behoort Uit Vlaanderen ongetwijfeld tot de meest geëngageerde en realistische novellenbundels van Buysse.
Hetzelfde geldt voor de novellenbundel Te lande (1900). De vijf verhalen tonen het Vlaamse boerenleven in al zijn hardheid, ze eindigen ook telkens met een overlijden. Merkwaardig genoeg werd de in het Nederlandse taalgebied bekendste naturalistische novelle van Buysse, De biezenstekker, als enige in deze bundel niet vertaald. Toch zijn ook de andere vier voorbeelden van het noodlottige bestaan van deze mensen. Musschoot wijst erop dat De biezenstekker van de andere verschilt omdat het als enige een hoofdzakelijk extern observerende novelle is (in VW4: XXV). De overige vier zijn veeleer beschrijvingen van een innerlijke, psychologische, soms zelf psychopathische problematiek. Niet in het minst daarom heeft Buysse ze zelf dan ook als ‘psychologische studies’ bestempeld. De centraliteit van het lot en de psychologisch-sociale voorbestemdheid maken van Te lande de waarschijnlijk beklemmendste novellenbundel van Buysse. In een verhaal (De verlossing) wordt het noodlottige trouwens direct en dramatisch verbonden met het heimatverleden als een na te streven, maar toch voor altijd onbereikbaar visioen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na de publicatie van Uit Vlaanderen en Te lande, die beide in Vlaanderen nauwelijks succes kenden en door de katholieke pers als ordinair, weerzinwekkend en zondig ervaren werden, tekende zich in de nieuwe novellen van Buysse een duidelijke scheidingslijn af. Vanaf Van arme mensen (1901) werden de vertellingen milder, gedeeltelijk ook braver, d.w.z. ze werden meer aan de smaak van het publiek aangepast. De zes verhalen uit de bundel Van arme mensen behandelen meestal nog wel moeilijke persoonlijke levensmomenten (zoals de dood van een familielid), maar ze zijn niet meer noodzakelijk als noodlot met het arbeidersbestaan verbonden. Ze lijken algemeen-menselijker en daarom minder bitter. Het is de eerste bundel van Buysse waarvan alle verhalen volledig in het Duits vertaald zijn, drie ervan werden zelfs tweemaal vertaald (Grueten Broos, 't Beeldeken en De eenzame). Niet enkel in Vlaanderen was dit de eerste wat succesvollere bundel, ook de Duitse vertalers vonden een vertaling van de zes verhalen blijkbaar zeker de moeite waard. In de novellenbundel Tussen Leie en Schelde (1904) werden ook de stijlmiddelen van de ironie en de spot structured toegevoegd aan de Vlaamse folklore. Drie van de vier novellen werden ook naar het Duits vertaald, waarbij de aanvankelijke hopeloosheid van de prozafiguren van Buysse, vooral in Het roomwitte koetje door een happy end vervangen wordt. Alleen het kenmerkende en schilderachtige verhaal De steunpilaren der ‘Ope van Vrede’, waarin o.a. een niet onbelangrijk taalspel met de dialectische naam van een café centraal Staat, werd nooit ter vertaling uitgekozen.
Amper een jaar later, in 1905, verscheen de volgende novellenbundel van Buysse met de titel In de natuur. De eerder vermelde scheidingslijn met zijn vroegere naturalistische werken wordt hier nog duidelijker doorgetrokken. Thematisch hebben twee verhaalsoorten in deze bundel het overwicht: enerzijds die van het harmonische natuurgevoel en daarmee samenhangend een zekere acceptatie, een berusten in de onevenwichten van het leven. Anderzijds vinden we in deze verzameling ook verschillende sterk uitgewerkte typeringen van Vlaamse figuren. In geen enkele andere bundel was de keuze van de Duitse vertalers zo eenduidig. Van de in totaal acht vertellingen en ‘impressies’ die de relatie tot de natuur en de dierenwereld behandelen, werd er geen enkele vertaald, noch het titelverhaal In de natuur noch de andere, korte en impressionistisch overkomende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘visioenen’ over de natuurwetten en de vergankelijkheid van de (dierlijke én menselijke) existentie. De overige negen vertellingen echter, die in hun typering van het Vlaamse plattelandsleven veel dichter bij de vorige bundel Tussen Leie en Schelde aanleunen, werden allemaal in Duitse vertaling uitgebracht. Van een van deze verhalen, Verkiezing, waarin een ontaardende verkiezingsdag op het Belgische platteland beschreven wordt, verschenen zelfs drie vertalingen. Een gelijkaardige tendens is te merken in de bundel Lente (1907). Buiten het langere titelverhaal, een van de bekendste novellen van Buysse, waarin op idyllische en pastorale wijze (Vgl. Musschoot in VW4: XXXIV) over de lentegevoelens bericht wordt die een jong meisje op een Vlaamse boerderij teweegbrengt, bevat de bundel ook nog negen kortere ‘obsessies’, in dit geval anekdotische herinneringen aan het Vlaamse plattelandsleven. Samen met het titelverhaal zijn er zes van vertaald. De enige twee vertellingen met een dierennaam als titel (Het hondje en De stier) zijn evenals In de natuur onvertaald gebleven. Het derde niet vertaalde verhaal, Peetje Pruis, is een ‘historische’ vertelling, die heel concreet naar de Duits-Franse oorlog van 1870-71 en naar de krijgslustige Pruisische koning Wilhelm verwijst. Lente is tegelijkertijd de laatste bundel waaruit de meeste verhalen in het Duits vertaald werden. De volgende bundel, 'k Herinner mij (1909), versterkt de tendens van het herinneringsproza en bestaat uit drie novellen. Daarvan is er maar een vertaald: De terugkomst, over de terugkeer van een Vlaming uit Amerika na 22 jaar. Vanaf ongeveer 1910 begon een fase waarin de objectieve weergave van de beginperiode volledig door de subjectievere, persoonlijkere en meer anekdotische vertelwijze vervangen werd (vgl. Musschoot in VW5: X). Van de vanaf toen verschenen verhalen werden alleen nog maar bij wijze van uitzondering Duitse vertalingen gepubliceerd. De elf ‘visioenen’ van de bundel Oorlogsvisioenen (1915) vormen de enige uitzonderingen; hiervan werden er toch nog vier vertaald. Precies deze bundel echter wijkt nog een keer af van de duidelijk herkenbare literaire ontwikkelingslijn bij Buysse, omdat hier weer choquerender en bitterder over individuele oorlogservaringen verteld wordt. Toch behoren de vertaalde verhalen niet tot de bitterste, maar veeleer tot de categorie van de oorlogsanekdotiek: Rikiki laat enkele rijkere mensen zien, voor wie hun hond belangrijker is dan het oorlogsgebeuren, In de vuurlinie is een voorbeeld van de menselijke verwon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dering over de oorlog, en in Burgerwacht-idylle wordt op inderdaad bijna idyllische manier beschreven hoe het leven ook tijdens een oorlog nog momenten van genot kan bieden. Het meest aangrijpende en pijnlijke van de vier vertaalde verhalen is De moeder, waarin Belgische officieren een moeder het nieuws van het overlijden van haar zoon niet durven te brengen. Vertellingen echter waarin de auteur zonder omwegen verslag uitbrengt over de intocht van het Duitse leger in de Belgische dorpen en de gevolgen daarvan (De varkenskar, De vlucht) of over de concrete en harde strijd in de loopgraven (De vrijwilliger, Singen... Singen...!) werden niet vertaald. Vermeldenswaard is ook dat in twee verhalen (in Rikiki en ook in De heren Bollekens in oorlogstijd) Duitse families beschreven worden die zich blijkbaar met succes in Nederland resp. in België geïntegreerd hebben. De daardoor enigszins sympathiek voorgestelde Duitsers worden echter in beide verhalen, terecht of onterecht, van spionage beschuldigd. Doorslaggevend was dit alleszins niet voor het al dan niet vertalen ervan, want het eerste verhaal werd wel vertaald, het tweede niet.
Uit de in 1916 in Londen gepubliceerde bundel Een vrolijk drietal, die vrijwel onopgemerkt bleef, werd geen enkel verhaal vertaald. Inhoudelijk behandelde hij ook nog vooroorlogse thema's. In de drie novellen in Twee pony's (1919) treedt de oorlog echter op de voorgrond. In het titelverhaal duikt overigens weer het motief van de (ingebeeide) Duitse spionage op, die in dit geval tot zelfmoord van de twee broers leidt. Het werd niet vertaald. De laatste vertelling uit het oeuvre van Buysse die ooit in Duitse vertaling gepubliceerd werd, is De honderdjarige. Ook zij schildert tegen de oorlogsachtergrond het menselijke vermogen om zich op opportunistische wijze aan de veranderde omstandigheden aan te passen. Hier wordt over een familie verteld die het lijk van de gestorven overgrootmoeder misbruikt om represailles te vermijden. Het morele schuldgevoel dat daaruit ontstaat blijkt uiteindelijk sterker dan het voordeel van materiële winst.
Samenvattend kan van de vertaalde novellenproductie van Buysse gezegd worden dat de hardere, naturalistisch getinte verhalen door de Duitse vertalers niet gemeden werden. Toch waren ook hier de wat mildere en algemeen-menselijke vertellingen de meest geliefde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De voorkeur werd niet aan de ‘impressies’ van het dierenleven gegeven, maar aan de typische voorstellingen van het Vlaamse plattelandsleven, soms zelfs in al zijn hardheid. Daarenboven werden ook de verhalen met oorlogsanekdotiek vlijtig vertaald, maar wel op voorwaarde dat de oorlogsgebeurtenissen in het algemeen en niet de nationale tegenstellingen benadrukt werden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.3 Titels, opmaak en uitgeversDe zes Duitse Buysse-publicaties in boekvorm verschenen allemaal tussen 1909 en 1918, drie daarvan bij de uitgeverij Georg Müller in München. De drie andere werden verdeeld over de uitgeverijen Hermann Hillger, Reclam en Insel. Uiterst merkwaardig is de titel van de eerste (en kleinste) publicatie uit 1909: Holländische Dorfgeschichten. Merkwaardig door het adjectief, omdat de vier vertaalde verhalen uit eenduidig in Vlaanderen gesitueerde bundels stammen, bijvoorbeeld uit Tussen Leie en Schelde. Buysse kon noch op basis van zijn nationaliteit, noch op basis van de inhoud van zijn oeuvre dus als ‘Hollands’ bestempeld worden. Het was evenwel zo dat alle tot dan toe in het Nederlands verschenen novellenbundels in Nederland verschenen waren. Bovendien was Buysse sinds 1 oktober 1896 met de Nederlandse Nelly Dyserinck getrouwd en woonde hij in een huis in Den Haag (zie o.a. Musschoot 1982: 43). Onwetendheid van de uitgeverij was echter niet de oorzaak van de titel, want buiten een opsomming van alle toen reeds in het Nederlands verschenen werken van Buysse bevat het boek ook een korte biografische inleiding over de auteur, waarin zijn Vlaamse herkomst en verbondenheid duidelijk voorgesteld worden. Cyriel Buysse ist am 20. September 1859 in Nevele in Ost-Flandern geboren. In der Fabrik seines Vaters wurde er zur kaufmännischen Karriere herangebildet. Im Alter von fünfundzwanzig Jahren reiste er in geschäftlichen Angelegenheiten nach Amerika, wo er sich zwei Jahre aufhielt, gequält von Sehnsucht nach der Heimat. Auf der Rückfahrt offenbarte sich 's ihm plötzlich, daß er sich für den kaufmännischen Beruf nicht eigne, und daß er vielleicht besser täte, seine Fähigkeiten in der Literatur zu erproben. Auf dem Schiff | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schon begann er, seine erste Novelle niederzukritzeln, die auch wirklich später als besonderes Buch erschienen ist. Sie hieß ‘Guustje und Zieneken’ und ist im Jahre 1887 von Hoste in Gent herausgegeben worden. Seitdem hat er ohne Unterbrechung geschrieben. Er lebt im Winter im Haag, während des größeren Teils des Jahres aber in Afsnee-aan-de-Leye in Flandern, inmitten seiner ‘Süjets’. Een geloofwaardige verklaring voor de titel biedt eerder het tijdstip van publicatie. In de vooroorlogse periode was het beeld van Vlaanderen in Duitsland nog veel minder uitgesproken en werden begrippen zoals ‘Nederlands’, ‘Hollands’ en ‘Vlaams’ vaak verwisseld, zeker als het over talige aspecten ging (zie o.a. Van Doorslaer 1990). Dat wordt overigens ook door de opmerking op het titelblad geïllustreerd, dat het boek een ‘autorisierte Übersetzung aus dem Holländischen von Rhea Sternberg’ is. Het substantief in de titel laat er geen twijfel over bestaan dat deze Buysse-publicatie in de lange Duitse traditie van dorpsverhalen ingelijfd werd. Als illustratie van die stelling opent de novellenbundel met het verhaal Der kleine Weiler. De keuze van de vier vertaalde verhalen beperkte zich overigens niet tot één bundel in de brontaal. Twee kwamen er uit Van arme mensen (1901), en telkens een uit Tussen Leie en Schelde (1904) en In de natuur (1905). Bij deze eerste Duitse publicatie van Buysse in boekvorm valt op dat er geen enkel verhaal uit de vroege naturalistische novellenbundels Uit Vlaanderen (1899) of Te lande (1900) uitgekozen werd. De vertaler respectievelijk de uitgever heeft hier eenduidig verhalen uit de latere en meer ‘gematigde’ periode van Buysse verkozen.
Holländische Dorfgeschichten werd als nummer 655 uit de reeks ‘Kürschners Bücherschatz’ van de uitgeverij Hillger gepubliceerd, ‘eine Sammlung illustrierter Romane und Novellen, begründet 1896 von Joseph Kürschner’ (titelblad). In dit geval beperkten de illustraties zich tot een afbeelding van de auteur op het eerste blad.
Op de omslag van het boek staan ook reclameboodschappen, meestal voor eigen uitgaven van de uitgeverij, maar ook bijvoorbeeld voor een haargroeimiddel of voor ‘Thüringer Wurstwaren’... O.a. uit de reclame voor ‘Hillgers illustrierte Volksbücher’ of voor het maan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Holländische Dorfgeschichten.
delijkse tijdschrift ‘Die Wissenschaft für Alle’ is af te leiden dat de Berlijnse Hillger uitgeverij met de reeks ‘Kürschners Bücherschatz’ niet als doel had, bibliofiele uitgaven op de markt te brengen, maar veeleer geïllustreerde en gepopulariseerde uitgaven die een brede massa zouden bereiken. In de reeks kwamen ook auteurs van triviaalliteratuur zoals Hedwig Courths-Mahler voor. Bovendien gaf uitgeverij Hillger ook misdaadromans, een Duitse jeugdboekenreeks, taallexica en ‘Bücher des Wissens’ uit. Tijdens de eerste wereldoorlog was Hillger heel actief op het vlak van boekenwinkels aan het front, waar hij ‘ein nicht allzu qualitätvolles Buchangebot’ ter beschikking stelde (Wittmann 1991: 277).
De vijf andere publicaties in boekvorm verschenen allemaal in oorlogstijd. In vier hiervan wordt uit de titel of ondertitel duidelijk dat de naam Vlaanderen intussen aanzien en een reputatie genoot die het gebruik van het woord in een titel zonder meer mogelijk maak- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te, misschien zelfs begunstigde. Drie van de oorlogspublicaties verschenen bij de uitgeverij Georg Müller uit München, die hiermee de belangrijkste Buysse-uitgever van het Duitse taalgebied werd. Het eerste decennium van de in 1903 opgerichte uitgeverij Georg Müller was een verhaal van succes en expansie. Müller veroverde een leidende positie op de Duitse boekenmarkt, doordat hij vooral met vertalingen van oudere werken uit de wereldliteratuur een grote golf van nostalgie losweekte bij het doelpubliek, namelijk de rond de eeuwwisseling opkomende burgerij (zie Meyer 1989: 23). De uitgever beperkte zich niet tot een programma of een literaire stijlrichting, hij streefde een heus universeel programma na, dat hij overigens tot de eerste wereldoorlog ook grotendeels realiseerde. Von Jahr zu Jahr wurde das Programm erweitert. Es erschienen die ‘Klassiker des Altertums’, die ‘Bücher der Abtei Thelem’, bibliophile Ausgaben, 1906 die ‘Perlen älterer romanischer Poesie’, 1906 begann eine Gogol-, 1910 eine Puschkin- und Turgenjew-Ausgabe, 1907 entstand der Plan, die deutsche Gesamtsausgabe der Werke Strindbergs zu bringen, 1908/09 kamen die gesammelten Werke Ariosts. Boccaccio neben Brentano (18 Bände), Casanova neben Eichendorff und Hebbel, Hölderlin neben Molière, Thackeray neben Montaigne, alles Ausgaben in vielen Bänden, kritisch durchgesehen, die Welt des Buchs oder aller Bücher aller Zeiten, in der ganzen historischen und weltliterarischen Breite aufgeblättert. 1909 wurde die chronologische, die Briefe einschließende Propyläen-Ausgabe der sämtlichen Werke Goethes begonnen, 1910 folgten die sämtlichen Werke Schillers. [...] 1913 erschien die berühmte kritische Ausgabe der sämtlichen Werke Hölderlins, herausgegeben von Norbert von Hellingrath. (Flemmer 1974: 142-143) Een indrukwekkende lijst dus, waarbij men niet uit het oog mag verliezen dat Müller in zijn ‘literatuursupermarkt’ ook heimatgedichten en minderwaardige lectuur aanbood: ‘Müller wählte mit großer Sicherheit das auch geschäftlich Brauchbare’ (Geiger 1953: 107-108). Daarom is niet iedereen het over de artistieke beweegredenen van de uitgever eens. Zo beschouwt Von Kritter de voortzetting van het programma van de klassiekers ook tijdens de oorlog als een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Beweis für das außerordentliche literarische Engagement von Georg Müller und sein sehr weitreichendes Interesse in verschiedenartigsten Gebieten’ (Von Kritter 1989: 139). Anderzijds bewijst de snelle ommezwaai in de productie bij het uitbreken van de oorlog voor Meyer, dat de bibliofiele en cultuurhistorische oriëntering van de uitgeverij meer met de nieuwe behoeften van de Duitse boekenmarkt samenhing dan met het artistieke en literaire engagement van de uitgever. Ook de intussen zeer gerenommeerde Müller spreidde toen, zoals de meeste andere Duitse uitgeverijen, patriottisch-nationalistisch engagement tentoon, wat zijn neerslag vond in oorlogsverheerlijkende literatuur en lyriek en een groot aantal neoromantische populaire auteurs (zie Meyer 1989: 25-26). Geiger wijst erop dat er vooral in het begin van de oorlog een dieptepunt in de omzet was, maar dat vanaf 1915-16 het literaire boek opnieuw aan belang won (1953: 125). Na de dood van Georg Müller in 1917 en na het einde van de oorlog kreeg de uitgeverij grote financiële moeilijkheden en begon ook de uitverkoop van vele klassiekers en verzamelde werken (zie Flemmer 1974: 144 en Wittmann 1991: 314).
De drie boeken van Buysse werden allemaal in de periode na het inhoudelijke keerpunt gepubliceerdGa naar voetnoot(9). Hoewel ze niet expliciet bij een bepaalde reeks horen, lijken ze qua opmaak sterk op elkaar. Ze hebben een uiterst sobere omslag: de achterzijde is leeg en op de voorzijde staat alleen de titel met de toevoeging ‘von Cyriel Buysse’; de novellenbundels hebben een blauwe, de roman een gele achtergrond. Titel en auteur zijn omrand met een eenvoudige, naar een spiegelvorm verwijzende illustratie. Deze bescheidenheid qua vormgeving getuigt overigens van Müllers opvatting. In een tijd waarin de boekencultuur zich op formele elementen zoals de typografie en de ambachtelijke kwaliteiten concentreerde, koos Müller bewust voor kwaliteit zonder franje. Voor hem betekende meesterschap ook de beperking van opmaakelementen (zie Geiger 1953: 121). In geen enkele van de drie boeken wordt aan de vertaling enige uitleg, een verklaring of een inleiding toegevoegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Arme Leute.
Driemaal wordt wel vermeld dat het om een ‘berechtigte Uebertragung von Georg Gärtner’ gaat, maar alleen in Arme Leute wordt ook de brontaal vermeld: In tegenstelling tot de informatie in de Hillger-publicatie staat hier niet ‘aus dem Holländischen’, maar ‘aus dem Flämischen’. In de beide andere Müller-boeken werd de brontaal ofwel niet belangrijk genoeg bevonden, ofwel geloofde men dat de lezers dit wel uit de titel af konden leiden. De enige bijkomende informatie op het titelblad heeft betrekking op de genre: Arme Leute zijn ‘verhalen’, Flämische Dorfgeschichten zijn ‘vertellingen’, en Ein Löwe von Flandern is in de Duitse versie geen roman, maar ook een ‘vertelling’.
Deze vaststelling relativeert enigszins mijn bibliografisch uitgangspunt dat er van Buysse twee romans en vier vertellingenbundels in Duitse vertaling gepubliceerd werden, want een van de romans werd eveneens als een vertelling gecategoriseerd. Ik wijs er in dit verband ook op dat de roman Der nächtliche Ueberfall als een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertelling in Flämische Dorfgeschichten opgenomen werdGa naar voetnoot(10). De indeling in genres bevestigt hier de classificatie van Buysse als auteur van dorpsverhalen. Achteraan in elk boek prijst Georg Müller nog andere publicaties uit dezelfde interessesfeer aan. In Arme Leute blijft dat beperkt tot de twee toen reeds verschenen Buysse-boeken. Voor Flämische Dorfgeschichten werd een citaat uit de Münchner Neueste Nachrichten geplukt dat de natuurlijkheid en de echtheid van de Vlaamse descriptieve kunst nog eens benadrukt: ‘Cyriel Buysse ist jedenfalls ein Dichter, der freudig aus der Wirklichkeit schafft. Seine Dorfgeschichten sind echt, es ist kein unnatürlicher Strich in diesen holzschnittmäßigen Charakterstudien’.
Flämische Dorfgeschichten en Eine Löwe von Flandern
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Ein Löwe van Flandern en in Flämische Dorfgeschichten worden bovendien ook nog Belgien van Wilhelm Hausenstein evenals meerdere vertalingen van werken van Eugen [sic] Demolder aangeprezen: Der Weg der Dornen. Ein Rembrandt-Roman, Albions Todeskampf en Ein Märchen an der Schelde. Hoewel Demolder in deze teksten soms als ‘belgischer Dichter’ voorgesteld wordt, wordt ook hier met geen woord gerept over de brontaal. Demolder heeft weliswaar in het Frans geschreven, toch wordt hij hier als de beschrijver van de ‘Meister des flämischen Volkslebens, der Breughel, Teniers, Ostade und Vermeer van Delft’ opgevoerd.
Ook de Flämische Dorfgeschichten bestaan hoofdzakelijk uit vertellingen van de ‘latere’ Buysse: twee uit In de natuur (1905), drie uit Lente (1907) en een uit 'k Herinner mij (1909). Daar werden ook nog de toen vrij nieuwe roman De nachtelijke aanranding (1912) en het vroege, duidelijk naturalistisch beïnvloede verhaal De pokken (oorspronkelijk 1889, gepubliceerd in 1895) aan toegevoegd. De naturalistische tendens uit de vroege periode van Buysse is duidelijker merkbaar in Arme Leute. Daarin werden, voor de eerste keer in een Buysse-publicatie van uitgeverij Müller, ook novellen en vertellingen opgenomen uit de eerste Nederlandse bundels van Buysse (Uit Vlaanderen, 1889 en Te lande, 1900). En niet zomaar als een marginale verschijning, want met in totaal vier vertaalde verhalen (De gevangenen, De kikkers, Pierke en Kootje en De baanwachter) is Uit Vlaanderen zelfs een van de best vertegenwoordigde bundels in deze publicatie. Bijzondere aandacht verdient de titel Arme Leute. Geschichten aus Flandern. De doorslaggevende kenmerken van de eerste Buysse-publicaties, namelijk de genreaanduiding ‘verhaal’ en de herkomstaanduiding ‘Vlaanderen’, worden voor de eerste keer alleen nog in de ondertitel vermeld. Er wordt een kenmerk op de voorgrond geplaatst dat op een meer indirecte manier naar Vlaanderen, of minstens naar het in Duitsland bestaande beeld van Vlaanderen verwijst. De titel Arme Leute wordt onmiddellijk met een minder ontwikkelde en landelijke bevolking in verband gebracht, er ontstaan echter geen negatieve associaties, maar veeleer gevoelens van sympathie, van medeleven, van medelijden bijna. Dat komt overeen met de nagenoeg patriarchale houding van het moderne, geïndustrialiseerde, grootstedelijke en economisch sterke Duitse rijk ten opzichte van het simpele, kleine en verwante volk van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
agrariërs. Op louter literair vlak moet opgemerkt worden dat reeds meer dan een halve eeuw tevoren Dostojevski een roman met dezelfde titel gepubliceerd had (zie Hoefert 1974: 31). Het is niet uit te sluiten dat de keuze van de titel van Buysses novellenbundel direct of indirect op dat vroegere boek wilde zinspelen. Binnen een nationaal literatuursysteem is de toespeling op vroegere succestitels namelijk een beproefd recept (zie Nies 1994: 50). In zeker opzicht is ook de opname van het begrip ‘dorpsverhaal’ in de meeste titels een zinspeling op de succesvolle en populaire dorpsverhalentraditie van de 19de eeuw. Zo had bijvoorbeeld Berthold Auerbach de uiterst populaire Schwarzwälder Dorfgeschichten (1834-54) en de Neue Dorfgeschichten (1876) gepubliceerd (zie Müller 1995: 322). De titelgeving is, net zo min als het (niet-)vertalen, zelf geen waardenvrije of zelfstandige activiteit in een maatschappelijk-literair vacuüm (vgl. Van den Broeck 1999: 266, voetnoot 9). Beide sluiten bij een bestaande traditie aan, en zijn dus gebonden aan een bepaalde context en in zekere mate ook aan een bepaalde ideologieGa naar voetnoot(11).
In hetzelfde jaar 1917 verscheen nog een nieuwe novellenbundel, Geschichten aus Flandern, bij uitgeverij Reclam in Leipzig, en wel onder nummer 5916 in de reeks ‘Reclams Universalbibliothek’. Ook de uitgeverij Reclam speelde een belangrijke rol bij de popularisering van de literatuur, bijvoorbeeld omdat ze al in 1914 op mercantilistische wijze boekenautomaten invoerde in Duitse stations (zie Wittmann 1991: 290). De ‘Universalbibliothek’ was reeds in de 19de eeuw als ‘Groschenbibliothek’ ontstaan, d.w.z. als een reeks met goedkope uitgaven van klassiekers. Ze was in elk geval degene die zich op lange termijn het sterkst zou doorzetten (Bode 1978: 29). Haar succes had ze o.a. te danken aan haar keuze voor de Scandinavische (later ook de Russische) literatuur, wat in Duitsland de grote doorbraak van de uitgeverij betekend heeft.
Het Buysse-boek van Reclam bevat acht verhalen: twee uit de vroege bundel Uit Vlaanderen en ook telkens twee uit de latere bundels In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschichten aus Flandern
de natuur, Lente en StemmingenGa naar voetnoot(12). Ook hier beweert het titelblad dat het om een ‘[b]erechtigte Übertragung von Georg Gärtner’ gaat. De acht vertaalde Geschichten aus Flandern werden zonder inleiding of nawoord afgedrukt. Achteraan verklaart de uitgeverij de keuze van het kwaliteitsarme papier: ‘Im Weltkrieg auf Kriegspapier gedruckt’. Ook deze bundel bevat reclame, evenwel enkel literaire, en uitsluitend voor andere publicaties van Reclams Universalbibliothek, ‘[e]ine Auswahl guter billiger Bücher’. De werken waarvoor reclame gemaakt wordt, zijn volgens nationale resp. volkse criteria ingedeeld. Onder het kopje ‘Flämische Schriftsteller’ worden vol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gende werken aangeprezen: Ernst Staas van Anton Bergmann (‘eines der populärsten Bücher der flämischen Literatur’), Die hölzerne Klara, Der arme Edelmann en Der Rekrut van Hendrik Conscience (‘der ursprüngliche Schöpfer der flämischen Prosaliteratur. Die ländliche Idylle hat in ihm einen ihrer liebenswürdigsten, gemüt- und humorvollsten Vertreter’), en ook Zeiten und Zonen van Pol de Mont (‘eine Auslese aus dem lyrisch-epischen Schaffen des flämischen Dichters und Führers der flämischen Bewegung’). Tot de ‘Belgische Schriftsteller’ hören ook hier enkel Franstaligen, waarbij ook andere literaire kenmerken en stemmingen beklemtoond worden: Camille Lemonnier, Maurice Maeterlinck (‘intuitiv-visionär, [...] von geheimnisvoller Stimmung erfüllt, [...] das Wesen der Menschenseele’) en Georges Rodenbach (‘die Synthese deutscher Innerlichkeit und romanischer Formvollendung [...]. Seine von einer subtilen Seelenkunde und schwermütigen Stimmung erfüllten Novellen geben eindrucksstarke Bilder aus stillen Winkeln’). Ook de ‘Holländische Schriftsteller’ en hun werken passen meestal niet in het Vlaamse schema van de landelijke idylle: bijvoorbeeld Der neue Pastor - Bürgermeister Säbel van Buis (‘Zeichnung origineller Kleinbürgertypen, [...] der Klassenkampf in einer Kleinstadt’), Die Hoffnung auf Segen van Herman Heijermans (‘in Heijermans ist der holländischen Literatur zum erstenmal ein hervorragender Dramatiker erstanden’), Die Familie Kegge van Hildebrand (‘holländisches Bürgerleben der Biedermeierzeit’). En tot slot wordt ook nog reclame gemaakt voor Reclam-boeken van ‘moderne deutsche Erzähler’. ‘Erzähler’ dus, en geen ‘Schriftsteller’, want de lijst bevat inderdaad enkel auteurs die meestal heimatgeoriënteerd waren bij de productie van hun novellen (bijvoorbeeld Otto Julius Bierbaum, Alfred Bock, Felix Hollaender), hun schetsen en beelden (bijvoorbeeld Heinrich Hansjakob, de ‘Schwarzwälder Dichter’) of hun verhalen (bijvoorbeeld Paul Grabein, Hans Ostwald, Peter Rosegger).
Het enige Duitstalige Buysse-boek dat ondubbelzinnig als roman werd voorgesteld, was Rose van Dalen. Het werd namelijk als nummer 47 in de reeks ‘Bibliothek der Romane’ bij de uitgeverij Insel uit Leipzig uitgegeven. Die populaire reeks met grote oplagen zorgde tussen 1911 en 1924 voor 71 romantitels en genoot ook een groot prestige, omdat ze in bibliofiele uitvoering (rode linnen banden met een schip als symbool van de Insel-uitgeverij op de omslag) waarde- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rose van Dalen
volle romans van alle volken en tijden probeerde uit te brengen. Daarbij waren de werken van Dostojevski en Zola het best vertegenwoordigd (zie Zeller 1965: 313). Met reeksen als de ‘Bibliothek der Romane’ of de ‘Insel-Bücherei’ wou de uitgeverij het Goethiaanse begrip van de ‘Weltliteratur’ vorm geven. (zie Schneider s.d.: 9) en haar ‘Kulturmission’ vervullen (Wittman 1991: 286). Dat Insel een werk van Cyriel Buysse in vertaling publiceerde, baarde nauwelijks opzien, omdat precies die uitgeverij rond de eerste wereldoorlog een heuse Vlaamse traditie opgebouwd had. Van doorslaggevend belang daarbij was de figuur van uitgever Anton Kippenberg, die in 1915 als Duitse kapitein naar België gestuurd was. Dat stemde hem gelukkig, omdat precies de Vlaamse literatuur hem boeide: ‘Ich kann in dieser Stellung vielleicht einiges Gute wirken, und daneben habe ich Zeit, mich im flandrischen Lande umzusehen, mich in der flämischen Sprache zu vervollkommnen und mich näher mit der flämischen Literatur zu befassen’ (Anton Kippenberg, citaat in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zeller 1965: 175). Dat laatste is hem ongetwijfeld gelukt, want Kippenberg heeft in enkele jaren tijd een indrukwekkend Vlaams literatuurprogramma bij Insel uitgebouwd: in totaal enkele tientallen publicaties, gaande van teksten uit de Middel-Nederlandse literatuur over Franstalige Vlamingen zoals Charles de Coster en Georges Eekhoud tot auteurs als Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, August Vermeylen en natuurlijk ook Cyriel BuysseGa naar voetnoot(13). De toenmalige Flamenpolitik van de Duitse overheid heeft het vertalen uit de Vlaamse literatuur zonder twijfel onrechtstreeks begunstigd. Toch is het programma duidelijk volgens literaire criteria gekozen, het was ‘alles andere als ein politisches Programm’. Kippenberg heeft eerder ‘die Gunst der Stunde erkannt und genutzt’ (Van Uffelen 1993b: 241 resp. 244-245)Ga naar voetnoot(14). Hoewel Insel dus slechts één Buysse-boek in Duitse vertaling gepubliceerd heeft, is in het Goethe- en Schiller-archief in Weimar een uitgebreide correspondentie van die uitgeverij met betrekking tot Cyriel Buysse te vindenGa naar voetnoot(15). Tot slot vermeld ik nog dat afzonderlijke Buysse-verhalen tijdens de oorlog ook in twee bloemlezingen verschenen, die beide in 1918 en niet toevallig door de uitgeverijen Müller en Insel uitgebracht werden. De titels Flandern. Ein Novellenbuch en Flämisches Novellenbuch bevestigen de opmerkingen die voordien bij de afzonderlijke Buyssetitels gemaakt werden. In het eerstgenoemde (onder redactie van G. Goyert) gaat het daarbij enkel om het verhaal Het slecht vijffrankstuk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in een vertaling van Georg Gärtner. Precies dat verhaal verscheen hetzelfde jaar ook in de Insel-bloemlezing, zij het in een (andere) vertaling van Friedrich Markus Huebner, de redacteur van die bundel. Huebner heeft bovendien gekozen voor het nog niet vertaalde Meneer de burgemeester en voor de novelle Verkiezing, die Gärtner al vertaald had. Beide bloemlezingen getuigen van een uitstekende kennis van de toenmalige Vlaamse literatuur. Buysse vertoeft in het goede gezelschap van andere Vlaamse groten zoals Conscience, Streuvels, De Bom, Baekelmans, Van de Woestijne en Teirlinck. Het opvallendste verschil tussen de twee novellenbundels bestaat erin dat Huebner enkel Nederlandstalige verhalen vertaald heeft, terwijl Goyert ook verschillende Franstalige Vlamingen (b.v. De Coster, Rodenbach, Lemonnier) opneemt. Goyerts inleiding op de bundel is ook duidelijk de meest politiek gekleurde. De betekenis van de Vlaamse literatuur wordt ingebed in de pogingen van Frankrijk om met de Belgische staat tot een ‘Annexion der Geister’ te komen. In de inleiding op Flämisches Novellenbuch gaat Huebner weliswaar ook weer uit van de bewuste onderdrukking van de Vlamingen in de Belgische staatsstructuurGa naar voetnoot(16), maar hij benadrukt hier veeleer de artistieke waarden en ontwikkeling van het buurvolk: ‘Es besitzt keins der kleineren Völker Europas die verhältnismäßig achtbare und gleiche Überfülle an Malern, Tonsetzern, Dichtern, Bildhauern, Schriftstellern’ (p. 1). Bovendien houdt de uitgever van Flämisches Novellenbuch zich ook aan een duidelijke literaire strategie. Zo werden alleen levende auteurs opgenomen met stukken proza die uit de jaren na 1900 stammen. Vaak werden ze door de auteur zelf voorgesteld. Hierbei bestimmend war nicht lediglich der rein literarische Gesichtspunkt, weshalb von dem einen oder anderen Schriftsteller leicht ein Stück vorhanden sein mag, das ihn persönlich noch entscheidender kennzeichnet. Vielmehr suchte der Herausgeber außer dem dichterisch Bedeutungsvollen möglichst das stofflich Eigenartige zu berücksichtigen, derart, daß ein jeder flämische Landstrich, jeder flämische Beruf, Typus und Daseinszustand im Bilde dieser | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schilderungen deutlich vertreten wäre. Das flämische Novellenbuch möchte einen Querschnitt sowohl durch das erzählerische Können in Flandern wie andrerseits durch die flämische Menschenwelt, durch die flämische Gesellschaftsordnung liefern. Wenn in diesem Gesamtüberblicke die Novellen aus ländlichen Lebenskreisen vorwiegen und es meist bedrückte, enge, karg begüterte Existenzen sind, die gezeigt werden, so liegt dies daran, daß die flämischen Schriftsteller Szenen aus dem Bürgertum, dem Wohlleben und den Betrieben der Großstadt aufzuzeichnen nur spärlich Gelegenheit sehen. Die einst flämischen Oberklassen haben sich zumeist zersetzt und sind äußerlich und inwendig zu Nachahmern der Fremde geworden. (3-4) De allerlaatste nieuwe vertaling van een Buysse-verhaal verscheen, als volledig alleenstaand geval, pas tijdens de Tweede Wereldoorlog. In Flandern erzählt, de bloemlezing die de uitgeverij Alber uit München uitbracht, werd nog een keer een vertaling van Restitutie opgenomen, niet de al bestaande vertaling van Georg Gärtner, maar een nieuwe van Karl Jacobs, die tegelijkertijd ook redacteur van de bundel was. Bijna drie decennia na de eerste wereldoorlog verschijnt Buysse natuurlijk in een heel andere literaire context. Van de Woestijne en Baekelmans zijn weliswaar nog altijd aanwezig, anderzijds duiken in die bloemlezing ook namen zoals bijvoorbeeld Van Cauwelaert, Claes, Demedts en natuurlijk Timmermans op. In zijn begeleidend essay ‘Das flämische Schrifttum der Gegenwart’ rekent Jacobs Buysse tot de oudere generatie en vraagt: ‘Wer kennt Cyriel Buysse, der in scharfer psychologischer Schau das flämische Landleben aus dem Blickfeld des ‘Kasteelherrn’ gestaltet [...]?’ (302). Overigens valt het in die tekst op dat het beeld van Vlaanderen bewust niet meer gereduceerd wordt tot de anekdotisch-landschappelijke beschrijvingen, want Vlaanderen bestond niet alleen uit een landelijk deel, maar ook uit steden als Brussel, Gent en de wereldhaven Antwerpen. Daardoor verwerken de jongere schrijvers ook nieu we onderwerpen, ze ‘streben aus der Enge des Nur-Bäuerlichen, Nur-Idyllischen hinaus und drängen mit dem den Flamen eigentümlichen Wirklichkeitssinn zu neuen Stoffkreisen hin. Sie suchen das arbeitende Flandern und seine völkischen, sozialen, technischen und psychologischen Fragen gültig zu gestal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten’ (302). Buysse geldt in die bundel duidelijk als vertegenwoordiger van het vroegere landelijke Vlaanderen, de door Jacobs benadrukte kwaliteiten zoals de onverbiddelijke beschrijvingen en de oorspronkelijke vertelkracht stemmen overeen met de kwaliteiten die ook in het begin van de eeuw gewaardeerd werden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.4 Sociaal-democratische contactenEr is al op gewezen dat de bibliografie van de Duitse Buysse-vertalingen eigenlijk tweeledig is. Enerzijds zijn er de vertalingen in boekvorm die slechts door enkele uitgeverijen en rond de periode van de eerste wereldoorlog gepubliceerd werden. Anderzijds ontstaat uit de vertalingen die in kranten en tijdschriften verschenen zijn, een volledig ander receptiebeeld. Dat strekt zich over een langere periode uit (bijna een kwarteeuw). Het eerste zwaartepunt lag al in het eerste decennium van de twintigste eeuw, toen vooral in het tijdschrift Die neue Welt verschillende vertalingen gepubliceerd werden. Twee ervan zijn van de hand van Rhea Sternberg, ze werden later ook in Holländische Dorfgeschichten opgenomen. Na 1907 wordt er een rustpauze ingelast in de vertaling van Buysse-novellen. Vanaf 1913 wordt echter een nieuwe ‘golf’ ingezet, waarbij het zwaartepunt duidelijk ligt bij de vertaler Georg Gärtner, de Nürnbergse krant Frankische Tagespost en haar bijlage Die Furche. Het is ongetwijfeld opmerkelijk dat alle opgesomde periodieken, naast Die neue Welt en Die Furche ook nog het Berliner Tageblatt, de Volksstimme uit Chemnitz, de Schlesische Bergwacht en Vorwärts, duidelijk sociaal-democratisch georiënteerd of zelfs echte SPD-organen waren. Ook hier onderscheidt de receptie zich dus radicaal van die van de publicaties in boekvorm. Zo was de Duitse Insel-uitgeverij duidelijk artistiek geïnspireerd en verzette ze zich tegen politisering (inzoverre dat tijdens de oorlog mogelijk was). Ook de uitgever Georg Müller was politiek neutraal, had dus in geen geval bindingen met de SPD (zie Geiger 1953: 123). Was niet eerder te verwachten geweest dat Buysse veeleer door conservatievere tijdschriften en kranten opgenomen zou zijn, aangezien zijn werk toch aansluit bij de Duitse traditie van novellen en dorpsvertellingen? Die stelling moet echter gedeeltelijk gerelativeerd worden. Want juist de vooroorlogse sociaal-democratie had de aansluiting met de meest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooruitstrevende ideeën van die tijd gemist en gedroeg zich op het gebied van kunst en literatuur eerder als erfgename van de burgerlijk-klassieke ideeën (Pachter 1982: 45)Ga naar voetnoot(17). Iemand zoals Cyriel Buysse, die uit een burgerlijk milieu afkomstig was, maar tegelijk als auteur een bijna naturalistische inhoud in de herkenbare vorm van de dorpsvertelling goot, paste in het beeld van de sociaal-democratische massapers. Zo ontstond Die neue Welt bijvoorbeeld juist als reactie op de conservatieve familiebladen en populaire tijdschriften, met als belangrijkste Die Gartenlaube. Toen het eerste Buysse-verhaal in Duitse vertaling gepubliceerd werd (Der Einsame, 1903), had Die neue Welt al meer succes dan de grote ‘burgerlijke’ concurrent, ook al gebruikte ze dezelfde middelen: vooral populaire literatuur en streekliteratuur. In de drie opeenvolgende jaargangen 1903-1904-1905 verschenen er in totaal vier Buysse-verhalen van de hand van drie verschillende vertalers. Het vijfde en laatste (al door Georg Gärtner vertaald) werd al rond de oorlog afzonderlijk gepubliceerd. In Vorwärts, het centrale orgaan van de sociaal-democratische partij, blijven de Buysse-vertalingen beperkt tot twee kortere verhaaltjes in de loop van een half oorlogsjaar: Reue verscheen in juli 1915 en Die Gefangenen in januari 1916. Hetzelfde verhaal, Permentiers Rache, heb ik teruggevonden in de bijlagen van twee andere SPD-bladen, namelijk de Volksstimme uit Chemnitz (het ‘orgaan voor het werkende volk’) en de Schlesische Bergwacht uit Waldenburg, het huidige Poolse Walbrzych (het ‘sociaal-democratische orgaan voor het industriegebied van Neder-Silezië’). Beide vertalingen verschenen in 1915, het ‘meest succesvolle’ jaar wat de Buysse-vertalingen betreft in kranten en tijdschriften. Uit appendix 2 bij de bibliografie (met drie vertalingen uit een onbekende krant) kan overigens afgeleid worden dat ook voor vertalingen in periodieken gold dat de meeste tijdens de oorlogsjaren gepubliceerd werden. De koploper bij de publicatie van de Buysse-vertalingen was onbetwistbaar de Fränkische Tagespost uit Nürnberg, en vooral dan haar ontspanningsblad Die Furche. Die vertalingen waren strikt genomen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een eenmanszaak, met uitzondering van de vertaling van Het paard, die Heinrich Hesse in 1913 maakte. Georg Gärtner heeft minstens negen novellen gepubliceerd in de krant waarvoor hij als redacteur werkte. Eerst in de jaren 1913 en 1914, later opnieuw vanaf 1920. De verklaring voor de onderbreking ligt in het feit dat Die Furche tussen eind 1914 en 1920 niet verschenen is. Juist in die periode zijn verschillende Buysse-vertalingen in de andere SPD-organen gepubliceerd. Heel waarschijnlijk heeft Gärtner zijn contacten met soortgelijke kranten gebruikt om zijn vertalingen een plaatsje te geven in andere ontspanningsbijlagen. Al vanaf 1914 werden verschillende vertalingen voorzien van het opschrift ‘(enige) officiële vertaling’ of ‘met toestemming van de auteur’. Dat komt overeen met wat Gärtner in zijn briefwisseling met Anton Kippenberg beweert, namelijk dat Buysse zelf hem die toestemming al voor de oorlog gegeven had. Bovendien bestaat er ook hier geen twijfel over de genre-indeling. Zowel bij de Furche-publicaties van Permentiers Rache, van Die Wallfahrt nach Sint-Cornelius-ten-Hove (allebei uit de jaren ‘20) als bij Der Seelenverkauf (datum onbekend) voegde Gärtner expliciet in het onderschrift toe dat het om ‘eine Dorfgeschichte aus Flandern’ gingGa naar voetnoot(18). Heel waarschijnlijk heeft Cyriel Buysse in de Duitse sociaal-democratische kringen naam kunnen maken dankzij de socialistische Belgische politicus Camille Huysmans, die van 1905 tot 1922 secretaris van de Tweede Internationale was (zie X. 1961). Dat blijkt vooral uit een brief van Buysse aan Huysmans uit 1919. Daarin verwijst Buysse expliciet naar Huysmans' aanbeveling: ‘een paar maanden vóór den oorlog was ik, op uw aanraden, in onderhandeling geraakt met een compagnon van u uit München redacteur van de Frankische Zeitung, als ik mij niet vergis. Zijn naam ben ik op 't oogenblik vergeten. Al die documenten berusten nog in Den Haag. Hij heeft echter een aantal boeken van mij in 't Duitsch vertaald en is mij heel wat tantièmes van honorarium verschuldigd’ (5.9.1919)Ga naar voetnoot(19). Ook Govaerts wijst op de Huysmans-hypothese (1990: 745). Hij schrijft dat Gärtner op aandringen van Huysmans met een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaams vertaalprogramma begonnen is. Die stelling van Govaerts is gebaseerd op de drie keer dat Huysmans in de Insel-correspondentie van Weimar vermeld wordt. De eerste vermelding is de brief van Buysse aan Gärtner (zie Van Doorslaer 1992) waarin de auteur bevestigt dat Huysmans met hem over de vertaalplannen van Gärtner gesproken heeft. Een paar dagen later, op 5.3.1914, wendde de vertaler zich met een gelijkaardig verzoek tot Stijn Streuvels: ‘Mijnheer Camille Huysmans uit Brussel heeft een vriend aangesproken om enkele werken van de modernere Nederlandstalige literatuur in goede vertalingen in Duitsland bekend te maken. Bij de auteurs die in aanmerking komen, heeft hij ook u genoemd.’ En in een brief van 9.9.1916 wordt de politicus voor de derde keer vermeld, namelijk wanneer Gärtner aan Kippenberg voorstelt om de problemen met auteur August Vermeylen via Huysmans op te lossenGa naar voetnoot(20). In de brief aan Streuvels spreekt Gärtner over een bemiddelaar, waarschijnlijk iemand uit Huysmans' omgeving, bijvoorbeeld uit het secretariaat van de Tweede Internationale. Huysmans onderhield daarenboven goede contacten met de Duitse sociaal geëngageerde auteur Karl Bröger, die op dat moment ook voor de Fränkische Tagespost werkte. In het Huysmansarchief van het Antwerpse AMVC (Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven) heb ik nog een ander interessant document gevonden dat een bewijs levert voor de mogelijke rol die de politicus gespeeld heeft bij het steunen van de vertalingen van Buysses werken, namelijk een prentbriefkaart van de Oostenrijker Engelbert Pernerstorfer. Huysmans zou deze sociaal-democratische medewerker van de Weense Arbeiter-Zeitung de lectuur van Het gezin Van Paemel aangeraden hebben, want op 17.11.1913 schreef Pernerstorfer aan Huysmans: ‘Mein Buchhändler teilt mir mit, dass die flämische Ausgabe von Buysse “La fam. v. Paemel” vergriffen. Könnten Sie sie mir verschaffen?’ Onder de Europese sociaal-democraten genoot Huysmans blijkbaar de reputatie van een literatuurkenner en af en toe misschien ook wel van iemand die Vlaamse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
literatuur kon bezorgen. Omdat Huysmans Buysse daarenboven ook nog persoonlijk gekend heeft, is het inderdaad meer dan waarschijnlijk dat de politicus indirect een beslissende rol gespeeld heeft bij de verspreiding van de auteur onder Duitse sociaal-democraten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Bibliografie van de secundaire literatuur over Buysse in DuitslandAlle recensies over Buysse, zowel van zijn Duits- als zijn Nederlandstalige werken, en andere vermeldingen in Duitstalige bronnen werden opgenomen. De basis voor die bibliografie is het kranten- en tijdschriftencorpus dat in een eerder hoofdstuk van mijn proefschrift gebruikt en toegelicht wordt. Ook deze bibliografie is chronologisch opgebouwd. Omdat de meeste recensies geen eigen titel hebben of tot een literair overzicht behoren dat meerdere Nederlandstalige werken gelijktijdig behandelt (bijvoorbeeld onder de kop ‘Niederländische Literatur’, ‘Flämische Literatur’ of ‘Holländische Dichtung’, in Das literarische Echo ook ‘Belgischer Brief’ of ‘Holländischer Brief’), vermeld ik in de tweede regel tussen haakjes telkens het onderwerp van het artikel. De eerste regel geeft de auteur van de bijdrage aan, de derde de precieze bronvermelding.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4 Analyse en interpretatie van de secundaire bibliografieEen eerste opvallend kenmerk van de kritieken is dat ze in vergelijking met de Duitse Buysse-vertalingen vrij vroeg gepubliceerd werden. In een tijdspanne van ongeveer twee decennia verschenen alleen al in het door mij onderzochte corpus 30 kritieken over Buysse, en wel enkel over zijn Nederlandstalige werken. In enkele gevallen waren het ook slechts kortere vermeldingen in het kader van een overzichtsartikel over Belgische of Vlaamse literatuur. Dat relatief grote aantal in de periode voor het verschijnen van de Duitse vertalingen kon bijna volledig aan Das literarische Echo toegeschreven worden, dat door zijn uitvoerige en gedetailleerde internationale berichtgeving uitmuntte. Meestal was het positieve kritiek. Zo had Het recht van de sterkste Paul RachéGa naar voetnoot(21) heel duidelijk kunnen overtuigen, want hij roemde de kleurrijke, sterk realistische en geslaagde beschrijving van het Vlaamse boerenleven. De volgende romans zouden echter de virtuositeit van dat vroege boek niet kunnen evenaren (1898-99). Raché haalde dezelfde dezelfde vergelijking twee jaar later nog eens aan bij de bespreking van 'n Leeuw van Vlaanderen. In de jaargang 1903/04 verscheen een uitvoerige ‘belgischer Brief’ naar aanleiding van de uitreiking van de staatsprijs voor literatuur, waarvoor Buysse een van de zes kandidaten was. Voor de criticus Heinrich Bischoff vertegenwoordigde Buysse op een uitgesproken manier het naturalisme. Hij citeerde uitvoerig uit de bijdrage van de Gentse professor De Clercq, die Buysses Schoppenboer een aaneenschakeling van vloeken, verwensingen, verkrachtingen en gruweldaden noemde, waarbij hij zelfs hoopte dat Buysse zijn volgende werken in een andere taal zou schrijven. Bischoff was het met De Clercq helemaal niets eens, want hij verweet de professor eenzijdigheid: ‘Die große Kunst des Verfassers, namentlich seine mächtige Einbildungskraft, die den Prüfungsrat gezwungen hat, sein Werk so hoch zu stellen, werden dann nur beiläufig erwähnt.’ In dezelfde bijdrage werd overigens naar Het gezin Van Paemel verwezen als een drama van socialistische strekking. Ook het jaar daarna, in de jaargang 1904/05, verwees Bischoff naar aanleiding van de publicatie van In de natuur nog een keer naar de reputatie van Buysse als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Schmutzautor’ (vuilschrijver). Die reputatie gebruikte hij als aanleiding om aan te tonen dat andere, realistisch-literaire kwaliteiten van Buysse misschien te lang onopgemerkt gebleven waren. Sein neuestes Werk ‘In de natuur’ (Bussum, van Dishoeck) zeigt nichts von diesem Schmutze, der seinem Namen anklebt. Durch und durch realistisch, d.h. voll der lebenswahrsten Darstellung, ist es wohl, aber frei von jeder Häßlichkeitssucht. Ein mit echten Dichteraugen geschautes farbenprächtiges Naturbild leitet eine Sammlung von Dorfskizzen aus dem vlämischen Volksleben ein, die diese Bevölkerung einerseits in ihrer rührenden, treuherzigen Einfalt, andererseits in ihrer lächerlichen Beschränktheit und Engherzigkeit, mitunter auch in ihrer Rohheit, in einer Reihe der originellsten, allen Ständen angehörigen Typen, vom Landedelmanne bis zum Bettler, zeigen. Besondere Sittenschilderungen [...] wechseln ab mit den Geschichten und Charakterbildern einzelner Volkstypen. (1904/05, p. 1652) In de vooroorlogse jaren beschreef Bischoff nog verscheidene keren de nieuwe werken van Buysse en hij deed dat op dezelfde lovende manier. Zo had hij het bijvoorbeeld over Het leven van Rozeke van Dalen (‘die an saftigen Einzelheiten reiche Schilderung des vlämischen Bauernlebens’ - 1905-06), 'k Herinner mij (‘[Buysse] findet seine alte Kraft wieder auf seinem ureigensten Gebiete, dem der Dorfdichtung’ - 1909-10), Het Ezelken (‘Der Humor [...] durchströmt das jüngste Werk des fruchtbaren C. Buysse, sein fünfundzwanzigstes, die Erzählung ‘Het Ezelken’, die sich in der Verspottung des echt vlämischen Typus der ‘Kwezel’, d.h. der Betschwester, gefällt’ - 1911-12), De vrolijke tocht (‘eine treffliche Schilderung einer Autoreise in Frankreich’ - 1912-13), Stemmingen (‘Diese Stimmungsbilder und kleinen Erzählungen gehören [...] zum Innigsten, Feinsten, Rührendsten, was der Dichter geschrieben’ - 1912-13) en De nachtelijke aanranding (‘Durch echt vlämischen Humor zeichnet sich die[se] sehr unterhaltende Geschichte [...] aus’ - 1913-14). Bischoff was alleen voor Het volle leven kritischer, omdat hij het van een minder hoog niveau vond (1909/1910). De artikels van J.G. Talen waren gebaseerd op recensies in Nederlandse tijdschriften en kranten die in samengevatte vorm in Das Literarische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Echo weergegeven werden. Ook daarin werd Buysse vrijwel altijd geprezen.
Die respectvolle houding tegenover Buysse was deels persoonlijk bepaald en was niet de algemene toon in Das Literarische Echo, want bij andere critici werden af en toe ook meer negatieve accenten geplaatst: ‘Bei diesem Autor ist die Romantik stark entwickelt, dagegen die Sprache verflacht und nicht sonderlich verschieden von einem mittelmäßigen nordniederländischen Stil. Buysse ist aber ein unterhaltender Erzähler und guter Psychologe. Sein Ehebruchsroman “Daarna” (van Holkema en Warendorf) ist fesselnd geschrieben, stößt aber durch eine materialistische Auffassung ab’ (L. Grapperhaus, 1905-06).
Vanaf de jaargang 1907/08 werd ook in Die Schöne Literatur, met name door J. Brouwer, meermaals over enkele Nederlandstalige werken van Buysse verslag uitgebracht. Onder andere op grond van de vaststelling dat Buysse geleidelijk meer een Hollander geworden was, wist Brouwer bijvoorbeeld In de natuur te waarderen, vooral de vertellingen over het primitieve Vlaamse gedrag, want het begrip ‘Vlaams’ werd door Brouwer indirect met een lagere trap van beschaving gelijkgesteld. Auch Cyriel Buysse ist ein Vlamländer, aber einer, der ganz zum Holländer geworden ist. Seine Sprache, sein Stil, seine Ausdrucksweise machen ihn zu einem Nord-Niederländer, wie er ja auch im Haag wohnt. Doch ist der Schauplatz aller Geschichten in diesem Buche seine flandrische Heimat. Wir bekommen sehr anziehende Einblicke in das Dorfleben und die Sitten der vierschrötigen vlämischen Bauern (‘vleem'sch’ ist in der Mark Brandenburg, die im Mittelalter viele vlämische Kolonisten aufgenommen hat, noch heute soviel als ‘unfreundlich, grob’) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijkbare denigrerende opmerkingen van Brouwer vinden we ook naar aanleiding van zijn bespreking van 't Bolleken, dat Buysse aan zijn ‘landgenoten’ gewijd heeft. ‘Und nun fragen wir uns, warum B. seinen Landsleuten dieses Buch gewidmet hat. Wollte er ihnen ein Stückchen Kulturgeschichte aus ihrer eigenen Mitte darbieten? Oder sollen sie es als eine Warnung auffassen? Will der Verf. sagen, daß die guten Vlamländer den Alkohol ein wenig zu gern haben?’ (1908). Brouwer was alleszins op literair vlak van Buysse overtuigd geraakt, want hij zag de publicatie als een kunstwerk en als een verrijking van de Nederlandse literatuur. Een jaar later werd er nog meer lof gestrooid, namelijk bij de publicatie van Lente, de recentste bundel ‘des großen Humoristen und Psychologen, der die menschlichen Unvollkommenheiten so fein zu analysieren versteht und der uns so prächtige Geschichten von seinen flämischen Landsleuten erzählen kann’ (1909).
Maar niet alleen de Nederlandse originelen werden in Duitsland gerecipieerd, er werden ook verschillende recensies aan de Duitse vertalingen gewijd. De auteurskwaliteiten die het meest vermeld werden, onderscheidden zich niet fundamenteel van de receptie van de Nederlandse werken. Zo is meermaals op zijn realistische vertelstijl gewezen, voor de Duitse werken werd dat evenwel met het aspect van het landelijke of ‘dorpse’ karakter aangevuld (wat gezien de Duitse titels niet verwonderlijk is). Dat was bijvoorbeeld het geval in de recensie van Flämische Dorfgeschichten, die in 1917 in de Münchner Neueste Nachrichten verscheen. Over dezelfde publicatie schreef Knudsen in het Zeitschrift für Bücherfreunde (1918) dat het een heel wat aantrekkelijker boek was dan degene die bij Hillger en Reclam uitgegeven waren. Het belangrijkste gedeelte van de bundel, Der nächtliche Ueberfall, kon hij appreciëren als een fijn waargenomen en met kracht doorgevoerd verhaal. Daarenboven prees de criticus ook de humor. De combinatie van meerdere kwaliteiten leidde ertoe dat hij Buysse in zijn verscheidenheid niet alleen als auteur van dorpsverhalen waardeerde, maar ook als ‘Dichter’, d.w.z. als auteur van de betere literatuur. ‘Nicht lediglich der stoffliche Reiz, die mit hellen Augen beobachtete Welt der flämischen Bauern in weiter Ausspannung ihres äußeren und inneren Daseins mit soviel bezeichnenden Zügen macht das Buch interessant und beachtenswert, sondern doch auch nicht weniger die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gabe Buysses, Beobachtetes künstlerisch darzustellen, Wesentliches herauszuheben und also dichterisch zu gestalten.’
Van de beide romans die in het Duits gepubliceerd werden, vond alleen Rose van Dalen weerklank. Aan het boek Ein Löwe von Flandern werd enkel na de oorlog door Georg P.M. Roose in de Furche een iets uitvoerigere loftuiting gewijd (1920, nr. 44). Die sociale, stedelijke en in zekere zin ook politieke roman paste evenwel niet zo goed in het beeld van het Vlaamse boerenleven, zodat ook andere eigenschappen zoals de ‘humaniteit’ van het werk op de voorgrond geplaatst werden. Man lese den Roman ‘Ein Löwe von Flandern’, das feine Werk der Güte, der Liebe... der tiefsten, aus Mitgefühl erwachsenen Menschlichkeit... diese fast tolstoianische Lösung der gewaltigen sozialen Frage...wenn nicht der tiefergreifende Roman der unverstandenen Liebe in Flandern, so doch einer der Romane dieser unbegreiflichen Liebe für alle diejenigen, die niemals das Elend der Verwahrlosung eines Volkes gesehen haben... Dat Rose van Dalen duidelijk meer reacties uitlokte, kan enerzijds door de latere verschijningsdatum verklaard worden (de naam Buysse was in Duitsland tegen het einde van de oorlog niet meer onbekend), anderzijds speelde waarschijnlijk ook de bekendheid van de Duitse uitgeverij Insel en die van de boekenreeks ‘Bibliothek der Romane’ (uitgegeven door Insel) een niet te onderschatten rol. Ook in het tijdschrift Der Belfried werd in 1918 door een zekere R.S. (Rudolf Schroeder?) in de eerste plaats Buysses beschrijvings- en vertellerstalent beklemtoond. Die begaafdheid maakt van Buysse een echte kunstenaar, zo schrijft R.S., en het feit dat Buysse die gave aanwendt in Rose van Dalen (‘voll von den reizendsten Zügen aller Art, den überraschendsten Tiefblicken in bäuerliche Seelen, den anmutigsten Schilderungen und köstlichsten Einzelheiten’) maakt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het boek een meesterwerk dat dringend meer aandacht zou moeten krijgen. Al even gefascineerd leek ook V. Th. Hoffmann toen die, ook nog in 1918, zijn bespreking voor het tijdschrift Der Kunstwart schreef. Ook voor hem was het verhaal met een heel hoog realiteitsgehalte verteld. Het boek overtuigt, zo meende hij, door ‘die kräftigsten Farbentöne’, door zijn ‘Erdenfestigkeit, Humor und Ernst’. Kritischer was evenwel het Zeitschrift für Bücherfreunde (1918), dat Buysses roman tot het romantisch getinte realisme rekende, maar in Rose van Dalen een ietwat sentimenteel verhaal met een scheut naturalisme zag, dat toch wat te breed uitgesmeerd werd. Veel minder literair geörienteerd ten slotte was de kritiek in het Politisch-Anthropologische Monatsschrift, dat in 1919 de roman heel eenzijdig aanprees op basis van de verwantschap tussen de Germaanse volkeren. De recensent vond in het boek ‘[ü]berall Erdgeruch’ en ‘die Nordseemystik der deutschen Tiefebenenlandschaft’. Voor hem was Rose van Dalen ‘Blut von unserem Blut’ en een ‘Schilderung, die eines Rembrandt in Worten würdig ist’.
In geen enkele van de vermelde recensies werd iets over de kwaliteit van de vertaling gezegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5 De Duitse Buysse-vertalersTot slot voeg ik nog een paar biografische gegevens over de vertalers van Buysse toe, ook al werden hoofdzakelijk in 2.2 hier en daar al aspecten van de belangrijkste Duitse Buysse-vertalers behandeld. In totaal hebben zeven Duitse vertalers zich met Buysse beziggehouden. Bij een van hen, Else Otten, heeft dat nooit tot een publicatie geleid (zie daarvoor Van Doorslaer 1992). Otten was in de tijd van de contacten met Kippenberg al een gevestigde vertaalster en heeft ook later nog, vooral in de jaren twintig, naam gemaakt met heel wat Couperus-vertalingen. In totaal heeft ze zo'n honderd werken uit het Nederlands naar het Duits vertaald en daarnaast ook nog meer dan 1500 kleinere stukken voor kranten en tijdschriften (Grave 1997: 112)Ga naar voetnoot(22). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee van de zeven zouden eerder als ‘toevallige vertalers’ beschouwd kunnen worden, omdat ze elk maar één verhaal respectievelijk één novelle van Buysse omgezet hebben. Dat geldt voor Heinrich Hesse en Karl Jacobs. Martha Sommer/M. HartmannGa naar voetnoot(23) heeft Buysse in het Duitse taalgebied geïntroduceerd, want haar eerste twee vertalingen voor het tijdschrift Die neue Welt werden al in 1903 en 1904 gepubliceerd. In diezelfde periode heeft ze ook nog enkele werken van Stijn Streuvels vertaald. Rhea Sternberg heeft als eerste een Duitse vertaling van Buysse in boekvorm gepubliceerd, maar buiten de vier novellen die in dat boek opgenomen zijn, is er van haar geen ander vertaalwerk uit het Nederlands bekend. Friedrich Markus Huebner is een van de bekendere vertalers van het werk van Felix Timmermans. Hij heeft zich alleen maar naar aanleiding van de bloemlezing Flämisches Novellenbuch met de vertaling van drie Buysse-novellen beziggehouden. Huebner, die tijdens de oorlog ook in het Duitse bestuur in Vlaanderen ingezet was om als tussenpersoon contacten met Vlaamse schrijvers aan te knopen (zie Roland 1997: 58), had een goede relatie met Kippenberg en was af en toe zelf actief als auteur van populaire literaire werken (zie Elema 1973: 117).
De belangrijkste Buysse-vertaler, Georg Gärtner, geboren in 1864 en afkomstig uit het Frankische Nürnberg, is als gediplomeerd mandenmaker jarenlang rondgereisd en heeft zich zo verschillende vreemde talen eigen gemaaktGa naar voetnoot(24). Daaruit is zijn passie voor het vertalen ontstaan. Uitzonderlijk heeft hij teksten uit het Frans en zelfs uit het Noors vertaald, maar zijn favoriete vreemde taal was het Nederlands. Zo heeft hij werken van Conscience, Roose, De Coster en Baekelmans vertaald, maar toch was Cyriel Buysse, met wie hij zich enkele tientallen jaren lang heeft beziggehouden, duidelijk zijn lievelingsauteur. Naast zijn werk als vertaler heeft hij ook als schrijver van Frankische streekliteratuur van zich laten horen met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
talrijke publicaties over de geschiedenis van Nürnberg. Vanaf 1886 werkte hij voor de Fränkische Tagespost, waar hij bijna veertig jaar lang redacteur voor het regionale nieuws was. Vanaf 1897 werd hij ook voor de inhoud van de krant verantwoordelijk. In 1908 was hij een van de eerste sociaal-democraten die hun intrek namen in het Nürnbergse stadhuis. Enkele van zijn geschriften gaan ook over de plaatselijke arbeidersbeweging. Bij de plundering van de gebouwen van de Fränkische Tagespost in 1933 werden de restanten van de oplagen van al zijn werken vernietigd. In 1939 is Gärtner in Nürnberg gestorven aan de gevolgen van een beroerte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie:Alle verwijzingen naar de Nederlandse bronteksten van Cyriel Buysse zijn gebaseerd op de uitgave van het Verzameld Werk (afgekort als: VW), dat tussen 1974 en 1982 in zeven boekdelen uitgebracht werd door uitgeverij Manteau. In deze bijdrage wordt ook geregeld verwezen naar de inleidingen die bij elk van deze delen geschreven werden door de redacteurs van het Verzameld Werk, Antonin van Elslander en Anne Marie Musschoot (b.v. ‘Musschoot in VW 3’).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|