Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 16
(2000)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
In de hoop van vrede
| |
[pagina 20]
| |
de stadsmens die een dagje buiten doorbrengt, maar met de directe betrokkenheid van iemand die vergroeid is met het landschap en alles wat daarin leeft, en vanzelfsprekend kan vertellen waar een vlinder beschutting vindt tegen een voorjaarsbui: ‘ze hangen ergens, met mesfijn dichtgeknepen vleugeltjes, onder aan een blaadje; en laat het maar waaien en buien en stormen: met hun hakige pootjes houden ze zich daar stevig vast’.Ga naar voetnoot(3) Vroege vlinders zijn voor hem de lente, zoals de ‘mooie, sombere kapellen’ van oktober de herfst zelf zijn: ‘Soms zitten ze roerloos, met dichtgeknepen vleugels op het heidekruid en dan zijn 't net als dorre, afgevallen blaren [...]. Maar bij de minste beweging gaan de vleugels als een mooie waaier open en 't is een wegwiekende schittering van donker-glanzend fluweel met rode en blauwe strepen en ogen. Er is in hun somberrijke kleuren iets van de herfstluister en droefheid, iets van de gloed der rode en bruine blaren, gemengd met 't rouwig-zwarte van de winternacht, die weldra komen zal.’Ga naar voetnoot(4) In welke totaal verschillende registers een vlinder associaties kan oproepen, illustreren twee schetsen die Buysse onder dezelfde titel ‘Het vlindertje’ heeft gepubliceerd. In de eerste wordt hij door een vlinder die uit de duinen naar de zee toe fladdert, aan het mijmeren gezet over de vraag of er ook dieren zijn die zelfmoord plegen.Ga naar voetnoot(5) In de tweede doet een eenzame vlinder de herinnering herleven aan een bloedhete dag uit zijn kindertijd waarop hij met een neefjeGa naar voetnoot(6) dat jong zal sterven, op jacht naar kapellen door zomerse weilanden loopt. Dorstig en doodmoe kloppen ze aan bij een boerderij om een glas melk te vragen, en in een tafereel dat in de sfeer van een Leielandschap van Claus baadt beschrijft Buysse hoe de jonge boerin hen het glas ‘op het bloeiend boomgaardgras, onder de wemelende zon-en-schaduwvlekjes van de fruitbomen bracht.’ Herinneringen, onstuitbare stroom van beelden van vroeger die hem overspoelen terwijl hij dat ene oranjegele vlindertje nakijkt, ‘dat daar eenzaam over 't zonnig betenveld weg-fladdert!... Een wereld van verleden, de | |
[pagina 21]
| |
schone, warme zomers, de onbevangen vrijheid in het ruime veld, de jeugd, de frisheid van het leven, en al die troeblante, onuitsprekelijke dingen, die, in wat eenmaal wás, voor altijd schijnen vastgegroeid!...’Ga naar voetnoot(7) In de junimaanden waarin Cyriel in Vlaanderen ‘het ruime veld’ ontdekte, zat de kleine Louis Couperus op zijn verjaardag in Den Haag gefascineerd te kijken naar het kapelletje op de traditionele tulband. Een ‘kapel met stijve, gekleurde, uit-staande wiekjes van suiker’, die de jarige na het aansnijden van het gebak aan zijn ijzeren spiraaltje mee mocht nemen in de tuin en daar liet ‘trillen, trillen, trillen, vlàk bij de geurende rozen’.Ga naar voetnoot(8) De vlinders van Cyriel, de suikerkapellen van Louis: kinderwerelden van verschil. Hoewel Deurle zelfs in zijn laatste jaren nog nauw verbonden blijft met de zomers van zijn jeugd, toen hij hier met kameraadjes kwam spelen, betekent de Molenberg voor Buysse veel meer dan vroege herinneringen en een omgeving waar hij in alle rust kan werken. Het is ook en vooral de plek waar hij dezelfde intieme verbondenheid met een stuk ongerepte natuur beleeft als Verhaeren in Caillou-qui-bique en Bazalgette in de buurt van zijn Moulin des Noës - ‘parcelle d'univers complète et parfaite, où je me suis connu’Ga naar voetnoot(9). Als hij hier op zijn rug in een nest van heidekruid tussen de vlierstruiken, de eikenheesters, de jonge berken, kastanjes en acacia's ligt, heeft hij wel eens het gevoel dat al dat vegetatieve leven niet alleen naast en onder en boven maar ook door hem heen stroomt. Er zijn momenten waarop hij zich voelt als een fakir, die ‘zich in volkomen roerloze bespiegeling tussen de ranken en de twijgen van de slingerplanten vast laat groeien’.Ga naar voetnoot(10) Momenten van symbiose zijn dat, vergelijkbaar met de sensatie die Verhaeren overvalt terwijl hij een eeuwenoude alleenstaande boom bevoelt: ‘Je le touchais, avec mes doigts, avec mes mains, / Je le sentais bouger jusqu'au fond de la terre / D'après un mouvement énorme et surhumain.... Alors, j'étais mêlé à sa belle vie ample; / Je m'attachais à lui comme un de ses rameaux.’Ga naar voetnoot(11) Net zoals Verhaeren zich door die ervaring gesterkt voelde - ‘J'étais armé de fermeté contre le sort’ -, heeft Buysse door | |
[pagina 22]
| |
de onverstoorbare gang van de seizoenen op de Molenberg geleerd te berusten in het verlies van mensen die hem dierbaar zijn. Ondanks het bijtende contrast tussen de pijn van het verlies en de jubel van alles wat in de lente ‘sterker dan de dood, uit de dood weer tot leven wordt geboren.’Ga naar voetnoot(12) Alleen al die dagboekbladzijden uit 1913 bewijzen dat zijn levensgevoel niet te vergelijken is met de illusieloze nuchterheid van Arthur, die zes maanden voor zijn dood schreef: ‘Nous sommes un accident dans la vie et la mort est un autre accident.’Ga naar voetnoot(13) Dat er ‘hoegenaamd niets meer over blijven zou van alles wat wij zo innig gekend, verlangd en bemind hebben’, vindt Cyriel een verschrikkelijke gedachte, maar het heeft geen enkele zin daarover te speculeren, meent hij - ‘Wij weten toch niets met enige zekerheid en zullen wel nooit iets weten.’ Zijn houvast is wat hij zelf ‘het geloof van mijn verlangen’ noemt, ‘de simplistische opvatting dat wij, wel anders geworden, maar toch nog herkenbaar, in een nieuwe, volmaaktere wereld herleven.’Ga naar voetnoot(14) In wat hij zelf bestempelt als zijn ‘nuchtere naïefheid’ staat hij dicht bij het agnosticisme van Virginie LovelingGa naar voetnoot(15) en even ver van het ‘onwrikbaar geloof in een ander leven, onder welke vorm dan ook’Ga naar voetnoot(16) van zijn neef Paul Fredericq als van de overtuiging van Arthur dat de dood het einde is van alles. Zo mogelijk nog sterker worden met het klimmen der jaren zijn gevoel van verbondenheid met de geboortegrond en zijn intuïtief geloof in de regenererende kracht van de natuur, waarin zowel reïncarnatiegedachten te herkennen zijn als een whitmaniaans bewustzijn van ‘un univets où tout est lié’Ga naar voetnoot(17). In dat universum heeft alles zijn eigen | |
[pagina 23]
| |
plaats en blijkt het kleinste en het zwakste uiteindelijk niet geringer dan het grootste en het sterkste. Misschien is Buysse zich daar nooit acuter van bewust geweest dan de dag dat hij in het sterfkamertje van Donder de Beul stond en zag hoe dat machtige lijf van de geweldenaar in de dood, ‘de grote gelijkmaker en de grote vergever’Ga naar voetnoot(18), verschrompeld was tot stoffelijk overschot. Opvallend genoeg wordt dat soort observaties bij hem nooit aanleiding tot sombere bespiegelingen over de zin van het bestaan. ‘Rusten, slapen, de ambiante droefheid laten bezinken, en morgen weer verder leven’Ga naar voetnoot(19), schrijft hij na de begrafenis van een niet met naam genoemde vriend. En na de onverwachte dood van Claus: ‘Het scheen alsof hij sliep ... en of hij straks weer op zou staan en iets vertellen, zoals hij altijd had gedaan’Ga naar voetnoot(20). Over Claus zegt Buysse nog dat hij wellicht nooit heeft willen accepteren dat hij oud werd. Hij moet er ook zelf de grootste moeite mee hebben, dat hij bijvoorbeeld minder snel reageert en recupereert dan vroeger, maar in de overmoed van zijn onverwoestbaar lijkende constitutie schrijft hij eind 1930 dat hij er niet aan denkt zijn favoriete sport op te geven: ‘zolang als ik nog op één been kan blijven staan, zal er, bij gelegenheid, de kunstschaats aan worden vastgemaakt.’Ga naar voetnoot(21) Ouder worden heeft overigens niet alleen onplezierige kanten. In een notitieboekje uit de oorlogsjaren filosofeert hij over ‘Le plaisir de revoir des gens que jadis on ne regardait pas .... Le fait qu'ils vivent encore nous les rend chers.’Ga naar voetnoot(22) Als je maar oud genoeg wordt, hou je vooral onder leeftijdgenoten bijna geen vijanden over, is zijn conclusie. Ondanks al die levenswijsheid is het de vraag, met welke gevoelens hij op 18 februari 1931 voor het eerst sinds zijn verkiezing in de Koninklijke Vlaamse Academie de maandelijkse vergadering in Gent | |
[pagina 24]
| |
bijwoont.Ga naar voetnoot(23) Omdat Buysse in 1931 ook present is in alle verdere vergaderingen veronderstelt Van Elslander dat hij zijn laattijdige verkiezing toch nog heeft geapprecieerd.Ga naar voetnoot(24) Bij nader inzien is dat een voorbarige conclusie. Er is geen reden om aan te nemen dat Buysse er begin 1931 anders over denkt dan eind 1929, toen hij Vermeylen liet weten waarom hij eventueel bereid was zich alsnog te laten verkiezen: ‘Omdat gij het mij gevraagd hebt, om u een pleizier te doen, - en alleen dààrom’.Ga naar voetnoot(25) Na zijn eerste kennismaking met de vergadercultuur van het selecte genootschap zal hij meer dan ooit beseffen waarom hij zo lang persona non grata is gebleven. ‘Van de bestuurstafel uit gezien zaten de rechtsen rechts en de linksen links van de lange hoefijzertafel’, schrijft Gerard Walschap. ‘De twee groepen middagmaalden in twee verschillende hotels. Alle goed of kwaad werd de links- of rechtsheid aangerekend.’Ga naar voetnoot(26) Gezien de voorgeschiedenis van Buysses verkiezing kan de begroeting door Streuvels, Persyn en andere katholieke confraters onmogelijk een welgemeend welkom zijn, maar de latente animositeit is bij zijn intrede waarschijnlijk minder fel dan vijf jaar later tegenover de rebelse katholiek Walschap, die ‘na het schrijven van zedenloze boeken zich door links in de Academie liet smokkelen.’Ga naar voetnoot(27) In de vergadering van februari 1931 houdt prof. dr. Albert J.-J. vande Velde een lezing over de 100 jaar oude uitvinding van het kalitoestel door de Duitse chemicus Justus LiebigGa naar voetnoot(28). Wanneer Buysse tijdens de professorale uiteenzetting zijn blik over de collega's aan zijn kant van de tafel laat dwalen, zal het profiel van de liberale flamin- | |
[pagina 25]
| |
gant Jozef Vercoullie beslist een herinnering oproepen aan de manier waarop die oude vriend van Paul Fredericq hem destijds in De Amsterdammer meende de les te moeten lezen. ‘Aan den heer V.,’ repliceerde Buysse toen, ‘die meent dat ik boos ben op de menschen uit de Vlaamsche Academie omdat zij zich (wat ik niet eens wist) onlangs ongunstig over mijn werk hebben uitgelaten, wensch ik eenvoudig te zeggen, dat ik, voor alles wat die menschen uit de Vlaamsche Academie, over kunst denken, zeggen of schrijven, niet anders voel dan kalme, rustige, sereene onverschilligheid, de volkomen en volmaakte onverschilligheid, het Nirwana der onverschilligheid.’Ga naar voetnoot(29) Terwijl dr. Vande Velde tegen het einde van zijn voordracht een lijst afleest met namen van chemici die op het werk van pionier Liebig hebben kunnen voortbouwen, staat Buysse in gedachten misschien, wie weet, allang weer op zijn Molenberg. - ‘Een ogenblik maar, een seconde. De vlinder knipt met zijn wieken en vliegt weg, de goudvlieg is verdwenen, en het gele bloempje richt zijn fijn, gebogen stengeltje weer op.’Ga naar voetnoot(30) | |
[pagina 26]
| |
De wind waaitProbeer maar eens in een dier dorpsboekerijen die onder 't beheer van meneer den onderpaster staan een bundel van Buysse los te krijgen.Ga naar voetnoot(31) Voor de werken van Cyriel Buysse raadplege men eerst het nuttig boek voor bibliothecarissen: Roman-Repertorium ... Men zal daarin vinden dat het grootste getal boeken van dezen schrijver gebrandmerkt zijn.Ga naar voetnoot(32) Op 11 maart 1931 wordt de seksuologische studie Het volkomen huwelijk van de Nederlandse gynaecoloog Theodoor van de Velde ‘op de lijst van den kerkelijke Index’ geplaatst - vooral omdat de auteur het heeft gewaagd het absolute taboe van de geboorteregeling te doorbreken. Concreet betekent het Romeinse decreet dat het boek ‘als verboden lectuur mag beschouwd worden en zelfs niet mag in bezit of bewaring gehouden worden.’Ga naar voetnoot(33) Op de bizarre zwarte lijst die de Index librorum prohibitorum (Lijst van verboden boeken) is, staat al sinds 1914 de vermelding ‘Opera omnia’ (alle werken) naast de naam Maurice Maeterlinck.Ga naar voetnoot(34) Van de romans en de novellen van Buysse zijn er te weinig vertaald om een banbliksem van Rome uit te lokken, al is iedereen in Vlaanderen die niet vertrouwd is met de organisatie van de kerkelijke censuur ervan overtuigd dat zijn werk wel degelijk op de Index staat. Blijkens een briefGa naar voetnoot(35) uit 1927 verwart | |
[pagina 27]
| |
Buysse zelf de Index met de Boekengids-cijfers I (‘Verboden lectuur’) en II (‘Streng voorbehouden lectuur’) van het Algemeen Secretariaat van Katholieke Boekerijen (ASKB), dat via zijn Antwerpse bestel-boekhandel, de Vlaamsche Boeken-centrale, nagenoeg een monopolie voor leveringen aan openbare bibliotheken heeft. In samenwerking met de R.K. Boekcentrale in Amsterdam en Nederland's BoekhuisGa naar voetnoot(36) in Tilburg publiceert het ASKB in 1932 een Roman-Repertorium en vanaf 1934 een Lectuur-Repertorium, twee bibliografische uitgaven die handige instrumenten zullen worden om de waarderingscijfers - de ‘zedelijke kwotering’ - van Boekengids in de Vlaamse bibliotheken algemeen ingang te doen vinden en in het bijzonder ook Buysses boeken uit de handen van katholieke lezers te houden. Voor Het ezelken, De nachtelijke aanranding en de novellenbundel Lente geldt jarenlang een formeel verbod (categorie I), dat in de praktijk wordt uitgebreid tot de titels van categorie II: Het recht van de sterkste, Schoppenboer, Daarna, Het leven van Rozeke van Dalen, 't Bolleken, De schandpaal en de novellenbundels Te lande, Van arme mensen en Tussen Leie en Schelde. Op een paar uitzonderingen na worden al zijn andere boeken weggestopt in categorie III (‘Voorbehouden lectuur’), zodat ze evenmin zonder restricties mogen worden uitgeleend. In tegenstelling tot een IV (‘Lectuur voor volwassenen alleen’) en een V (‘Lectuur voor allen’) betekent een III dat het boek alleen geschikt is bevonden voor ‘gevormde lezers’. In de eerste editie van Lectuur-Repertorium (deel twee, 1936) staan bij Streuvels een zeventig titels vermeld, waarvan zes met een III en alle andere met een IV of V gewaardeerd zijn. Van de zestig Buysse-titels hebben er meer dan veertig een cijfer III, II of I meegekregen, zodat zijn werk door katholieke bibliothecarissen drie decennia lang als verboden lectuur zal worden beschouwd. In het katholiek onderwijs wordt trouwens met geen woord over vrijzinnige schrijvers gerept. ‘Zij bestonden eenvoudig niet’, zegt Louis Paul Boon. Op de technische school in het Oost-Vlaamse Aalst waar hij in de late jaren twintig leerling is, worden in de lessen over Vlaamse literatuur verzen van de priester-dichters Cyriel Verschaeve en Caesar Gezelle ‘uitgegalmd’, en een tijd lang doet Louis hard zijn best om mee te | |
[pagina 28]
| |
galmen: ‘Dat is nu kunst, zei ik tot mezelf en tot mijn eeuwige twijfel. En dan ontdekte ik plots Cyriel Buysse.’Ga naar voetnoot(37) In buitengemeenten blijft dat soort bevrijdende ontdekkingen ondenkbaar - ‘niemand las Buysse hier, men kon Buysse niet lezen, want zijn boeken waren in geen enkele bibliotheek te vinden’,Ga naar voetnoot(38) vertelt meubelmaker Antoine Janssens over zijn jeugd in Nevele. Dertig jaar nadat Buysse zijn Gezin Van Paemel heeft geschreven is hij daar nog steeds de schande van het dorp. ‘Als gij het aandurft dat stuk te spelen van die slechte vent’, waarschuwt de pastoor, ‘moogt gij gerust zijn dat uw toneel-bondje niet lang zal bestaan.’Ga naar voetnoot(39) Terwijl hij in de dorpsbibliotheek van Nevele taboe blijft, behoort Buysse in de socialistische boekerij van het naburige stadje Deinze tot de meest gelezen schrijvers.Ga naar voetnoot(40) Dat hij in eigen land altijd ‘een beroemde onbekende’Ga naar voetnoot(41) is gebleven, zoals Walschap tien jaar later beweert, is gezien de relatieve populariteit die hij voor de oorlog al - na de commotie rond Het ezelken en de huldiging van 1911 - bij een niet-katholiek publiek genoot, een onhoudbare conclusie.Ga naar voetnoot(42). In werkelijkheid werd hij toen al veel meer gelezen dan de schamele bestelorders van Vlaamse boekhandels bij Van Dishoeck deden vermoeden, en na de oorlog hebben de minder fraaie maar goedkopere uitgaven bij Van Rysselberghe & Rombaut de eigenlijke kentering | |
[pagina 29]
| |
teweeggebracht. In 1929 constateerde Buysse zelf: ‘Mijn werk wordt in Vlaanderen zeer veel verkocht. En nog meer gelezen. [...] Van ieder van mijn werken worden er nu drie of vier duizend gedrukt. En ze zijn spoedig uitverkocht’.Ga naar voetnoot(43) Kortom, de klerikale boycot kan er wel voor zorgen dat hij voor katholieken een beruchte onbekende blijft maar kan niet beletten dat hij een eigen publiek vindt via vrijzinnige boekhandels in Gent, Antwerpen en BrusselGa naar voetnoot(44), via de socialistische volksbibliotheken en via het liberale Willemsfonds, dat zijn eerste naoorlogse novellenbundel heeft helpen financieren door een voorbestelling van 2000 exemplaren.Ga naar voetnoot(45) Ter vergelijking: in 1931 kan Streuvels voor zijn nieuwe roman Alma met de vlassen haren rekenen op een gegarandeerde afzet van 75 000 (vijfenzeventigduizend) exemplaren bij de leden van het katholieke Davidsfonds, dat het boek zelf uitgeeft. Volgens Boekengids-recensent Vander Hallen is een groot deel van die ‘fabuleuze oplage [...] veroordeeld om half-opengesneden in openbare bibliotheken terecht te komen’Ga naar voetnoot(46) maar hij zal er niet rouwig om zijn dat zijn eigen roman De wind waait - in november 1932 door Boekengids tot ‘boek der maand’ geproclameerd - door dezelfde uitgever aan dezelfde 75 000 leden wordt toegestuurd.Ga naar voetnoot(47) En Streuvels zelf? Ondanks de indrukwekkende oplage van zijn Alma voelt hij zich gefrustreerd omdat hij zich in extremis heeft laten dwingen tot een paar ridicule ingrepen: ‘het boek loopt over van heiligheid, en toch is er moeten geschrapt worden!’Ga naar voetnoot(48) | |
[pagina 30]
| |
Met hetzelfde soort zendelingsijver - ‘waken en waarschuwen is de plicht!’Ga naar voetnoot(49) - waarmee Boekengids en Davidsfonds Buysse buiten de bibliotheken en Streuvels op het rechte pad houden, halen klerikale recensoren de wereldliteratuur door de zeef. Wat hun cijfer II betekent is te illustreren met de criteria waarmee een pater norbertijn in 1930 de Nederlandse vertaling van vijf novellen van Stefan Zweig beoordeelt: ‘meesterlijk ineengestoken’, ‘geschreven in eerlijke taal en brillanten stijl’, maar niettemin ‘ten strengste voorbehouden, te weren uit onze bibliotheken, omdat zij alle vijf behandelen te zinnelijke, te vleeschelijke gevoelens en de zonde des vleesches als heel natuurlijk beschouwen en bijna goedkeurend bejegenen.’Ga naar voetnoot(50) Even streng voorbehoud voor Couperus' Eline Vere, waarvan priesterdichter Aloïs Walgrave zegt dat het een ‘flink geschreven’ roman is, ‘deftig maar toch niet goed’. Waarom niet goed? - ‘Onze Vlaamsche juffrouwen, al zijn ze ook rijk, mogen het leven niet opvatten als Eline, Betsy, Frédérique en andere meisjes die hier wandelen, dansen, flirten, vrijen en trouwen, want dan geef ik geen cent om hun deugd, nog minder om hun christen geloof, en heel weinig om hun flamingantisme.’Ga naar voetnoot(51) In hetzelfde Boekengids-nummer concludeert de eerwaarde dr. Arthur Boon naar aanleiding van de 8ste druk van Herman Teirlincks Ivoren aapje: ‘om zijn verbeelding en zijn hart rein te bewaren, zal iedereen er zijn handen af houden.’Ga naar voetnoot(52) Natuurlijk geldt dat advies a fortiori voor de boeken van Buysse. Na zijn overlijden zal De TijdGa naar voetnoot(53) zijn uitzonderlijk talent erkennen maar tegelijk de ban bevestigen: ‘wie zielelast draagt en ons volk boeken in de handen stopt, weet waaraan zich te houden met het geval Cyriel Buysse. Smerige lezingen werpt men in 't vuur.’ Om twijfelende bibliothecarissen voor fatale dwalingen te behoeden publiceert Boekengids in december 1931 een lijstje van Buyssetitels waarmee duidelijk wordt gemaakt dat verbod en voorbehoud onverkort van kracht blijven. Menig oudgediende in de klerikale kruistocht tegen Buysse moet het een onvergeeflijke concessie vinden dat het in de zomer van 1931 | |
[pagina 31]
| |
verschenen anthologienummer Zoo verhalen de Vlamingen van Dietsche Warande & Belfort opent met een fragment uit zijn nieuwe roman Twee werelden.Ga naar voetnoot(54) In september herinnert het socialistische weekblad Koekoek eraan hoe Buysse bij zijn zeventigste verjaardag door de katholieke kritiek werd bedacht met een ‘tuiltje bloemen waarin de adders verborgen zaten.’Ga naar voetnoot(55) Een allusie op de halfhartige ‘Feestgroet’ van Persyn in De Boekenkast is dat, maar het venijn zit ook in de staart van het Buyssestuk van Joris Eeckhout in De PelgrimGa naar voetnoot(56), dat in 1931 in zijn vierde bundel Literaire profielenGa naar voetnoot(57) wordt opgenomen, en van de bladzijde over Buysse in het door Broeders van de Christelijke Scholen samengestelde fotoboek Vlaamsche weelde. Een keus van 75 koppen uit onze letterkunde.Ga naar voetnoot(58) Ongetwijfeld hadden de Broeders Buysse liever over het hoofd gezien, maar aangezien dat definitief onmogelijk is geworden, maken ze van de nood een deugd door te waarschuwen dat er ‘ernstig voorbehoud (dient) gemaakt voor het lezen van de meeste zijner werken.’ Als auteur van Literaire profielen IV krijgt Eeckhout in het socialistische blad Ontwikkeling uitbundige lof toegezwaaid om zijn ‘eerlijk-onbevangen oordeel’ en zijn kwaliteiten als ‘veilige gids in den literairen akker’. In werkelijkheid is het opstel over Buysse een typisch product van zijn tijd: onbevangen oordelen kan Eeckhout alleen binnen de grenzen van zijn rechtgelovigheid. Juist omdat hij af en toe iets vriendelijks wil zeggen zonder zich problemen op de hals te halen, kan het stuk niet anders zijn dan een precaire evenwichtsoefening waarbij zorgvuldig gekozen woorden van waardering zijn verpakt in een bladzijden lang rekwisitoor tegen het naturalisme - dat Buysse ‘gelukkig’ de rug heeft toegekeerd: ‘Veel van wat hij zag, vroeger, bekijken we liefst niet. Eenvoudig, omdat we de overtuiging | |
[pagina 32]
| |
toegedaan zijn, dat, over een heeleboel dingen, best niet gerept wordt.’Ga naar voetnoot(59) Zijn voorzichtige bewondering voor het latere werk compenseert hij met een prekerige slotalinea over de geestelijke duisternis waarin ongelovigen ronddolen en de baken die het godsvolk naar de veilige haven leidt: ‘Wij, geloovigen, weten waar 't Volle Licht schittert!’ In vergelijking met zijn vooroorlogse uitvallen tegen Persyn blijft Buysse opvallend mild bij de lectuur van dit proza. ‘Ik heb met belangstelling het artikel van priester Eeckhout gelezen’, schrijft hij na de publicatie in De Pelgrim; ‘Hij doet werkelijk zijn best om ook iets goeds van mij te zeggen, maar het naturalistisch etiketje schijnt hij er maar niet goed af te kunnen krabben. Ik begrijp trouwens dat het voor een geestelijke bijzonder moeilijk is om over mij te schrijven en dan nog wel in een specifiek katholiek blad.’Ga naar voetnoot(60) De voor de hand liggende verklaring voor die mildheid is zijn duidelijke sympathie voor de eerste klerikale criticus die een enigszins genuanceerd oordeel over zijn werk durft uitspreken. Op 26 mei stuurt hij de weleerwaarde vriend een uitnodiging voor een koffievisite: ‘Zonder tegenbericht van u laat ik u vrijdag tegen 4 uur per auto halen.’Ga naar voetnoot(61) Eeckhouts recensent in Ontwikkeling is de jonge Gentse filoloog Robert RoemansGa naar voetnoot(62), die in dezelfde jaren pionierswerk verricht als samensteller van de Bibliographie van de Moderne Vlaamsche Literatuur 1893-1930. Nadat hij Buysses tegenzin twee jaar lang heeft getrotseerd, voltooit Roemans in de zomer van 1931 zijn kritische BuyssebibliografieGa naar voetnoot(63), de eerste wetenschappelijke schrijversbibliografie in Vlaanderen. Voor Roemans is het een moeizame, vaak ondankbare onderneming geweest. Voor Buysse was het een beproe- | |
[pagina 33]
| |
[pagina 34]
| |
ving. Hoewel Netje zich een toegewijde secretaresse en archivaresse toont - ze kent zijn boekenkasten beter dan hij zelf, bekent hijGa naar voetnoot(64) -heeft ze natuurlijk geen weet van een aantal vroege tijdschriftpublicaties waarvan zijn exemplaar in 1918 verloren is gegaan. Vandaar dat hij Roemans' herhaalde vragen om verduidelijkingen en preciseringen heeft ondergaan als een permanente kwelling. Achilles Mussche: ‘Ik zie hem nog doodongelukkig binnenkomen en neervallen op een stoel, met de woorden: Die bibliographie - dat kost mij zooveel jaren van mijn leven!’Ga naar voetnoot(65) Dat het Buysse in het voorjaar van 1931 inderdaad te veel wordt illustreert zijn ironisch antwoord op een vraag van Mussche of hij Roemans een afschrift mag bezorgen van de brief uit 1929 waarin de taalkwestie ter sprake komt. ‘Waarde Heer Mussche’, schrijft Buysse, ‘Er zal later een statistiek op te maken zijn (eventueel door den heer Roemans zelf) die zal kunnen bepalen met hoeveel weken of maanden hij mijn laatste levensjaren heeft verkort. Geeft hem maar copie van dien brief.Ga naar voetnoot(66) Ik herinner mij wel niet meer wat er in staat, maar 't komt er niet op aan.’Ga naar voetnoot(67) Hoewel Roemans op de laatste bladzijde nog het verschijnen van Twee werelden kan melden, wordt het fraai uitgegeven boek niet de definitieve Buyssebibliografie. Niet alleen overigens om de genoemde redenen maar ook omdat Buysse niet alles wat hij heeft gepubliceerd het vermelden waard vond.Ga naar voetnoot(68) Op zijn uitdrukkelijk verzoek blijft bijvoorbeeld het berucht geworden antiflamingantische stuk uit 1897 onvermeld. In zijn correspondentie met Roemans noemt hij het ‘vrij slechte polemiek’ en ‘heelemaal uit den tijd’.Ga naar voetnoot(69) Vragen om bibliografische informatie komen er in dezelfde maanden van Roemans' Antwerpse collega Prosper Arents, die voor de pas opgerichte Vlaamse Penclub een eerste bibliografie van de vertalingen | |
[pagina 35]
| |
van Vlaamse literatuur sinds 1830 samensteltGa naar voetnoot(70). Arents komt de bundel Holländische Dorfgeschichten von Cyriel Buijsse (sic) tegen, in 1909 in Berlijn en Leipzig uitgegeven, met een foto van de auteur op de titelpagina en de vermelding ‘Autorisierte Übersetzung aus dem holländischen von Rhea Sternberg’. Van die autorisatie voor een vooroorlogse Duitse vertaling herinnert Buysse zich niets - ‘'t Is voor het eerst dat ik er van hoor’, schrijft hij in een brief aan Arents.Ga naar voetnoot(71) Het laatste blijk van Duitse interesse voor zijn werk is een brief uit 1929 van de Berlijnse uitgeverij Rijke & Stock aan Van Rysselberghe & Rombaut over De schandpaal.Ga naar voetnoot(72) Van de vertaling van ‘De weddenschap’, die in 1897 in Göteborgs-Posten en Stockholms DagbladGa naar voetnoot(73) is verschenen, maakt Arents geen melding, hoewel er juist in 1931 sprake is van een Zweedse vertaling van Het leven van Rozeke van Dalen.Ga naar voetnoot(74) Een poging van Penclubvoorzitter Toussaint om, via de Poolse consul-generaal in Antwerpen, ook in Warschau belangstelling te wekken levert geen resultaat op, zodat de Franse vertaling van De nachtelijke aanranding (L'agression nocturne) door Pierre Maes, die eind 1931 in Parijs zal verschijnen, de laatste vreemdtalige editie blijft die Buysse onder ogen krijgt.Ga naar voetnoot(75) | |
[pagina 36]
| |
Wanneer Maes begin april zijn Franse versie van een novelle uit Kerels naar Deurle stuurt, laat hij in het begeleidende briefje weten dat hij waarschijnlijk nog een paar andere novellen zal vertalen.Ga naar voetnoot(76) Een daarvan is ‘Het legaat’,Ga naar voetnoot(77) het verhaal van paardenknecht Fientje, die het forse geldbedrag dat een oom in Amerika hem nalaat in een bank in de stad in veiligheid wil brengen maar zich onderweg door een paar lepe dorpsgenoten een duur restaurant en een bordeel in laat praten, zodat hij niet eens voldoende geld overhoudt voor de terugreis naar zijn dorp. Gezien zijn drukke activiteit van het voorjaar is het niet zeker dat Buysse de vertaling (‘Le legs’) heeft kunnen nalezen voordat ze in december in de Parijse Revue Bleue verschijnt. Misschien heeft hij dus helemaal geen weet van de even drastische als dubieuze ingrepen die Maes zich heeft gepermitteerd. Illustratief voor de weinig scrupuleuze aanpak van de vertaler zijn de zinsneden - af en toe hele zinnen - die hij nodeloos versimpelt of gemakshalve weglaat. Weggegoocheld is bijvoorbeeld de eerste reactie van Fientje wanneer hij zijn plotse rijkdom aanschouwt: ‘Fientje lachte ook, raapte onhandig, met halfzotte ogen van verbazing en met sidderende vingers, de tien briefjes op en bleef er dan mee staan, of hij geen raad meer wist.’ Uit de bladzijden over het chique restaurant met Franssprekende bediening heeft Maes onder andere deze zin laten verdwijnen: ‘Fientje vond het zo aardig, dat die garçon gewoon in 't Vlaams antwoordde, dat hij hem ook een sigaar aanbood.’ En als de ober vraagt: ‘Zal ik u eens een fijn dineetje laten klaarmaken?’, vertaalt Maes routineus: ‘le maître d'hôtel leur demanda carte blanche et leur promit des merveilles.’ In de Revue Belge van augustus 1932 zal de vertaler Buysse roemen als ‘un novelliere souvent hors pair’, maar helaas gaat in zijn vertalingen juist de subtiliteit van Buysses vertelkunst verloren. | |
[pagina 37]
| |
Triestig drama dat goed eindigtNooit vergeet ik 't lot van m'n vader, van mezelf, van boertje Van Paemel en van de honderd en duizend Van Paemel's uit dat schoone, rijke Vlaanderen met z'n hongerlijders en z'n slavenGa naar voetnoot(78) Op de achterkant van het briefje van Pierre Maes van 4 april 1931 krabbelt Buysse fragmenten van een dialoog uit het eerste bedrijf van het toneelstuk waaraan hij in die dagen werkt. Op 18 april meldt het maandblad van de Brusselse KVS dat ‘Het volgende seizoen alhier zal worden ingezet met de kreatie van Cyriel Buysse's nieuw werk: Andere tijden, een tegenhanger van diens Gezin van Paemel.’Ga naar voetnoot(79) Tien dagen later stelt Buysse de directeur van de Gentse KNS voor om over de geplande opvoering te komen praten, en op 31 mei komt La Flandre Libérale met het bericht dat de première in Antwerpen plaats zal vinden.Ga naar voetnoot(80) Omdat in Gent behalve de KNS ook de Multatulikring en het liberale ‘werkliedengenootschap’ Geluk in 't WerkGa naar voetnoot(81) geïnteresseerd zijn, verliest Buysse het overzicht van wie hij wat heeft laten weten. Aan uitgever Rombaut, die zelf lid is van Geluk in 't Werk, schrijft hij op 26 mei: ‘Ik bevestig u mijn telegram van straks. - De ongehoorde drukte, waaronder ik de laatste tijden gebukt ga, is oorzaak dat ik steeds verwaarloosde u mede te deelen dat, lang voor Geluk in 't Werk, de Multatuli's ook de toelating hebben gevraagd Andere Tijden op te voeren en dat ik hun deze evenmin heb toegestaan. Het zou dus meer dan leelijk zijn, als ik aan de eenen gaf wat ik aan anderen weiger, vooral omdat de Multatuli's al mijn andere werken opgevoerd hebben.’Ga naar voetnoot(82) | |
[pagina 38]
| |
Uiteindelijk zal Andere tijden alleen twee voorstellingen in de KVS beleven, niet in september 1931 maar pas in februari van het volgende jaar. Omdat het stuk ongepubliceerd blijftGa naar voetnoot(83) en in Roemans' bibliografie nergens wordt vermeld, raakt het zo snel en zo compleet vergeten, dat de Gentse hoogleraar Van Elslander ervan overtuigd is dat hij een onbekend toneelwerk van Buysse heeft ontdekt wanneer hij veertig jaar later in het AMVC de manuscripten in handen krijgt. In interviewsGa naar voetnoot(84) en in een opstelGa naar voetnoot(85) dat hij kort na zijn vondst publiceert, situeert Van Elslander het ontstaan van Andere tijden verkeerdelijk in de jaren 1926-28, zodat hij niet toekomt aan de vraag wat de 71-jarige Buysse ertoe beweegt zich bijna onmiddellijk na de 300 bladzijden van Twee werelden aan het schrijven van een nooit aangekondigd ‘vervolg’ op het 30 jaar oude Gezin Van Paemel te zetten. De verklaring voor de impulsieve beslissing is te vinden in de theateractualiteit van 1931. Op de frontpagina van Het Tooneel, het Antwerpse theaterblad waarvan Lode Monteyne hoofdredacteur is, verschijnt op 14 februari onder de titel ‘Een babbeltje met den schrijver Jos Janssen’ een lang interview met de tolbeambte die in 1927 naam heeft gemaakt met De wonderdoktoor, een klucht in de folkloristische trant van Gaston Martens. In Vlaanderen is De wonderdoktoor het grote kassucces van de late jaren twintig geworden. Alleen al in de Antwerpse KNS werd het in drie jaar tijd 50 keer opgevoerd,Ga naar voetnoot(86) en de voorstelling van december 1930 in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag was ook al de 25ste in Nederland. Aanleiding voor het interview in Het Tooneel is Janssens | |
[pagina 39]
| |
tweede stuk De koning drinkt, dat een week later in Antwerpen in première gaat. Oorspronkelijk zou De koning drinkt een libretto voor een ‘zangspel’ worden, maar toen Janssen het eerste bedrijf had geschreven, kwam hij naar eigen zeggen ‘tot de eigenaardige vaststelling’ dat hij zonder het te beseffen een idee van zijn vriend Monteyne aan het uitwerken was. Tijdens het interview leest hij deze passus uit een opstel van Monteyne: ‘Er komt misschien wel eens een andere Buysse, die nos bons villageois zal afschilderen in hun functie van ... uitbuiters der gemeenschap ... De auteut die de na-oorlogsche Van Paemel afmalen zal in zijn weelde en zijn instinctmatige wraakneming, mag het niet doen in zoo tragische kleuren als Buysse. Hij late de humor in zijn werk hoogtij vieren zonder daarom over te gaan tot karikatureeren.’Ga naar voetnoot(87) Omdat Janssen Het gezin Van Paemel beschouwt als ‘van 't allerbeste’ in de Vlaamse toneelliteratuur, voelde hij zich pas na zijn Wonderdoktoor sterk genoeg om het werk aan De koning drinkt weer op te nemen. Van het libretto behoudt hij alleen een paar liederen in het tweede bedrijf, waarvoor Emiel Hulle-broeck de muziek zal componeren. In een brief aan Hullebroeck schrijft hij: ‘De eerste bewerking heb ik te waarheidsgetrouw gewild, want nu is de vlaamsche boer weer aan 't achteruitkrabbelen, alhoewel hij 't nooit meer zoo kwaad zal hebben als indertijd. M'n drieluikplan voorzag dus I het opkomen van den boer II z'n volle glorie III het afdalen. ... Nu laat ik m'n boer nog groeien; nog rijker worden door ... gelukkige speculatie. Nu laat ik hem den jonker meedoogenloos verpletteren en hem z'n dochter weigeren, waar de jonker in uitersten nood om smeekt. Nu wordt m'n boer de burgemeester en ik laat hem op 't dorp 'n eigen bank stichten’.Ga naar voetnoot(88) De koning drinkt is een wrange klucht waarin een steentijk geworden boer eindelijk de kans krijgt wraak te nemen op de adellijke familie die hem en zijn voorouders heeft geterroriseerd zoals de familie Villermont de Wilde dat in het vooroorlogse stuk van Buysse met de Van Paemels doet. Aan het slot krijgt de verarmde jonker de ultieme vernedering te slikken: om zijn fatale schulden te kunnen | |
[pagina 40]
| |
vereffenen moet hij boer Vramme zijn kasteel afstaan. Monteynes advies om niet te ‘karikatureren’ heeft Janssen zich dus duidelijk niet aangetrokken: zijn Vramme is de grofst denkbare karikatuur van een boer.Ga naar voetnoot(89) Tegelijk speculeert de auteur ongegeneerd op de herinneringen van zijn publiek aan het successtuk van Buysse. Als iemand aan het begin van het eerste bedrijf vraagt: ‘Weet ge 't nog van boer Van Paemel?’, barst Vramme los: Gelijk den dag van gisteren. Den armen duts! 30 jaar lang had ie 't goud uit den grond gedolven voor den edelen baron de Villermont de Wilde. En als ie z'n laatste koe verkocht had, joeg die geldwolf hem de strate op, met als souvenir 'n kind bij eene van z'n dochters. Hadden z'n jongens uit Amerika den ouden Van Paemel niet geholpen, dan ware den duts met z'n arm wijf van honger omgekomen. En zooals Van Paemel werden er in ons schoon land honderd en duizend boeren, na 'n levenlang wroeten dag en nacht dat de vingers er krom van stonden, toch uitgeschud en weggejaagd gelijk schurftige schapen.Ga naar voetnoot(90) Op 25 februari schrijft Janssen in een brief aan componist Hullebroeck dat het in Antwerpen ‘steeds vollen bak’ is, dat De koning drinkt binnenkort in Gent en Brugge, en volgend seizoen in Brussel zal worden gespeeld en dat er tot in Den Haag belangstelling voor blijkt te bestaan. Terwijl Het gezin Van Paemel nooit is bekroond, zal Janssen de Staatsprijs voor 1931 in de wacht slepen. Hoewel de verwijzingen evenals de ontleningenGa naar voetnoot(91) in De koning drinkt kunnen worden gezien als een hommage aan het bewonderde model, is Buysse waarschijnlijk niet te spreken over de klucht waarin ‘zijn’ Van Paemel zo nadrukkelijk als kapstok wordt gebruikt. In elk geval moet hij zich zo geprikkeld voelen, dat hij alsnog besluit zelf een naoorlogs vervolg op zijn Gezin te schrijven. Volgens redacteur | |
[pagina 41]
| |
Sacré van Het Tooneel kwam de aankondiging van Andere tijden ‘ogenblikkelijk’ na de eerste voorstellingen van De koning drinkt.Ga naar voetnoot(92) Van Andere tijden berusten in het AMVC twee manuscriptenGa naar voetnoot(93), een door Buysse bewerkt typoscript en twee handgeschreven synopsissen: een van de definitieve versie in drie bedrijven en een ouder ontwerpGa naar voetnoot(94) voor vier bedrijven, waarvan alleen het eerste als basis voor de latere versie heeft gediend. Die vroege synopsis bewijst dat Buysse oorspronkelijk van plan was een stevige satire te schrijven in plaats van het onwaarschijnlijk dunne melodrama dat Andere tijden uiteindelijk geworden is, een salonstuk rond een liefdesaffaire tussen een Amerikaanse kleinzoon van boer Van Paemel en een kleindochter van de oude baron. Kort samengevatGa naar voetnoot(95) komt het verhaal hierop neer: Franklin van Paemel - zoon van Kamiel, die in het vooroorlogse drama deserteert en emigreert - heeft in Amerika carrière gemaakt in de automobielindustrie, komt na de oorlog tijdens een Europese zakenreis in het dorp van zijn ouders en grootouders een bevriende onderwijzer opzoeken en laat zich ertoe bewegen de zoon van de verarmde baron aan een baan als autoverkoper te helpen. In de laatste twee bedrijven wordt de intrige gereduceerd tot de beroering rond de relatie tussen Franklin en de kasteeldochter. Ondanks het verzet van haar familie en ondanks zijn eigen twijfels zal Franklin zich in extremis door het verliefde meisje bijna letterlijk laten dwingen haar te schaken. Aan het slot verdwijnen ze samen naar Amerika. Commentaar van de onderwijzer: ‘'t Gezin Van Paemel is gewroken!’Ga naar voetnoot(96) Net als in het laatste toneel van De koning drinkt wordt de radicale omkering van een generaties oude afhankelijkheid in Andere tijden | |
[pagina 42]
| |
dus geresumeerd als wraak en vergelding van het onrecht dat de Van Paemels destijds door de landadel is aangedaan. Maar Janssen kan zijn wraaklustige Vramme zelf laten triomferen - ‘Nu zijn de Vlaamsche Van Paemel's gewroken’ - terwijl Buysse de bijna identieke slotwoorden van Andere tijden onmogelijk kan laten uitspreken door Franklin. Aangezien die zich eerder de verzoenlijkheid zelve heeft getoond en bovendien de enige Van Paemel in het stuk is, heeft de auteur geen andere mogelijkheid dan de ‘wraak’ te laten constateren door een buitenstaander. Overtuigend klinkt het niet. Wat het publiek te zien heeft gekregen is geen doelbewuste wraak maar een ironische speling van het lot. De eerste twee bedrijven van Andere tijden spelen in het kasteel van de baron, het laatste in het park van het kasteel. In het vroege concept verplaatst Buysse de handeling in het tweede bedrijf naar de oude boerderij van de Van Paemels, waar niet alleen de boer zelf opnieuw wordt opgevoerd, maar ook zijn twee zoons en zijn tweede dochter Cordula met haar echtgenoot Masco, die allemaal als gefortuneerde emigranten zijn teruggekeerd uit Amerika. De zoon van de baron zit al in de autohandel, en Buysse was voornemens hem te laten trouwen met een typiste, een kapelaan op te voeren die tijdens de oorlog activist was en de vroegere wildstroper Masco burgemeester van het dorp te laten worden - zoals Vramme in De koning drinkt zijn burgemeestersbenoeming afkoopt met grof geld. Natuurlijk wil de oude Van Paemel de boerderij die hij pachtte eindelijk zijn eigendom kunnen noemen, maar bovendien wil een van zijn brooddronken zoons trouwen met de kleindochter van de baron. Wanneer ze hem afwijst voelt hij zich zo gekwetst, dat hij uit pure vergeldingsdrang ook het kasteel van haar grootvader wil hebben - opnieuw zoals Vramme, die uit louter wraaklust de jonker zijn kasteel wil afpakken. Aangezien een kasteelleven voor de Van Paemels een tegennatuurlijk bestaan is, zal de baron na korte tijd de kans krijgen zijn vroeger eigendom van hen te huren. Zelf eindigen ze als dorpsrentenier. Door het verdwijnen van cruciale figuren en satirische ingrediënten heeft Andere tijden een totaal ander karakter gekregen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Tegelijk heeft Buysse zowat alle dramatische elementen uit handen gegeven die hij nodig had voor een boeiende uitwerking van het gegeven. Met name de relatie tussen een Van Paemel en de kasteeldochter is op een bijna karika- | |
[pagina 43]
| |
turale manier gemelodramatiseerd. In het oorspronkelijke concept laat het meisje zich smeken en wijst ze tot drie keer toe zijn aanzoek af omdat ze ervan overtuigd is dat standsverschil en verschil in opvoeding spanningen en conflicten veroorzaken waartegen geen huwelijk bestand is. In de laatste versie smeekt ze Franklin haar mee te nemen naar Amerika, terwijl hij tevergeefs probeert haar te doen inzien waarom hij dat niet kan doen. Een Villermont de Wilde met een Van Paemel, dat kan nooit goed gaan, redeneert hij: ‘twee werelden tegenover elkander en daartussen een afgrond.’Ga naar voetnoot(97) De daaropvolgende confrontaties met haar vader en grootvader bewijzen dat ze Franklin inderdaad als quantité négligeable beschouwen -zoon van een deserteur, nazaat van een pachter. Maar aangezien de kasteeldochter zich los wil maken van die oude tegenstellingen tussen klassen en standen, lijkt Buysse te suggereren dat de kloof wel degelijk te overbruggen is. Andere tijden wordt gesitueerd in een dorp dat Wemelbeke heet. Opvallend genoeg is dat ook de naam van het Vlaamse geboortedorp van de emigranten in Twee werelden.Ga naar voetnoot(98) Bovendien zijn zowel Franklin in Andere tijden als Ivan in Twee werelden welvarende werknemers van een grote automobielfabriek in de Verenigde Staten. Grover, de Amerikaanse kleinzoon in de roman, was tijdens de oorlog net als Franklin gevechtspiloot aan het Vlaamse front. En de bejaarde meneer Alexander, de kale landjonker die in Twee werelden genoodzaakt is een stuk grond aan Ivan te verkopen, kan naast de verarmde oude baron staan die volgens de eerste synopsis van Andere tijden zijn eigendom moet verkopen aan de Van Paemels. Op de keper beschouwd is Buysses laatste toneelstuk dus niet minder een spin-off van de pas voltooide roman dan van het dertig jaar oude Gezin Van Paemel. De bizarre ontstaansgeschiedenis kan ook de onevenwichtige structuur verklaren: drie bedrijven waarvan het eerste langer is dan het tweede en het derde tezamen. Was Buysse al na het eerste bedrijf ‘uitgeput’, zoals een criticus zich na de voorstellingen in Brussel afvraagt?Ga naar voetnoot(99) Misschien is een gebrek aan inspiratie en motivatie niet eens de voornaamste reden waarom de schrijver in het | |
[pagina 44]
| |
tweede en het derde bedrijf zijn toevlucht neemt tot kunst- en vliegwerk. Sommige bladzijden van de kladversie zijn geschreven met een bevende hand - hier en daar bijna onleesbaar, met rare ‘uitschieters’ die onwillekeurig doen denken aan de schrijfkrampen waardoor hij een paar maanden later complete rust zal moeten nemen. Dat Buysse zelf niet gelukkig is met het resultaat, bewijst het feit dat hij zeer tegen zijn gewoonte aan de tekst blijft sleutelen nadat hij een kopie aan directeur Karel van Rijn van de Gentse KNS heeft gestuurd. Op 27 april zet hij voor Van Rijn nog acht bladzijden ‘veranderingen en aanvullingen’ op papier, waaronder een nieuw slot en een compleet nieuw toneel voor het eerste bedrijf. ‘Ik denk, waarde Heer van Rijn’, schrijft hij, ‘dat gij het met mij eens zult zijn, dat het stuk aanmerkelijk bij deze wijzigingen heeft gewonnen.’Ga naar voetnoot(100) Wat Van Rijn ervan vindt doet er op dat moment al niet meer toe. ‘Laatste en allertreurigst bedrijf van het tooneelseizoen’, bericht Het Tooneel op 5 mei uit Gent: ‘naar het schijnt was de kas zoo ledig, dat de laatste afbetaling der artisten niet kon geschieden en de heer Van Rijn naar een speciaal expeditief middel moest uitzien, om iedereen te voldoen.’Ga naar voetnoot(101) Een week later wordt Van Rijn vervangen door de directeur van het Nouveau Cirque-theater, die het seizoen 1931-32 zal openen met de Amerikaanse ‘showoperette’ De Zang der Woestijn (The Desert Song) van Sigmund Romberg. Andere tijden verdwijnt geruisloos van het programma. Niet minder ironisch is de directe consequentie van Buysses weigering om zijn stuk te laten spelen door Geluk in 't Werk. De Gentse amateurs waren van plan met Andere tijden deel te nemen aan een toneelwedstrijd in Oostende, en zijn dus genoodzaakt een ander werk te kiezen.Ga naar voetnoot(102) Na enige discussie valt de keus op ... De koning drinkt. Zowel Jan Bron als Sususususut! had Buysse na de publicatie in Groot-Nederland aan de KVS aangeboden, maar geen van beide | |
[pagina 45]
| |
stukken heeft directeur Jan Poot ooit laten opvoeren.Ga naar voetnoot(103) Na de bijval die Het gezin Van Paemel in 1930 bij het Brusselse publiek had zal Poot in zijn programma voor september 1931 wel een plaats inruimen voor Andere tijden. Waarom de première uiteindelijk naar februari wordt verschoven blijft even onduidelijk als de omstandigheden waarin Andere tijden in het programma van september wordt vervangen door het kasteeldrama Mea culpaGa naar voetnoot(104) van Adriaan W.G. van Riemsdijk - Buysses ‘medeplichtige’ van Se non è vero. Als publiekstrekker heeft Mea culpa alleszins een stevige reputatie: sinds de première van 1904 is het stuk in totaal zo'n 200 keer opgevoerd, en niet zo lang voor het overlijden van Van Riemsdijk in 1930 is het hernomen in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Over de boekuitgave van 1927 schreef een criticus dat Mea culpa perfect inspeelt op de smaak van een publiek dat verlekkerd is op valse pathos en schrille sentimentaliteit. Dat wil zeggen, op de levensgrote clichés waarnaar Buysse verwijst in de zelfironische toelichting op de eerste bladzijde van het brouillon van Andere tijden: ‘Dit is een triestig drama dat goed eindigt want zij leerden het geluk kennen en kregen veel kinderen’. | |
[pagina 46]
| |
Gij zult kou vatten, mijnheer Buysse!De Koningin dankt u, beste vrienden, zeer. Mij werd bevolen het u te zeggen en te herhalen: de Koningin zal dien dag, die Kunstenaars en die Leie nooit vergeten.Ga naar voetnoot(105) Met de hulp van de plaatselijke onderwijzer hebben koningin Elisabeth en haar jonge kinderen prinses Marie-José en kroonprins Leopold gedurende de oorlogsjaren in het West-Vlaamse De Panne plichtmatig geprobeerd een mondje ‘Vlaams’ te leren spreken. ‘De nous trois, seul Léopold parlait couramment cette langue si riche, mais si ardue’, schrijft Marie José in haar memoiresGa naar voetnoot(106). Behalve de Nederlandsonkundige prinses zal niemand beweren dat Leopold vlot Nederlands sprak. Ondanks de naoorlogse taallessen van zijn privé-leraar Herman TeirlinckGa naar voetnoot(107) en de cursus Geschiedenis der Nederlandse letterkunde van August Vermeylen die hij in 1924-25 in Gent heeft gevolgd, zal Leopold zelfs in 1938 nog - vier jaar na zijn troonsbestijging - de grootste moeite hebben om de tekst van een radiotoespraak in verstaanbaar Nederlands af te lezen. Gelukkig voor de monarchie is Vlaanderen het Land van Sneltevreden: ‘hij sprook al 'n beetsje vloums en da was al véél wèrd’ (hij sprak toch al een beetje Vlaams en dat was al veel waard)Ga naar voetnoot(108), is een reactie uit het Oost-Vlaamse Waasland die niet zou misstaan in een dialoog van Buysse. Een vreemde taal blijft het Nederlands ook voor de ouders van Leopold. ‘Men leerde het mij theoretisch’, zegt zijn vader Albert in 1904 tijdens een gesprek met Paul Fredericq; ‘Ik kon het schrijven maar was altijd verlegen als ik het spreken moest. Ook mijn uitspraak liet veel te wensen over.’Ga naar voetnoot(109) Dank zij zijn Limburgse parti- | |
[pagina 47]
| |
culiere secretaris Jules Ingenbleek zal Albert zijn actieve kennis van het Nederlands aanzienlijk verbeterenGa naar voetnoot(110), maar wegens de onverbeterlijke francomanie van de hofwereld zal het Nederlands in zijn naaste omgeving nooit de status van tweede omgangstaal verwerven. Omdat Alberts moeder een prinses van Hohenzollern-Sigmaringen is en Elisabeth uit Beieren stamt, wordt er voor de oorlog in de privévertrekken van het Paleis zelfs meer Duits dan Frans gesproken. Een en ander verklaart de niet geringe verbazing van Buysse wanneer een schilder ‘die de Koning goed kent’ hem eind 1910, een jaar na de troonsbestijging, vertelt dat Albert ‘werkelijk op de hoogte der Vlaamsche litteratuur wil komen’, dat hij ‘werkelijk Vlaamsche boeken leest’Ga naar voetnoot(111). Aan welwillende belangstelling zal het ook koningin Elisabeth niet ontbreken. Nadat Ernest Claes haar in 1932 vijf van zijn boeken heeft gestuurd, laat graaf de Grünne, ‘Grand Maître de la Maison de Sa Majesté la Reine’, de schrijver weten dat ‘dit blijk van vereering [...] door de Koningin op hoogen prijs (werd) gesteld’ en dat ‘Hare Majesteit [...] in de vlaamsche letteren een zeer levendig belang stelt.’Ga naar voetnoot(112) In de privébibliotheek van koning Boudewijn bevindt zich 50 jaar later ‘een aantal werken’ van Buysse, ‘gewone uitgaven, zonder opdracht,’ behalve het exemplaar van het boek over Claus: ‘Van dit werk - met gedrukte opdracht aan Koningin Elisabeth - bezit de Bibliotheek van de Koning ex. 1/15 op Japans papier gedrukt en met de handtekening van Cyriel Buysse.’Ga naar voetnoot(113) Anno 2000 is in de collectie die van de bibliotheek van Elisabeth overblijft nog één boek van Buysse te vinden,Ga naar voetnoot(114) een opengesneden, dus | |
[pagina 48]
| |
in elk geval niet helemaal ongelezen exemplaar zonder opdracht uit 1905 van de novellenbundel In de natuur. Blijken van interesse en gebaren van goede wil zijn één zaak. Daartegenover staat het nuchtere feit dat Albert en Elisabeth zelfs in de laatste jaren van hun regeerperiode niet in staat zijn een Vlaamse toneelvoorstelling te volgen zonder résumé in het Frans. Als Elisabeth in het voorjaar van 1931 ingaat op de suggestie van 's Konings privaatraad Herman Teirlinck om een bezoek aan de kunstenaars van de Leiestreek te brengen, is het dus minder evident dan het lijkt dat ze tijdens die informele uitstap op geen enkel moment in het Frans wenst te worden aangesproken. ‘Geheel het onthaal geschiedde uitsluitend in het Vlaamsch’,Ga naar voetnoot(115) meldt De Standaard nadrukkelijk. Waarbij Koekoek aantekent: ‘In Vlaanderen is het nog altijd mogelijk het vanzelfsprekende te onderlijnen, zonder ironisch te zijn.’Ga naar voetnoot(116) Aangezien de koningin geen gelegenheid voorbij laat gaan om uit het keurslijf van het protocol te stappen, weet Teirlinck dat hij met iets originelers dan een receptie voor de dag kan komen. Als huisvriend van de Kortrijkse kunstmeubelfabrikant en schilder Jozef de Coene - sinds 1929 baron wegens zijn verdiensten voor de Belgische export - komt hij met zijn Leievoorstel terecht bij de groep kunstenaars voor wie in Kortrijk elke maandag open huis wordt gehouden. Vaste ‘Maandag-gasten’ zijn De Coenes oude vrienden Streuvels, auteur Willem Putman en schilder Albert Saverys, en naast Teirlinck onder anderen August Vermeylen, componist Jef van Hoof en Henry van de Velde, de geestelijke vader van De Coenes ambachtelijk-industriële ‘Kunst-werkstede’Ga naar voetnoot(117) en evenals Saverys artistiek adviseur van het bedrijf. Teirlinck wordt genood aan de rijke tafelen van De Coene, die zich zelf laat inlijven in Teirlincks jolige Mijol-club,Ga naar voetnoot(118) een Brusselse versie van de Kortrijkse ‘Maandagtafel’. Het aardige aan het bekende verhaal van De Coenes gulle gastvrijheid is dat het meer dan één kant heeft. Hoewel Roger Avermaete niet direct een onbevooroordeeld waarnemer mag heten, wijst hij | |
[pagina 49]
| |
terecht op het amusante feit dat zowel De Coene als diens zwager Arthur Deleu - allebei schilders met meer ambitie dan talent - door de Belgische kunstkritiek van de jaren dertig grandioos over het paard worden getild; dat De Coene de zestigjarige Vermeylen mag toespreken ‘namens de Vlaamse schilders’, en dat hij dat doet ‘tot meerdere leut van de spuiters die hem ertoe hadden aangezet.’Ga naar voetnoot(119) Hoe buitenstaanders aankijken tegen de ‘hofhouding’ die Herman Teirlinck met zijn invloedrijke posities kweekt illustreert een passus in een brief uit mei 1930 van Jos. Janssen aan Lode Monteyne over de opvoering van zijn Wonderdoktoor in de Brusselse KVS: ‘En na 't tweede bedrijf gingen we in 't bureau van den directeur champagne drinken. Daar was, als groote attractie, Herman Teirlinck en 'n aantal jonge advokaten, die me voorgesteld werden en die ...meêdronken... Alles draait daar rond Allah! ... zonder lijf.’Ga naar voetnoot(120) Dat Buysse buiten de kransjes rond Teirlinck en De Coene staat heeft minder te maken met zijn leeftijd - hij is 20 jaar ouder dan Teirlinck - dan met het feit dat hij zijn leven lang een einzelgänger blijft en alleen al om die reden in geen van de vele clubs en genootschappen die Vlaanderen rijk is een rol van betekenis speelt. In het vooroorlogse interview met D'Oliveira zegt hij zelf: ‘Ik ben wel lid van enkele verenigingen, maar ik kom er nooit.’Ga naar voetnoot(121) Een halve eeuw later schrijft René Buysse: Ik vraag mij af of je ten slotte niet tot de conclusie komt dat Cyriel Buysse eigenlijk veel te onafhankelijk was om tot een groep, een organisatie of iets dergelijks te behoren buiten het tijdschrifi Groot-Nederland, dat zijn werken publiceerde. Ik geloof niet dat mijn vader ooit een merkwaardige positie in de loge bekleedde, evenmin in de Rotary waar hij op dringende vraag, maar voor zeer korte tijd toetrad! Ook aan politiek of politieke partijen deed hij niet. - Na het Gezin Van Paemel vroegen de socialisten niet | |
[pagina 50]
| |
beter! Maar hij wou persé onafhankelijk blijven en zo heb ik hem steeds gekend.Ga naar voetnoot(122) Natuurlijk verkeerde Cyriel vanaf zijn huwelijk met Nelly in de geprivilegieerde positie dat zijn vader hem niet meer onder druk kon zetten, dat hij niet afhankelijk was van connecties en dat hij niet genoodzaakt was zijn schrijversbestaan met een ambtenarencarrière of een andere vaste broodwinning te financieren. Zijn belagers konden hem wel verketteren maar niet broodroven. Het belangrijkste aspect van zijn outsiderschap is niettemin zijn grondige hekel aan het ‘veel geblaat, weinig wol’ van literaire gezelschappen, aan het ons kent ons-sfeertje van clubs en clans en aan de daarmee gepaard gaande dubieuze vriendendiensten. Tenslotte zal hij zich in de Vlaamse Club in Brussel en in de Haagse Kunstkring nooit zo goed geamuseerd hebben als de keren dat hij met de Multatulikring na de voorstelling een pint ging pakken. Als De Coene er niet bij kan dat Antwerpenaar Avermaete niet ingaat op zijn ‘aanmaning’ om ook eens naar Kortrijk te komen, begrijpt hij waarschijnlijk nog minder waarom zijn Leiestreekgenoot Buysse zich niet in zijn kunstenaarsverzameling laat opnemen. Het pleit voor De Coene dat hij Buysse zijn afzijdigheid niet kwalijk neemt. Op een barre winterdag in februari 1932 zal hij met Willem Putman helemaal uit Kortrijk naar Brussel komen om de première van Andere tijden te zien. In de jaren twintig al maakte De Coene samen met Streuvels en Saverys boottochten op de Vlaamse rivieren en kanalen.Ga naar voetnoot(123) Zijn ‘lustschip’ Waterhoen - een omgebouwde mosselschuit - zal hij wel met het grootste genoegen ter beschikking stellen om het bezoek van de koningin bij Saverys in Deinze te koppelen aan een uitstap op de Leie. Omdat niemand het zich kan permitteren niet op een koninklijke invitatie in te gaan, verzamelt zich in Saverys' villa in de ochtend van maandag 1 juni 1931 een illuster gezelschap: Saverys' kunstbroeders George Minne, Gustave van de Woestyne, Albert Servaes, Valerius de Saedeleer en Isidoor Opsomer; de schrijvers Cyriel Buysse, Stijn Streuvels, Herman Teirlinck en Gaston Martens; rector August Vermeylen van de pas vervlaamste universiteit van | |
[pagina 51]
| |
Gent; voorzitter Fernand Toussaint van Boelaere van de pas opgerichte Vlaamse Penclub; architect Henry van de Velde, die de plannen voor de nieuwe Gentse universiteitsbibliotheek ontwerpt; directeur Emmanuel (Mane) Viérin van de Kortrijkse Academie; en, last but not least, Jozef de Coene zelf, die zowel zijn broer en zakenpartner Adolf als zijn zwager Arthur Deleu heeft laten uitnodigen. Allicht op verzoek van Teirlinck en De Coene zal Streuvels zich opofferen om het verhaal van de dag op te tekenen voor het fotoalbum dat de koningin zal worden aangeboden ‘als herinnering aan den glorieuzen boottocht op de Leie’.Ga naar voetnoot(124) Zijn nooit gepubliceerd relaas begint Streuvels bij de aankomst van de koningin in Deinze: per auto, in het gezelschap van gravin Carton de Wiart en graaf de Grünne. Nadat H.M. zich in het atelier van Saverys heeft laten rondleiden en Teirlinck de genodigden heeft voorgesteld, wandelt het gezelschap door de bloementuin naar de Leie-oever, waar De Waterhoen ‘in zijn speierende kleur, bevlagd en bewimpeld’ ligt te wachten. Richting Gent gaat de tocht, door het sas van Astene, voorbij de meersen van Ooidonk en Villa Zonneschijn - ‘het heerlijk plekje waar Emile Claus als in een aardsch paradijs zijn dagen heeft overgebracht’. Het is ‘een vaart in stille bewondering’, die af en toe omslaat in ergernis over de ‘zoogezegde sierwoningen of villa's met torens en terrassen’ op de oevers. Aan boord worden de voorbeelden van landschapsverloedering aangegrepen om in het bijzijn van de koningin voorstellen te opperen voor maatregelen ‘tot het behoud van het natuurschoon langs de Leie-boorden.’Ga naar voetnoot(125) Het spreekt vanzelf dat de boot op de smalle rivier de aandacht trekt en dat het koninklijk bezoek niet lang incognito blijft: ‘de landelijke bevolking heeft de vlag uitgestoken en van alle kanten komen menschen langs beide oevers de koningin toejuichen.’Ga naar voetnoot(126) In het verslag van Streuvels komt Buysse voor het eerst ter sprake als de boot Deurle nadert: | |
[pagina 52]
| |
Deurle - het literair gebied van Cyriel Buysse - Groote vlakten met waranden, hoge boomtrossen, Kasteel van Ooydonck, Bachte-Maria-Leerne, Kasteel de la Faille ... De Leie krinkelt en krult door het heerlijke landschap, keert op haar zelfde plaats terug, langs nette boeren-woonsten, villa's, de oude molen, het huis-ophooge-poten, als een opgehangen lanteern, waar Buysse in zijn uitkijk-venster zijn boeken schrijft, in stille en genoegelijke afzondering. Dezelfde avond nog zal Buysse in een briefje aan Nelly vertellen dat de koningin de tocht in Deurle had willen onderbreken - ze ‘wou volstrekt op het maison à pattes’ - en dat ze daarvan alleen heeft afgezien omdat graaf de Grünne bang was dat de rest van het programma door de onvoorziene halte in het honderd zou lopen. ‘Maar zij komt dezen zomer terug’, schrijft Buysse, ‘en zal op Afsné theedrinken.’Ga naar voetnoot(127) ‘s Middags wordt er aangemeerd voor de lunch, die aan boord in de kajuit wordt geserveerd: ‘Alleman krijgt z'n plaats, volgens rang en ouderdom, in schoone orde.’ In dit deel van zijn verslag zegt Streuvels meer dan hij kwijt wil, want op de foto's is te zien dat de koningin met Buysse - de nestor aan boord - aan het tafeltje in de hoek zit, terwijl de rest van het gezelschap eigenlijk een Kortrijkse Maandagtafel vormt. Wanneer Elisabeth voor het dessert naar de grote tafel verhuist, blijft Buysse geamuseerd glimlachend in zijn hoekje zitten. ‘De Koningin heeft het cenakel der eerbiedwaardige ouderdom verlaten en komt het nagerecht nemen bij 't jongere gezelschap’, schrijft Streuvels, zonder Buysse te noemen. Even discreet verzwijgt hij dat H.M. tussen hem en Teirlinck in komt zitten en zonder plichtpleging een taartpunt op zijn bord schuift.Ga naar voetnoot(128) In Sint-Martens-Leerne wordt er om een niet genoemde reden overgestapt op een boot van een Gentse yachtclub, de Clarté, waarmee de tocht wordt voortgezet tot op het grondgebied van Sint-Denijs-Westrem, voorbij ‘het aloude Afsné ... het dorp der schilders-kolonie en de heerlijke warande van het buitengoed waar Cyriel | |
[pagina 53]
| |
Buysse zijn zomers overbrengt.’ Vier jaar na deze versie voor het koninklijk archief zal Streuvels een minder vriendelijke versie schrijven voor dagelijks gebruik door de lezers van De Standaard: ‘Ik heb een Vlaamsch schrijver gekend, een jonker, die op een kasteel woonde en die van uit zijne hoogte neergekeken heeft op de boeren-bevolking, en van daaruit zijne boeken schreef.’Ga naar voetnoot(129) Het is bijna 5 uur in de namiddag als de Clarté aanlegt bij de oude ‘lusthof’ Den Anker.Ga naar voetnoot(130) Twee auto's van het Hof staan te wachten om de koningin terug te brengen naar Brussel, maar H.M. wil niet vertrekken voordat ze zelf een foto van het gezelschap heeft genomen - ‘en het gezelschap is hoogst vereerd’, schrijft Streuvels, ‘Servaes strijkt zijn mystieken baard effen en ... poseert met een glimlach! voor de koninklijke camera’. Tot vlak voor de aankomst is alles vlekkeloos verlopen, maar dan is het ineens uit met de rust. Franssprekende klanten van Den Anker - ‘twee heerschappen, rond een teerlingbak gezeten’Ga naar voetnoot(131) - die de koningin hebben herkend en prompt ‘Vive la Reine! Vive la Belgique!’ beginnen te roepen, worden door ‘un monsieur au système pileux développé’Ga naar voetnoot(132) afgeblaft met: ‘Zegt het in 't Vlaamsch, godf...!’ Omdat de Franstalige pers ‘la défrancisation’ van de Gentse universiteit nog lang niet heeft verteerd, zal het onnozele incident worden opgeblazen tot een princiepskwestie. La Flandre Libérale heeft er begrip voor dat er aan boord Nederlands werd gesproken maar vindt dat de koningin wel heel ver ging in haar tegemoetkomendheid: ‘Sa Majesté poussa même le respect de la couleur locale, nous dit-on, jusqu'à répondre systématiquement en néerlandais à ceux qui crurent pouvoir lui adresser la parole en français.’ In lezersbrieven die het Brusselse weekblad Pourquoi pas?Ga naar voetnoot(133) publiceert wordt geschokt gereageerd op het bericht dat de koningin tegen iemand die haar in het Frans aansprak zou hebben gezegd: ‘In Vlaanderen Vlaamsch!’ Of: hoe Elisabeth in Franstalig België aan haar reputatie van flamingante komt. | |
[pagina 54]
| |
Op het incident en de reacties maakt Teirlinck allusie in het dankbriefje dat hij begin juli namens de koningin aan Saverys, Streuvels en De Coene schrijft. Hij heeft het over ‘het lichte schuim [...] waarmede troebele menschen, na onzen heerlijken boottocht, de eeuwig-onverschillige Leie hebben bevuild.’Ga naar voetnoot(134) Eerder heeft hij in een begeleidende brief bij het fotoalbum aan de koningin zelf geschreven dat ‘De kunstenaars, die de eer genoten in gezelschap van Uwe majesteit een boottocht op de Leie te doen [...] allen pijnlijk getroffen [zijn] geweest door het lasterlijk commentaar, dat in sommige fransche bladen verscheen.’Ga naar voetnoot(135) Welk commentaar hij precies bedoelt blijkt uit zijn ironische presentatie van het album: ‘De tekst is van Stijn Streuvels (l'activiste de la Gazette). De heildronk is van August Vermeylen (l'anarchiste de la Gazette). De akwarellen zijn van Albert Saverys (l'homme aux jurons de la Gazette). De foto's en de inkleding en de houten band zijn van Joseph de Coene (l'énergumène au pavillon flamand du Pourquoi Pas?).’Ga naar voetnoot(136) Een paar dagen na de uitstap heeft Streuvels het in een brief aan Emmanuel de Bom over ‘merkwaardige foto's [...] documenten van belang’.Ga naar voetnoot(137) Van die kiekjes komen er natuurlijk een aantal bij journalisten terecht. Ons Land in Woord en Beeld pakt uit met een fotoreportage post factum, en één foto haalt zowaar de Amerikaanse pers: tijdens zijn bezoek bij Buysse op 16 september in Deurle brengt correspondent Gaston Veys van de Gazette van Detroit een foto ter sprake die in Chicago in het weekblad Times afgedrukt is en ‘waarop een bierton en mannen die pijpen rookten nevens de koningin te zien waren, hetgeen wat verergernis gaf!'Ga naar voetnoot(138) Buysse | |
[pagina 55]
| |
onthult dat de aanstootgevende ton geen bierton is maar de waterton van De Waterhoen. De negatieve reacties in de Franstalige pers wuift hij weg met de opmerking dat België een tweetalig land is. Of Elisabeth in de zomer van 1931 naar Afsnee is teruggekeerd? Buysses chauffeur weet te vertellen dat de koningin inderdaad op een dag onverwacht arriveerde en door meneer Cyriel in hemdsmouwen werd begroet, maar een betrouwbare bron kan Eugène niet worden genoemd. In elk geval ziet Buysse de koningin zes weken na de boottocht weer in Brussel, waar Teirlinck in het kleine openluchttheater in het park van het kasteel van Laken zijn modernistische versie van Elckerlyc voorstelt. De opvoering was gepland voor 9 juli maar is wegens slecht weer uitgesteld tot de 13de. Voor het evenement en de daaraan voorafgaande receptie op het voorplein van het kasteel zijn in de eerste plaats Vlaamse toneelauteurs uitgenodigd, en verder zowat iedereen die in Vlaanderen met enig gezag over toneel schrijft. Wat de alomtegenwoordige prominenten Van Cauwelaert, Huysmans en Vermeylen betreft, vermoedt De Nieuwe Gazet dat ze door de koning worden beschouwd ‘als specialisten op het politieke tooneel, waarvoor wel zooveel acteursgaven noodig zijn’.Ga naar voetnoot(139) Tijdens de oorlog noemde Buysse koningin Elisabeth ‘de Moeder van haar volk’. Een persoonlijk blijk van haar moederlijke bezorgdheid mag hij die mooie maar koele zomeravond in Laken zelf ondervinden. In het halfduister ziet een oplettende journalist hoe een heer op de eerste rij zijn hoed afzet, en in de stilte vlak voor het begin van de voorstelling hoort hij dat de mevrouw naast de heer halfluid zegt: ‘Gij zult kou vatten, mijnheer Buysse!’ Waarna ze de hoed uit zijn handen neemt en weer op het glimmende hoofd zet - achterstevoren weliswaar, ‘maar de bedoeling was charmant’. Dan pas realiseert de journalist zich dat de bezorgde mevrouw de koningin is. | |
[pagina 56]
| |
Gebroken CIk heb me overwerkt, zegt hij, ... Nu, wat rust zal dat wel helpen. Niet te schrijven is mij ook lastig! ‘Ik lees dat gij gisteren 60 zijt geworden’, schrijft Buysse op 5 oktober aan Streuvels; ‘’t Is veel, maar niet genoeg. Doe zoo voort!’Ga naar voetnoot(140) Zelf heeft hij op zondag 20 september - vooravond van de ‘Black Monday’Ga naar voetnoot(141) van de Londense beurs - zijn 72ste verjaardag in mineur moeten vieren. Toen hij een week voor zijn verjaardag voor de Vlaams-Amerikaanse Gazette van Detroit werd geïnterviewd door de teruggekeerde emigrant Gaston VeysGa naar voetnoot(142) en hij na afloop een opdracht wilde schrijven in het exemplaar van 'k Herinner mij dat hij Veys cadeau deed, vergde dat een letterlijk krampachtige inspanning: ‘In bevende letteren stond het daar.’Ga naar voetnoot(143) Aan het begin van dit laatste grote interview heeft Buysse verteld dat hij zich heeft overwerkt door achter elkaar een roman van 300 bladzijden en een toneelstuk in drie bedrijven te schrijven. ‘De dokter meent dat ik moet rusten’, zegt hij, ‘'t werk wordt te zwaar en ik krijg schrijverskramp.’Ga naar voetnoot(144) Op de vraag | |
[pagina 57]
| |
of hij dan nog alles met de hand schrijft, antwoordt hij dat hij niet anders zou kunnen. Dicteren? - ‘Neen, dat gaat niet. De gedachten vloeien door mijn vingertoppen’. In een later interview zal hij uitleggen dat hij om dezelfde reden onmogelijk op een schrijfmachine kan werken: ‘Dan verdwijnt de draad van mijn gedachten. Ook wanneer ik dicteer. Ik moet alleen zijn om te werken.’Ga naar voetnoot(145) Een opvallende passus in Veys' interview is de uitvoerige reactie van Buysse op de slotvraag over ‘de Vlaamse Kwestie’, die getuigt van een verrassend realistische kijk op de toekomst van België. ‘Ah! Wij gaan naar het Federalisme!’ zegt hij zonder aarzelen. - ‘Naar het Federalisme?’ - ‘Ja. Vlaanderen krijgt ongetwijfeld zelfbestuur. Wallonië eveneens. De twee Staten in een Federale Staat België.’ Op de vraag waarop hij zijn voorspelling baseert, antwoordt hij met dezelfde stelligheid: ‘Op allerlei teekenen, die men dagelijks ziet. | |
[pagina 58]
| |
Bijvoorbeeld. Niet ver van hier is een kasteel, waar destijds de Vlaamsche taal verboden was zelfs aan de dienstboden. Thans moet men er Vlaamsch spreken en worden er Vlaamsche bijeenkomsten gehouden. In het koninklijk park te Laeken had een voorstelling plaats door het Vlaamsch Volkstooneel, waar een menigte ook Vlaamschonkundigen kwamen toejuichen. De koningin komt de schilders en schrijvers van het Leyeland bezoeken en spreekt Vlaamsch met hen. De koning spreekt dikwijls in het Vlaamsch. De vervlaamsching van Gent's hoogeschool. De werking en gisting tot zelfs in de kleinste gemeenten, waar men recht eischt voor Vlaanderen en de Vlaamsche taal. Ge zult zien op de komende kiezingen zullen de Vlamingen, de federalisten, eene groote overwinning behalen.’Ga naar voetnoot(146) Als de Vlaamse kwestie het hoofdthema van de parlementsverkiezingen van november 1932 was geworden, zou Buysse wellicht gelijk hebben gekregen. Dat zal niet gebeuren omdat zowel de taalkwestie als de economische crisis ingevolge de zoveelste confrontatie tussen katholieken en vrijzinnigen over de subsidiëring van het onderwijs tijdelijk op de achtergrond verdwijnen. De Katholieke Partij werpt zich op als beschermer van ‘de schoone ziel van het kind’, krijgt de nadrukkelijke steun van de Belgische bisschoppen en zal een winst van drie zetels boeken die anders naar de - in meerderheid eveneens katholieke - Vlaams-nationalisten waren gegaan.Ga naar voetnoot(147) ‘En wat denkt ge van de afgescheurde groep, die zich Groot Nederlanders noemen’, vraagt Veys tenslotte, ‘zij die liever aan Nederland zouden gaan dan onder België blijven?’ - ‘Het is een onmogelijk uit te voeren droom’, antwoordt Buysse; ‘Het meent de verbrokkeling, de vernietiging van België als 'n Staat, iets wat de mogendheden, vooral Engeland, niet zouden dulden. In Holland verlangt men niet naar die aanhechting. Eene der redenen, om er maar eene te noemen, is de overwegende meerderheid der protestanten in Holland. Neemt men Vlaanderen daarbij dan verandert die meerderheid in eene minderheid en worden de katholieken baas. | |
[pagina 59]
| |
Ook het Hollandsch vorstenhuis is Protestantsch. Er zijn nog andere redenen, maar deze eene zoude moeten voldoende zijn. En Vlaanderen heeft er alles bij te winnen, die droom te vergeten.’ Tijdens het interview doet Buysse nogal luchtig over zijn gedwongen inactiviteit, maar aangezien hij er nooit een geheim van heeft gemaakt dat hij zich alleen goed voelt als hij kan werken, komt het niet erg overtuigend over als hij zegt dat hij nu eindelijk meer tijd heeft om te lezen en boeken te ontdekken waar hij anders waarschijnlijk niet aan toe zou komen. Namen of titels noemt hij niet, zodat het niet duidelijk is of hij zijn ontdekkingen doet in de recente literatuur en in hoeverre hij zich op de hoogte houdt van de literaire actualiteit in het eigen taalgebied: in Vlaanderen de beroering rond ‘het geval Walschap’ na de publicatie van Adelaïde en rond een artikel van Marnix Gijsen over ‘De tragikomiese toestand onzer tijdschriften’Ga naar voetnoot(148); in Nederland de verhitte ‘Vorm of Vent’-discussieGa naar voetnoot(149) tussen Nijhoff en Du Perron. Tegen de hele discussie die aan de oprichting van Forum voorafgaat moet Buysse nogal verbijsterd aankijken. De criteria die in het prospectus van het nieuwe tijdschrift voorop staan - talent, oprechtheid en oorspronkelijkheid - en de ambitie om ‘de volledige mens’ in de literatuur te verbeelden en Nederlanders en Vlamingen bij elkaar te brengen, zijn impliciet al meer dan 25 jaar de bestaansredenen van Groot-Nederland. De vraag is natuurlijk of het blad onder het feitelijke hoofdredacteurschap van Frans Coenen nog voldoet aan de eisen die Van Nouhuys bij de oprichting heeft gesteld en waarnaar Coenen zelf in het jubileumnummer van 1928 verwijst: ‘De bedoeling was voor Holland en Vlaanderen een gematigd litterair tijdschrift dat voor de gemiddeld intellectuele lezer onderhoudende lectuur zou brengen van de beste auteurs, zonder onderscheid van richting of school.’Ga naar voetnoot(150) Feitelijk leidt het naoorlogse Groot-Nederland een dubbel leven. Als anthologisch tijdschrift bevestigt het zijn goede faam met integrale voorpublicaties zoals die van Prometheus (1919) van Carry van | |
[pagina 60]
| |
BruggenGa naar voetnoot(151), Iskander (1920) van Couperus, Tantes (1924) en De schandpaal (1928) van Buysse, Het leven en de dood in den ast (1926) van Streuvels. Maar een steeds groter deel van de maandelijkse 120 bladzijden wordt opgevuld met verzen en prozastukken van middelmatige tot bedenkelijke kwaliteit. Is het aanbod echt zo zwak of spelen andere factoren een rol? Zowel het een als het ander blijkt het geval. De jury van de ‘prijsvraag’ voor jong talent die naar aanleiding van het 25-jarig bestaan werd georganiseerd, kwam tot de conclusie dat ‘het oordeel over het aangeboden novellistiek werk niet anders dan diep teleurstellend (kon) luiden’ en dat geen enkel van de 96 ingezonden verhalen de prijs van f. 500 verdiende: ‘Alle bleven beneden niet onmatige eischen, en met zekere pijnlijke verbazing werd geconstateerd, dat in Nederland blijkbaar geen auteurs beneden de 35 jaren, in staat zijn tot het schrijven van een waardevol kort verhaal. Tenzij de besten niet meededen, wat gewis voor hun onbaatzuchtigen en ideëelen zin zou pleiten.’Ga naar voetnoot(152) Kwalijke gevolgen voor het algemene niveau van het tijdschrift heeft het onvermogen van Coenen om zijn privéleven en zijn redactionele opdracht gescheiden te houden. Het feit dat de aimabele redacteur zijn relaties met protégées en andere vriendinnen zwaarder laat wegen dan kwaliteitsnormen verklaart waarom in de jaargang 1929 bijvoorbeeld verskunst te vinden is van Hermien Manger, die in de jaren dertig Groente als hoofdschotel, Wenken voor keukeninrichting en Warme dranken voor koude dagen zal publiceren.Ga naar voetnoot(153) Met zijn manier van werken zal Coenen pas na de dood van Buysse problemen krijgen. In een brief uit 1935 steekt Jan Greshoff, Buysses opvolger in de redactie, zijn onvrede niet onder stoelen of banken: ‘Couperus en Buysse gaven het tijdschrift een machtige steun door hun reputatie en hun prestige tegenover het lezerspubliek en zij konden dus met een gerust geweten het dagelijksche redactioneele werk aan jou overlaten met de daaraan verbonden beslissingen, zonder | |
[pagina 61]
| |
zichzelf overbodig te voelen. Maar met mij is het iets héél anders. Ik bezit niet die reputatie, noch dat prestige en wanneer dan het redactioneele werk volmaakt buiten mij omgaat, kan het niet anders of ik heb het gevoel, dat ik voor spek en boonen meedoe.’Ga naar voetnoot(154) Dat Coenen alleen beslist wat wanneer zal worden gepubliceerd blijkt overduidelijk uit de ‘plaatsingsgeschiedenis’ van de novelle ‘Frankie’ van Yvonne de Man, die Buysse in het najaar van 1926 toegestuurd heeft gekregen via De Bom. In een brief aan De Bom reageerde Buysse toen opvallend enthousiast: Met heel veel genoegen heb ik Frankie uitgelezen. Werkelijk; ik heb het gelezen voor mijn plezier en kan u de verzekering geven dat zulks mij, als redacteur, niet dikwijls overkomt. Ik zal er dus zeker mijn best voor doen om het in G.N. geplaatst te krijgen. Een beetje geduld nu; wij zitten erg vol. In november of begin december ga ik terug naar Den Haag en neem het dan mee op de red. vergadering. Ik hoop dat de schrijfster nog meer zal produceeren. Zij lijkt er mij een bij de gratie Gods. Ik houd mij aanbevolen.Ga naar voetnoot(155) Wanneer De Bom een jaar later bij Coenen informeert of de novelle nog zal verschijnen, ontvangt hij met weken vertraging het laconieke antwoord dat ‘wij’ de novelle van De Man ‘gaarne’ willen hebben, indien ‘de schrijfster geduld heeft om op plaatsing te wachten.’Ga naar voetnoot(156) Zijn laattijdige reactie excuseert Coenen met de dooddoener dat een redacteur-secretaris veel te lezen heeft en dat er intussen toch geen plaats was. Intussen is er wel plaats voor Hermien Manger, Jenny Mollinger, Laura Olivier, Carla van Lidy de Jeude, Elisabeth Zernier, Eline Mare, Henriette Barbe en, onder vele anderen, | |
[pagina 62]
| |
Coenens secretaresse en vriendin Eva Raedt-de Canter, die een van haar bijdragen begint met deze zin: ‘Zelfs de grootste geesten hebben tenslotte een schrijfwerktuig en papier moeten nemen, als ze iets wilden neerzetten.’Ga naar voetnoot(157) De novelle van Yvonne de Man blijft meer dan drie jaar in de lade liggen voordat ze - door Coenen in drie brokken van 20 bladzijden gehakt - van april tot juni 1930 eindelijk verschijnt.Ga naar voetnoot(158) In zijn correspondentie met Ter Braak heeft Greshoff het over Coenens ‘haremvrouwen’, en na de overname van Groot-Nederland door de redactie van het in 1935 alweer opgedoekte Forum schrijft Ter Braak zelf: ‘Wat een degradatie, om van een Forum op een blad vol wijven terecht te komen!’Ga naar voetnoot(159) Als Coenen in 1936 overlijdt, bestaat zijn nalatenschap als redacteur in een tekort van 6000 gulden en ‘een kist vol ongeretourneerde bijdragen, onbeantwoorde brieven, expressebrieven, brandbrieven en telegrammen, alles van Groot-Nederland'.Ga naar voetnoot(160) Dank zij zijn contractueel beveiligde voorkeursbehandeling heeft Buysse niet direct last gehad van Coenens onprofessionele aanpak, al heeft hij er indirect wel degelijk nadeel van ondervonden: na de zwakke jaargang 1921 was de winst al drastisch gedaald, en in 1931 is er al lang geen sprake meer van winstverdeling. Niettemin zorgen alleen al de integrale voorpublicaties van Zoals het was, Tantes, Uleken, De schandpaal en Twee werelden voor een aardige bijverdienste. Hoe gunstig Buysses positie in dat opzicht in Vlaanderen is bewijst zijn reactie op het honorariumvoorstel van August van Cauwelaert voor het fragment uit Twee werelden dat in 1931 in Dietsche Warande en Belfort wordt opgenomen: ‘U spreekt van een minimum-honorarium van 25 f. per bladzijde. Het is niet veel voor wie als ik in Groot-Nederland 5 gulden per bladzijde | |
[pagina 63]
| |
krijg.’Ga naar voetnoot(161) Hij voegt er wel onmiddellijk aan toe dat hij daar geen conditie van maakt. Op de vraag van Veys of je in Vlaanderen met schrijven behoorlijk je brood kunt verdienen antwoordt hij dan ook categorisch: ‘It can't be done! Onmogelijk. Iemand die hier schrijft moet ofwel over een fortuin beschikken ofwel eene plaats hebben, die in zijn onderhoud voorziet. De eenigste Vlaamsche schrijver, die ik ken, welke er goed mee voort doet is Hans. Al de anderen doen opofferingen.’ Dat hij hier niet Streuvels maar de populaire feuilletonist en journalist Abraham Hans noemt is minder raar dan het op het eerste gezicht lijkt. Van Streuvels' financies is hij natuurlijk niet op de hoogte, terwijl het algemeen bekend is dat Hans goed verdient aan de volksromannetjes en jeugdverhalen die hij schrijft en zelf uitgeeft. Overigens zijn er niet alleen geldelijke ‘opofferingen’. De werkdruk waaraan veelschrijver Hans zichzelf dag in dag uit blootstelt is niet vreemd aan zijn chronische gezondheidsproblemenGa naar voetnoot(162) en zijn dood in 1939 op 57-jarige leeftijd. Of Buysse nog eens naar Amerika zou willen reizen, vraagt Veys aan het eind van het gesprek - misschien voor de wereldtentoonstelling van 1933 in Chicago? ‘Ja’, is het antwoord, ‘als ik dan nog leef.’ Uit de context valt niet op te maken hoe serieus hij dat zegt en of zijn antwoord te vergelijken is met de aantekening die Jules Renard zes maanden voor zijn dood in zijn dagboek maakte: ‘Ik ben ziek, en aan iedere zin voeg ik toe: “Als ik dan nog leef'.”’Ga naar voetnoot(163) In elk geval is het een vrome wens ‘dat Buysse's gedwongen rust slechts kort zal moeten zijn’, zoals Hans na een bezoek in oktober schrijft. Nelly en Thea vertrekken die maand uit Afsnee zonder hoopgevende vooruitzichten. Omdat Cyriel voor zijn dagelijkse verzorging meer dan ooit aangewezen is op Netje, zal hij alleen de kerst- en nieuwjaarsdagen in Den Haag doorbrengen.Ga naar voetnoot(164) Tegen die tijd is hij nog maar een schaduw van de kloeke, sportieve zeventiger die volgens | |
[pagina 64]
| |
Vermeylen gebouwd was om honderd te worden. Hij is fel vermagerd, ziet er dodelijk vermoeid uit en lijkt de voorbije maanden wel tien jaar ouder geworden. Zijn forse, nonchalante handtekening is gekrompen en verkrampt: hij slaagt er zelfs niet meer in de C van zijn voornaam zonder haperen neer te zetten.Ga naar voetnoot(165) Op 22 december kan hij nauwelijks de pen vasthouden waarmee hij een - in het Frans gesteld - reçu voor 7000 fr auteursrechtenGa naar voetnoot(166) van Van Rysselberghe & Rombaut ondertekent. Zelfs indien Buysse niet ziek was geworden, was Twee Werelden zijn laatste boek bij VR&R geweest. Willem Rombaut is in juni gestorven,Ga naar voetnoot(167) en na zijn dood zal de Gentse boekhandel geen nieuwe eigen uitgaven meer op stapel zetten.Ga naar voetnoot(168) Vijf maanden na de dood van Rombaut verliest Buysse ook zijn Nederlandse uitgever. ‘Zondag den 15den November is de heer C.A.J. van Dishoeck, uitgever, te Bussum in den ouderdom van 68 jaar, plotseling overleden’, meldt het Nieuwsblad voor den Boekhandel op 17 november. In de editie van 20 november herdenkt Eugène de Bock de verdiensten van Van Dishoeck als uitgever van Vlaamse literatuur, onder andere van ‘de glorierijke reeks van den grooten verteller Buysse’. Op de omslag van De Vlaamsche Gids staat die maand een twee jaar oude advertentie voor de twintig Bussumse Buysse-uitgaven. | |
[pagina 65]
| |
De betrekkelijke waarde der dingenNe viendras-tu pas à Royat? Je suis sûr que cela te ferait un bien énorme et te remettrait tout à fait sur pied.Ga naar voetnoot(169) De ansicht met de traditionele nieuwjaarswens ‘Mille bons voeux’ die Nelly op 31 december mede namens Cyriel en Thea aan Madeleine BuysseGa naar voetnoot(170) in Gent stuurt, verraadt niet hoe bezorgd ze in de Laan van Meerdervoort het nieuwe jaar tegemoet zien. Bezorgd voor de gezondheid van Cyriel, maar ook voor de gevolgen van de economische crisis, die de Parijse correspondent van De Standaard doet schrijven dat de jaarwisseling 1931-32 te vergelijken is met de geboorte van een ziekelijk kind: ‘Geheel de wereld schudt het hoofd, beangstigd wat er uit groeien zal.’Ga naar voetnoot(171) Voor de verontrustende ontwikkelingen in de internationale politiek blijft de wereld voorlopig blind. Het is niet meer dan een bizar toeval, dat de titels van het in Het Laatste Nieuws aangekondigde dubbelprogramma van 10 en 11 februari in de KVS - De indringer van Maeterlinck en Andere tijden van Buysse - kunnen worden geassocieerd met het bericht op de frontpagina over de provocerende speech die Hitler tijdens een parade van zijn ‘stormtroepen’ in het Berlijnse Sportpaleis heeft afgestoken.Ga naar voetnoot(172) Op de kaarten met het programma van februari 1932 die de KVS heeft rondgestuurd staat een oproep gedrukt die gezien de omstandigheden eigenlijk een noodkreet is: ‘Vlamingen uit het Brusselsche! Steunt door uw aanwezigheid uw eigen schouwburg!’ Hoewel directeur Poot niet direct zal hebben verwacht dat Andere tijden een kassucces zou worden, vindt hij de volslagen onverschilligheid bij | |
[pagina 66]
| |
het Vlaams-Brusselse publiek voor het vervolg op Het gezin Van Paemel een voldoende reden om zich na de twee voorstellingen publiek af te vragen of een Vlaams theater in Brussel nog wel leefbaar is. In UilespiegelGa naar voetnoot(173) waarschuwt hij dat de KVS deze crisistijd niet zal overleven als de mentaliteit van de Vlamingen in de Brusselse regio niet snel verandert. Johan de Maegts recensie in hetzelfde nummer heeft als ondertitel: ‘Waar bleven Buysse's vrienden?’Ga naar voetnoot(174) Waar waren de Brusselaars die Buysse zo enthousiast hebben gehuldigd, vraagt hij zich af. Over het stuk zelf is De Maegt niet meer te spreken dan zijn collega's. Het illustreert treffend ‘hoe tooneel niet mag geschreven worden’, vindt hij. Oktaaf Steghers kan er niet bij dat de schrijver van Het gezin Van Paemel, ‘de natuurmensch, de schilder van het echte leven’, zich hier ‘tot koordjes en ficelles (heeft) laten verleiden, tot meli-melo die [...] het heele werk tot eene armzalige mislukking doemde.’Ga naar voetnoot(175) Volgens Lode Monteyne lijkt het wel ‘of Buysse zélf zich niet geheel inleven kon in deze andere tijden’.Ga naar voetnoot(176) Hij noemt het een zwak en oppervlakkig stuk, en besluit: ‘Hoeveel belangwekkender is in dit opzicht een werk als De Koning drinkt van Jos Janssen, waarin de gewijzigde levensverhoudingen met scherpte zijn uitgebeeld.’ Buysse blijft althans de persoonlijke confrontatie met de mislukking bespaard. Waarschijnlijk op initiatief van Alice, die al jaren aan de Côte d'Azur gaat overwinterenGa naar voetnoot(177), verblijft hij vanaf medio januari met haar en met Netje in NiceGa naar voetnoot(178): in Couperus' ‘witte stad van weelde’Ga naar voetnoot(179) die in Het leven van Rozeke van Dalen, in een door de gepensioneerde dorpsonderwijzer voorgelezen tijdschriftartikel, | |
[pagina 67]
| |
wordt afgeschilderd als het oord ‘waar iederen winter, van november tot mei, het rijke volk van heel de wereld bij duizenden en duizenden zich komt verlustigen. [...] De lucht is er aast altijd elder-blauw, het vriest er nooit en oogst zelden eeft men er sneeuw gezien. Het wordt er het Aards Paradijs ge-eten.’Ga naar voetnoot(180) De huwelijksreis in Tantes gaat eveneens naar Nice: ‘een paradijs op aarde [...] en daarin een luxe, een weelde, nog veel meer dan te Parijs; een leven van genieten en verkwisten of er niets dan miljonairs meer op de wereld rondliepen.’Ga naar voetnoot(181) Buysse zelf moet het weerzien met Nice veeleer weemoedig stemmen. Gezien de toestand waarin hij naar het Zuiden is vertrokken, ligt het voor de hand dat de lange treinreis in volle winter in penibele omstandigheden is verlopen.Ga naar voetnoot(182) Over de redenen waarom Nelly niet met hem is meegereisd valt weinig meer te zeggen dan dat hun huwelijk de laatste jaren meer dan ooit de lat-relatie avant la lettre is die Maddy Buysse later zal omschrijven als ‘een bestaan van halve maatregelen’.Ga naar voetnoot(183) In 1931 heeft Cyriel in totaal niet meer dan een maand in Den Haag doorgebracht, en op 24 oktober heeft hij zelfs een - stilgehouden - aanvraag ingediend om administratief naar Vlaanderen te verhuizen. Nadat hij 35 jaar in Den Haag gedomicilieerd is geweest, wordt hij op 6 februari 1932 - tijdens zijn verblijf in Nice - ingeschreven in het bevolkingsregister van Afsnee. Mogelijk is Nelly's afwezigheid in Nice ook in verband te brengen met haar eigen ouderdomskwalen. Op foto's uit 1929 is te zien dat ze met een stok gaat, en in 1933, het jaar waarin ze 70 wordt, schrijft ze: ‘Mijn gezondheid is vrij goed maar het beven aan de linkerzijde, vooral hand en arm, heel vermoeiend, en drie vingers van de linkerhand verstijven geheel.’Ga naar voetnoot(184) Hoewel de luchtige ‘Riviera-impressies’ die later in het voorjaar in het Amsterdamse Algemeen HandelsbladGa naar voetnoot(185) zullen verschijnen de | |
[pagina 68]
| |
indruk wekken dat Buysse een zorgeloze wintervakantie in het Zuiden heeft doorgebracht, is het dus in werkelijkheid een periode van gedwongen rust. Het doktersverbod om te werken overtreedt hij de eerste maand alleen om op 8 februari een paar regels op papier te zetten voor het liber amicorum dat in mei aan de zestigjarige Vermeylen zal worden aangeboden. Weliswaar valt zijn verblijf in
Nice samen met de carnavalperiode, zodat de Promenade des Anglais nog drukker is dan anders, maar aan de grote boulevards heeft hij sowieso een hekel. Genieten doet hij des te meer van het oude stadsdeel en van het feeërieke uitzicht vanuit zijn kamer in het Grand Hôtel op de Mont Boron: een kamer met uitzicht op het Estérelgebergte, de Baie des Anges en Cap de Nice, waar Maeterlinck zich in 1931 in de schitterende residentie Castel a Mare heeft | |
[pagina 69]
| |
geïnstalleerd. Op korte termijn zullen zowel de klimaatverandering als de stimulerende omgang met zijn oude vriend een heilzaam effect hebben op Buysses conditie. Maeterlincks huurvilla Les AbeillesGa naar voetnoot(186) aan de avenue des Beaumettes is een bescheiden optrekje in vergelijking met Castel a Mare: een imposant tempelachtig complex in pseudo-neoclassicistische stijl aan de zeekant van de boulevard Carnot, de kustweg (Basse Corniche) naar Villefranche. De Wit-Russische fantast die het liet bouwen had er een casino van willen maken, maar voordat het zover was heeft hij zijn onbetaalbaar geworden folie moeten verkopen.Ga naar voetnoot(187) ‘Het zijn zalen en nog eens zalen,’ schrijft Buysse, ‘met marmeren parket-vloeren en marmeren lambrizering, onyxen zuilen als in droompaleizen, een wintertuin met grote bomen en een vijver; en overal, door hoge en brede ramen, het weidse panorama van de Middellandse Zee.’ Maeterlincks ultieme residentie, die hij in 1932 herdoopt tot Orlamonde, heeft nog meer te bieden: een eigen toneelzaal, een privé-jachthaventje, 200m privéstrand en ‘een prachttuin in terrassen van wel ruim een hectare.’ In zijn slotindruk weet Buysse bewondering en ironie subtiel te doseren: ‘Het is genoeg. Het is misschien te veel. Voor meer dan één zou het ook te veel zijn. Niet voor hem. Hij is een stille wijze, die de dingen naar hun echte en altijd betrekkelijke waarde weet te schatten.’Ga naar voetnoot(188) In 1970, twintig jaar na de dood van Maeterlinck, zal Orlamonde door Guy Buysse, de kleinzoon van Cyriel, worden beschreven als ‘een marmeren paleis, overwoekerd door exotische planten en ingepalmd door witte duiven en stilte. [...] Het ligt daar nu verlaten, zijn weelderig decor versteend in een zwijgend wachten.’Ga naar voetnoot(189) - Wachten waarop? Op een toekomst als viersterrenhotel die anno 2000 al is begonnen: Hôtel Palais Maeterlinck - aan het deel van de boulevard Carnot dat tegenwoordig boulevard Maurice Maeterlinck heet - pre- | |
[pagina 70]
| |
senteert zich op zijn veelbelovende website als ‘Le Palace du Cap de Nice ... autrefois propriété du Poète flamand Maurice Maeterlinck ... Véritable Paradis de Calme et de Raffinement’. Een van de 39 luxekamers en -suites draagt de naam ‘Pelléas et Mélisande’, er is een panoramische lift naar het privéstrand en ‘une hélisurface qui vous permettra de venir et de partir du Palais Maeterlinck par hélicoptère.’ Ironie van het lot: dat Maeterlinck in dit mediterrane paradijs voor miljardairs wordt gememoreerd als ‘Poète flamand’. Hoe relatief de waarde der dingen is ondervinden aan het begin van de jaren dertig de big spenders die reddeloos van de Côte d'Azur zijn weggespoeld. ‘Wat kan zo'n duur luxe-oord in korte tijd achteruitgaan!’Ga naar voetnoot(190) constateert Buysse in Monte Carlo. Nog schriller is het contrast met 1910, toen hij hier de euforie smaakte van de nietverslaafde speler die onverhoopt een stapeltje gouden louis toegeschoven krijgt en zichzelf kan trakteren in een restaurant waar ‘roodgerokte tziganes op de schitterende bloem-terrassen spelen.’Ga naar voetnoot(191) Waar is de tijd? Weg, glitter en elegance, weg de ‘somptueusgetooide cocottes’, de dames en heren die fortuinen te grabbel gooiden. De gokkers van 1932 zijn ‘burgerlui, die daar zitten als op hun bureau, om met veel inspanning en oplettendheid enige centjes te verdienen.’Ga naar voetnoot(192) Terwijl Monte Carlo zijn exclusieve status heeft verloren, voelt Monaco zich opgestoten in de vaart der volkeren. Noblesse oblige. Bij de nieuwe status van prins en prinsdom hoort het extravagant hoge entreegeld van het oceanografisch museum dat volgens Buysse in geen verhouding staat tot het belang van de bescheiden collectie. Als Maeterlinck hoort dat er voor het gebruik van de lift en van het toilet nog eens apart moet worden betaald, beent hij zonder te betalen naar buiten. Gezien zijn wekenlang verblijf in een grand hôtel in Nice kan Buysse geen acute redenen hebben om zich zorgen te maken over de weerslag van de economische crisis op zijn financies. Pas na zijn dood schijnt Nelly's vermogen te worden meegesleurd in de maalstroom die hele familiefortuinen verzwelgt. Terwijl ze in de tijd van haar Zwitserse vakanties met Cyriel gewoon was aan het comfort van | |
[pagina 71]
| |
een Schlosshotel, zal Nelly begin 1933 in Berlijn genoegen moeten nemen met een hotel-pension dat ‘gelukkig ... bescheiden prijzen’ heeft.Ga naar voetnoot(193) Gelukkig, want ze stelt het financieel ‘heel slecht’, schrijft ze in dezelfde brief aan Frans Coenen. Dat betekent niet noodzakelijk dat haar situatie zo catastrofaal is als ze beweert. In Afsnee was iedereen al lang gewoon geraakt aan de bezuinigingsplannen van mevrouw en aan de laconieke reactie van meneer Cyriel: ‘ze zeggen dat ge moet besparen, maar 't geutgat is verstopt van de goeie boter.’Ga naar voetnoot(194) Waar Buysse in geen geval naast kan kijken is de toenemende spanning in Europa, die niet alleen af te lezen is uit de krantenkoppen. Als hij in de baai van Villefranche gestationeerde oorlogsschepen ziet uitvaren voor nachtelijke manoeuvres spreekt hij wel van ‘kruitverspilling’, maar het is duidelijk dat hij er niet slaagt zijn ongerustheid weg te redeneren. ‘Men denkt aan wat geweest is,’ schrijft hij, ‘en aan wat nog weer zou kunnen komen. 't Is als een nachtmerrie. Men kan er niet van slapen.’Ga naar voetnoot(195) Hoe deprimerend de politieke en economische ontwikkelingen ook zijn, ze blijven een verre achtergrond van zijn directe ervaringswereld - al was het maar omdat hij na de eerste maand in Nice eindelijk zijn energie terug voelt komen. Zo verrassend snel knapt hij op, dat Alice en Netje getuige zijn van ‘een soort mirakel’: hij zit weer aan zijn schrijftafel en pent met gemak zijn impressies over de winterse Côte d'Azur neer. In de laatste weken van zijn verblijf zet hij zelfs een nieuwe roman, ‘De opvolgers’, op stapel.Ga naar voetnoot(196) Terwijl Andere tijden het werk schijnt van iemand die definitief uitgeschreven is, hebben hele bladzijden over Nice de kwaliteit van zijn Haagse feuilletons en bevolkt hij ‘De opvolgers’ met figuren die opnieuw ‘echter dan echt’ zijn, zoals Elsschot over Tantes zal schrijven. Het portret waarmee de roman opent is een sprekend voorbeeld: | |
[pagina 72]
| |
Sluw zag hij er uit en sluw was hij, met zijn smal gezicht en zijn pierende, door een net van fijne rimpeltjes omlijste oogjes. Hij was klein en mager van gestalte en liep een weinig voorovergebogen; en om zijn geschoren lippen speelde steeds iets als een heimelijke glimlach, of hij zich aldoor met bedekte plannen bezig hield. Eigenlijk vormen de vijftien bladzijden die hij zal kunnen afwerken en die in 1935 in Groot Nederland zullen worden gepubliceerd, niet meer dan de voorgeschiedenis van het verhaal van een rijke weduwnaar van 53 die zijn kleine boerderij zou willen uitbreiden maar voor zijn ambitieuze plannen geen steun vindt bij zijn enige zoon. Aangezien die zoon ook geen belangstelling heeft voor vrouwen, komt de boer op het idee om ondanks het leeftijdverschil van 30 jaar zelf met zijn inwonende jonge meid te trouwen. Het postuum gepubliceerde fragment eindigt met het akkoord van de ouders van het meisje - akkoord dat wordt bekrachtigd op de manier waarop een koop op de veemarkt wordt gesloten. Waar Buysse met de roman naar toe wilde valt uit het korte fragment niet op te maken.Ga naar voetnoot(197) Wat vanaf de eerste bladzijde duidelijk wordt: dat hij hier weer helemaal zichzelf is, in een verhaal dat de onweerstaanbare energie van zijn beste werk uitstraalt. Uit het leven gegrepen momenten, verteld zoals niemand het hem nadoet, zijn het onbehouwen huwelijksaanzoek van de boer en de tirade van de buurvrouw die er niet bij kan dat vader en zoon niet ondernemender zijn: ‘Es da nou'n leven, lijk of ge doar alle twieë zit! Lijk twie oarme sukkeloars, mee 't geld in ulder kasse! Zie, 't'n goa mij nie aan, e-woar! moar 'k zoe d'r keunen omme schriemen da ge zue onnuezel zijt!’ (Is dat nu een leven, zoals ge daar alle twee zit! Gelijk twee arme sukkelaars, met 't geld in uw kas! Kijk, 't gaat mij niet aan, nietwaar! Maar 'k zou er om kunnen schreien, dat ge zo onnozel zijt). Ga naar voetnoot(198) Even opvallend is de snedigheid van sommige bladzijden over Nice. Geschokt in zijn absolute voorkeur voor puur natuur, ook op het gebied van vrouwelijk schoon, schetst Buysse bijvoorbeeld dit portret van de Nieuwe Lelijkheid: | |
[pagina 73]
| |
Men ziet gele, roze en mauve haren, weggeschoren wenkbrauwen die vervangen zijn door idioot-dunne penseelstreepjes, ogen in een halo van blauw-zwart, alsof er met de vuist op was gebeukt. De gezichten zijn gepleisterd met bruin en rood en de lippen met vermiljoen en oranje, zo verre mogelijk van de natuurkleur af. Het geheel maakt een ziekelijke, ongezonde indruk en wekt een vreemd soort medelijden op. Men zou de modepatiënten naar een kliniek willen brengen of een dokter gaan halen. Een opwekkender spektakel is de naar aanleiding van een internationaal schoonheidsconcours aangeboden ‘thé d'honneur’ in een van de grote hotels. Maeterlinck profiteert daar trouwens ongegeneerd van zijn eigen beroemdheid om toegang te krijgen tot de mooiste missen. ‘Kom, zal ik je even aan miss Univers voorstellen?’ vraagt hij, en even later maakt Buysse kennis met de Allerschoonste, de niet met naam genoemde Belgische juffrouw Duchâteau uit Namen. Eigenlijk zou er een mannelijk equivalent van dit soort competities moeten komen, vindt hij achteraf: een concours met een vrouwelijke jury waarvan het verdict het definitieve antwoord zou zijn op de vraag ‘wat vrouwen in ons mannen mooi en lelijk vinden.’ Bij deze bladzijden over Buysses laatste stappen in de wereld met Maeterlinck rijst de vraag hoe goed de twee oude kameraden elkaar eigenlijk nog kennen. Voor de oorlog al schreef Buysse dat hij zijn wereldberoemd geworden vriend alleen nog te zien kreeg als hij hem in Frankrijk ging opzoeken. Na de oorlog komt Maeterlinck wel | |
[pagina 74]
| |
logeren in Afsnee, maar aangezien geen van beiden behoefte heeft aan schriftelijke confidenties is het bijvoorbeeld de vraag of Buysse weet had van hetgeen Georgette Leblanc in 1931 aan het slot van haar SouvenirsGa naar voetnoot(200) uit de doeken doet: het rocamboleske verhaal van de omstandigheden waarin Maeterlinck in 1919 met haar heeft gebroken en is getrouwd met de 30 jaar jongere Renée Dahon, de dochter van een wijnhandelaar uit Nice die al voor de oorlog bij hen in de Villa des Abeilles ingetrokken was.Ga naar voetnoot(201) In zijn eigen gepubliceerde herinneringen aan Maeterlinck beperkt Buysse zich doorgaans tot anekdotes die hun affiniteiten illustreren en brengt hij niet één keer een situatie ter sprake waaruit zou blijken hoe verschillend ze na de oorlog reageren op politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Toch heeft Buysse in 1921 zijn handtekening geweigerd voor het mede door Maeterlinck ondertekend manifest waarin de vervlaamsing van de Gentse universiteit werd bestempeld als een poging van een neo-activistische minderheid om Vlaanderen te beroven van een belangrijk centrum van cultuur. Ook over de opkomst van autoritaire nationalistische bewegingen moeten ze zeer uiteenlopende opinies hebben. Maeterlinck steekt zijn sympathie voor de Action française en voor de Portugese dictator Salazar niet onder stoelen of banken, en het pas in 1932 in L'araignée de verre gepubliceerde verslag van zijn reis naar Sicilië (1923) eindigt met de opmerking dat de staat van de wegen en de kwaliteit van de hotels de jongste jaren naar verluidt aanzienlijk verbeterd is, ‘grâce à la bonne et salutaire discipline du facisme’ [sic].Ga naar voetnoot(202) In 1935 zal hij de Italiaanse inval in Abessinië goedpraten omdat hij vindt dat die ‘primitieve natie’ nodig moet worden ontsloten voor ‘beschaafde volkeren’.Ga naar voetnoot(203) Hoe Buysse over dat soort beschavingswerk denkt valt af te leiden uit een verwijzing naar de Italiaanse bombardementen van 1911 op het door Turkije bezette Tripolis: ‘de wijze waarop ze Tripoli “geciviliseerd” hebben, zal ook wel niet de onvoorwaardelijke be- | |
[pagina 75]
| |
wondering van de volkeren wegdragen’.Ga naar voetnoot(204) Toen Buysse eind 1927 naar Marokko reisde, maakte hij onderweg kennis met het Spanje van dictator Primo de Rivera, die zich aan het voorbeeld van Mussolini spiegelde. In Madrid raakte Buysse niet uitgekeken op de uitbundige ‘Opéra-comique uniformen’, maar in Andalusië kreeg de opvallende aanwezigheid van militairen een andere dimensie: ‘Waarom al die gendarmen langs die dood-eenzame en verlaten wegen? Men begrijpt er het nut niet van. Men begrijpt alleen dat men zich in een sterk gemilitariseerd land bevindt, dat meer dan eens aan het Duitsland van vóór de oorlog doet denken.’Ga naar voetnoot(205) Dat Buysse zijn oude vriend in Nice in het vroege voorjaar van 1932 elke dag ontmoet, ‘het zij in het hotel het zij in Orlamonde’,Ga naar voetnoot(206) moet een rose gekleurde herinnering van Alice zijn, want op 2 maart, de week voor Buysses terugkeer naar België, laat Maeterlinck dit briefjeGa naar voetnoot(207) in zijn hotel bezorgen: Mon cher Cyriel. Een paar maanden nadat Buysse in het voorjaar van 1928 ziek en verzwakt was teruggekeerd van zijn reis naar Marokko, heeft Maeterlinck hem de warmwaterkuur in het Franse badplaatsje Royat aanbevolenGa naar voetnoot(209) die hij sinds zijn hypertensieproblemen ten gevolge van | |
[pagina 76]
| |
arterio-scleroseGa naar voetnoot(210) zelf elk jaar in de lente volgt. Aangezien Maeterlinck in juni 1932 opnieuw zal proberen Buysse ertoe te bewegen naar Royat te komen, is hem waarschijnlijk verteld dat de gezondheidsproblemen van zijn vriend eveneens aan aderverkalking en hypertensie te wijten zijn. Intussen heeft Buysse maandenlang gehoopt dat zijn herstel een kwestie van voldoende rust was. Maar in het najaar van 1931 was er alleen sprake van ‘schrijfkramp’, terwijl hij na zijn terugkeer uit Nice klaagt over ‘spieraandoeningen in de zijde’. Naar de ziekte waaraan hij lijdt zal zelfs na zijn dood alleen in bedekte termen worden verwezen, al is er in sommige persberichten sprake van aderverkalking.Ga naar voetnoot(211) ‘Hij worstelde tegen zijn kwaal’,Ga naar voetnoot(212) schrijft Abraham Hans. Walter van Walden spreekt van ‘een onverbiddelijke ziekte’ die Buysses gestel had aangetast en ondermijnd, en waartegen hij vocht ‘met de moed der vertwijfeling’.Ga naar voetnoot(213) Of het de ziekte is waaraan tot ver in de 20ste eeuw een taboe kleeft en waarover dus niet wordt gesproken, alleen gefluisterd zoals dat in 't Bolleken gebeurt?Ga naar voetnoot(214) ‘Ze zijn allemaal aan kanker gestorven’,Ga naar voetnoot(215) zegt de naaste familie. ‘Allemaal’ betekent: Arthur, daarna Cyriel en daarna René, die in 1969 op ongeveer dezelfde leeftijd als zijn vader zal overlijden. | |
[pagina 77]
| |
Cyriel zal zich maar al te goed herinneren hoe radeloos hij werd van de tegenstrijdige medische adviezen - wel opereren, niet opereren - die hij in 1926 tijdens de laatste maanden van zijn broer te horen kreeg. Aangezien hij zich ook zelf niet in een kliniek zal laten behandelen is het niet uitgesloten dat hij op dezelfde manier reageert als Arthur, die niet wilde weten van een operatie als ze geen reëel uitzicht op genezing bood. Vanaf de tweede week van maart is Cyriel terug in Afsnee, waar hij dank zij het organisatietalent van Alice en vooral dank zij Netjes grenzeloze toewijding als huishoudster en huisverpleegster nog bijna drie maanden een relatief normaal leven zal kunnen leiden. Zo vaak als het kan maakt hij - steeds kortere - wandelingen met zijn terriër Impikoko, en als hij zich 's ochtends fit genoeg voelt laat hij zich tegen half tien naar Deurle rijden om tot half een op de Molenberg aan zijn roman te werken. Op 16 maart is hij voor het eerst sinds december present in de Gentse Academie. Een maand later komt hij voor het laatst op de oude boerderij Ter Walle in Poesele op bezoek bij ‘Peetje’ Vermeirsch, naar aanleiding van diens aanstaande 102de verjaardag. Dat laatste bezoek van Buysse in het Nevelse komt ter sprake in de reportage van Abraham Hans over Vermeirsch die op 19 april op de frontpagina van Het Laatste Nieuws verschijnt. ‘O ja, zegt de zoon; hij is een vriend van vader. Soms komt hij met zijn boot daar over de Poekebeek. [...] C. Buysse zei dat hij vader heel zijn leven wil onderhouden van tabak. En hij doet het. - Dus vader rookt nog gaarne? - O ja, 's morgens steekt hij dadelijk zijn pijpje aan. En Buysse's tabak is zoo straf, dat wij er soms moeten voor buitengaan. - Maar ik heb er veel deugd van, zegt de honderdjarige vroolijk. - Den laatsten keer, dat Cyriel Buysse hier geweest is, zei hij ons, dat hij niet goed was.’Ga naar voetnoot(216) Hoewel vader Vermeirsch op zijn 102de verjaardag (20 juni) een ‘flinke, gezonde grijsaard’ wordt genoemd, zal hij Buysse niet langer dan vier maanden overleven. Hij overlijdt op 19 november, ‘oud honderd en twee jaar en vijf maanden.’ Eveneens in april reist Buysse voor het laatst naar Den Haag. Omdat hij geen brieven of kaarten meer schrijft is ook dat laatste | |
[pagina 78]
| |
verblijf in de Laan van Meerdervoort niet precies te dateren, maar in elk geval verneemt hij daar dat Impikoko tijdens zijn afwezigheid in Deurle gestorven is. Het bericht van de dood van ‘Papa’ grijpt hem in zijn overgevoelige toestand zo sterk aan dat hij een hele middag niet in staat is zijn tranen te bedwingen. Bij zijn terugkeer in Deurle moet hij in de ‘hoge eenzaamheid’ van de Molenberg het gezelschap van zijn hond nog veel meer missen dan in Den Haag. In mei geeft hij in het Brusselse Résidence Palace acte de présence op het Vermeylenfeest, waar hij een ereplaats aan de eretafel krijgt.Ga naar voetnoot(217) Johan de Maegt zal zich herinneren hoe vermoeid en vermagerd Buysse er toen uitzag: ‘Hij verliet, zegde hij ons, de viering alvorens de drukte hem te zwaar woog.’Ga naar voetnoot(218) Hoewel hij snel vermoeid raakt ontvangt Buysse in Deurle nog geregeld bezoek. In de ochtend van 13 mei bijvoorbeeld Richard MinneGa naar voetnoot(219) en Karel Leroux, en na de middag de Antwerpse auteur en leraar Frans SmitsGa naar voetnoot(220) met zijn studenten van de Stedelijke Normaalschool.Ga naar voetnoot(221) Op 29 mei dankt hij opvallend hartelijk voor het exemplaar van Smits’ bij Van Dishoeck verschenen roman Onder het oog van Mercurius dat hij cadeau heeft gekregen: ‘Zeer hartelijk dank! Zal spoedig het boek lezen. [...] Uw opdracht is werkelijk te vleiend voor mijn eigen werk. Met gullen handdruk’.Ga naar voetnoot(222) Twee weken later, op 15 juni, verschijnt hij voor het laatst in de Academie. Voor het laatst, want zijn krachten zijn snel aan het verminderen. Wanneer Abraham Hans in het weekend van 25-26 juni naar Afsnee komt, treft hij een bijzonder slechte dag - ‘ge komt vandaag bij een kreupelen man’, zegt Buysse bij wijze van begroeting. Tijdens hun korte wandeling in het park verbijt hij de pijn: ‘hij leunde zwaar op zijn stok en klaagde over pijnlijke spieraandoenin- | |
[pagina 79]
| |
gen.’Ga naar voetnoot(223) Buysse vertelt hoe erg hij het vooral vindt dat hij de hele week niet in staat is geweest naar Deurle te gaan om aan ‘De opvolgers’ te werken. Bij het afscheid zegt hij: ‘dit bezoek telt niet en gij komt terug.’Ga naar voetnoot(224) | |
[pagina 80]
| |
De waarheid is te schoonHet was niet venvonderlijk dat men aan Cyriel Buysse dacht. Maar wat met verstomming slaat is, dat Buysse aanvaardde! Disons la vérité, Monsieur, que vous acceptiez, que vous ayez sollicité d'être comte, nous n'y comprenons rien. Soms zei de baron tot de graaf: - Wat staat je kasteel daar toch mooi, met zijn koepels en torens en bomen weerspiegeld in 't water! Maar de graaf kon niet anders dan antwoorden: - Je weet niet hoe poëtisch en hoe schilderachtig dat oud molentje daar boven 't kerkje op zijn heuvel staat de draaien! Kort na zijn bezoek van eind juni vangt Hans een gerucht op dat opzienbarend genoeg is om er het frontpaginastuk ‘Een Uurtje bij Cyriel Buysse’ in Het Laatste Nieuws van 1 juli mee te openen: ‘Naar wij vernemen, zou Cyriel Buysse [...] in den adelstand verheven worden, met den titel van baron’. Voorlopig is het niet meer dan een gerucht: ‘Van officieele zijde werd het bericht echter bevestigd noch gelogenstraft. Ook personen uit de onmiddellijke omgeving van Buysse konden geen bescheid geven.’Ga naar voetnoot(225) Hoewel het duidelijk niet de bedoeling is dat Buysses aanstaande nobilitatie in verband wordt gebracht met het bericht dat Maeterlinck naar aanleiding van zijn 70ste verjaardag zal worden geadeld, spreekt het vanzelf dat het een niet losstaat van het ander. Maeterlinck en Buysse zullen trouwens de eerste schrijvers zijn wie de eer te beurt valt. Onder Leopold I en Leopold II kwamen bijna uitsluitend hofdignitarissen en kopstukken uit diplomatie, magistratuur, haute finance, industrie, politiek en legerleiding in aanmerking.Ga naar voetnoot(226) Een grootgrondbezitter maakte meer kans dan Hendrik Conscience, die aan het eind van zijn leven een collectie van wel dertig binnen- en buitenlandse ridderor- | |
[pagina 81]
| |
den had en de onthulling van zijn eigen standbeeld nog beleefde maar geen adelgunst waardig werd geacht. Zeldzame uitzonderingen waren historieschilder Gustaaf Wappers, die in 1847 op z'n vierenveertigste door Leopold I tot baron werd benoemd, en musicus François Gevaert, die een half jaar voor zijn dood in 1908 door Leopold II met dezelfde titel werd vereerd. Dat Albert I en Elisabeth meer waardering hebben voor kunst en cultuur bewijst het feit dat Emile Claus baron was geworden als hij dat had gewildGa naar voetnoot(227) en dat Eugène Laermans en James Ensor in 1930 en George Minne in 1931 eveneens met de baronnentitel zijn vereerd. In augustus 1931 wordt de dochter van Gevaert benoemd tot barones, en vanaf maart 1932 mag Victor Horta zich baron noemen. Een architect, een musicus, de dochter van de musicus, schilders en beeldhouwers - maar geen enkele schrijver. Een mens vraagt zich af waarom schilderen nobilitabeler is dan schrijven, moet Maeterlinck zich in een gesprek met de Waalse auteur des Ombiaux hebben laten ontvallen. In zijn memoiresGa naar voetnoot(228) vertelt Henri Davignon, burggraaf en prominent académicien, over het effect van de maeterlinckse opmerking: Maurice des Ombiaux avait fait savoir à Franz AnselGa naar voetnoot(229) que Maeterlinck s'était étonné devant lui que puisqu'on baronifiait des peintres et des musiciens, on ne lui eût rien offert du genre. Consulté par Ansel je conseillai de faire vérifier la chose par un émissaire plus sûr. On s'adressa au romancier flamand Cyriel Buysse avec qui le poète était lié depuis toujours. La réponse vint, indubitable: | |
[pagina 82]
| |
goût par la démarche, l'intermédiaire fut enchanté d'être baronifié à son tour. Cela mettait une fois de plus les deux langues ‘sur le même pied’. Gezien de voorgeschiedenis van misverstanden en wederzijdse allergische reacties die de relatie tussen Maeterlinck en zijn geboorteland vanouds vertroebelen, is de twijfel aan de ernst van zijn belangstelling voor een titel begrijpelijk en - zoals zal blijken - niet ongefundeerd. Natuurlijk komt de Nobelprijswinnaar op z'n 70ste in aanmerking, maar hij woont al bijna 40 jaar in Frankrijk, heeft de honneurs van de Académie Royale de Belgique genegeerd en zelfs een plaats in de prestigieuze Académie Française geweigerd. In Brussel wordt hij als een onwaardige Belg beschouwd, in Gent als een onwaardige Vlaming. - ‘Hé! Oui... Mais que voulez-vous? Ils m'avaient agacé!’Ga naar voetnoot(230) is zijn antwoord op de vraag naar de reden van zijn vooroorlogse lieflijkheden over flaminganten. Het toneelstuk waarmee hij in Parijs naam maakte werd in Gent weggelachen, en toen hem drie jaar na de Moskouse wereldpremière van L'oiseau bleu de Nobelprijs werd toegekend, was zijn beroemde feeërie nog nooit in België opgevoerd. Terwijl een Nobelprijs voor Streuvels zonder twijfel een uitbarsting van collectieve Vlaamse trots zou hebben veroorzaakt, kon Karel van de Woestijne niet anders dan constateren dat de bekroning van de Franstalige Gentenaar geen mens scheen te interesseren: ‘in zijn vaderland was het, of er niets gebeurd was. Erger: toen de Gentsche advocaten aan hun confrère ... een adres van gelukwenschen wilden toesturen, ging er in de schoot van dit korps protest op: Maeterlinck was niet minder dan een renegaat, een landverrader, die met de meeste verachting geschreven had over de Vlamingen, en België nog alleen zijner schimpscheuten waardig achtte.’Ga naar voetnoot(231) Tijden veranderen: in 1999, 50 jaar na zijn dood, wordt Maeterlinck in zijn vaderstad herdacht met een boekje waarvan de onder- | |
[pagina 83]
| |
[pagina 84]
| |
titel Een Nobelprijs voor GentGa naar voetnoot(232) hem beslist een schamper commentaar zou hebben ontlokt. Zolang hij leeft zal hij in Vlaanderen minder bekend blijven als de auteur van L'oiseau bleu en Pelléas et Mélisande dan als de franskiljon die zich schuldig heeft gemaakt aan het artikel ‘Une commémoration inutile’ in de Parijse Figaro over de Guldensporenviering van 11 juli 1902. Exact dertig jaar later, bij koninklijk besluit van 11 juli 1932, wordt hem met de verlening van de titel van graaf de hoogste eer bewezen die een Belgisch kunstenaar ooit te beurt is gevallen. De ironie van de datum zal hem niet ontgaan. Een afdoend antwoord op de vraag of hij de titel echt voor zichzelf ambieerde is het blote feit dat hij de adelbrieven niet zal lichten - hoewel vrienden zelfs bereid zijn de kosten van de dure procedure voor hem te betalen - en ipso facto afstand doet van het recht om de titel te voeren. In het Wapenboek van de Belgische adel levert de onvoltooide procedure deze nuchtere vermelding op: ‘Het besluit bleef zonder gevolg, omdat het diploma niet gelicht werd. Wapen: beschrijving en tekening ontbreken.’Ga naar voetnoot(233) Hoewel Maeterlinck dus formeel nooit graaf is geweest, zal zijn vrouw Renée zich de rest van haar leven comtesse Maeterlinck laten noemen. Davignons conclusie: ‘c'était pour sa très jeune femme sans doute que le poète vieillissant avait souhaité l'anoblissement’.Ga naar voetnoot(234) De reacties in de Belgische pers op de verlening van de hoge titel zijn voorspelbaar rancuneus. In een open brief ‘A M. le Comte Maeterlinck’ schrijft de redactie van het Brusselse weekblad Pourquoi pas?: Nous voulons croire que quand le roi accéda à votre demande d'être comtifié, car on ne devient pas comte sans l'avoir demandé d'abord et voulu, et sans ensuite payer de sérieux droits de chancellerie, nous voulons croire qu'on vous fit prendre l'engagement | |
[pagina 85]
| |
de ne pas renouveler le coup de l'académie et qu'au contraire, comte parmi les comtes, vous assumeriez les charges, fonctions, honneurs et représentations de votre état. Nous espérons que, pour commencer, on vous présentera au peuple du haut des escaliers de la Bourse: ‘Peuple belgique, brabançon, flamand, wallon, voici notre noble sire, haut et puissant seigneur, le comte Maurice Maeterlinck ....’Ga naar voetnoot(235) Een dag eerder verschijnt in het Gentse socialistische weekblad KoekoekGa naar voetnoot(236) het stuk ‘Buysse van baron Deurle’, dat opent met: ‘De waarheid is te schoon om niet verteld te worden’. Over Maeterlinck, die per se een adellijke titel wilde; over Buysse, die als oude vriend van Maeterlinck de eerste keus werd om het evenwicht tussen Fransen Nederlandstalig te bewaren; over de vrees van de minister dat Maeterlinck de titel in extremis zou weigeren; en over Buysse, die naar Maeterlinck werd gestuurd om hem zwart op wit te laten beloven dat hij de titel zou aanvaarden. Slot van het verhaal: ‘Buysse deed de kommissie. Maeterlinck teekende.’ De waarheid is schoner dan Koekoek en Pourquoi pas? vermoeden. Op de - niet bewaard gebleven - brief die Buysse medio juni op verzoek van ‘Brussel’ heeft geschreven, reageert Maeterlinck vanuit Royat met twee korte antwoorden in één omslag. In het eerste zegt hij over de adellijke titel die hem wordt aangeboden: ‘Entre nous je ne tiens pas du tout à être comte! Mais je ne vois pas le moyen de refuser sans une sorte de goujaterie. J'inclus la réponse plus ou moins officielle.’Ga naar voetnoot(237) Het ‘min of meer officiële antwoord’ luidt als volgt: Mon cher Cyriel | |
[pagina 86]
| |
Zijn er na die briefwisseling nog meer discrete contacten geweest? Op de vraag hoe dat eigenlijk zat, met Cyriel Buysses baronnentitel, zal Maddy Buysse, de weduwe van René, tijdens een televisie-interview in 1970 onverbloemd antwoorden: ‘Ja, dat is gekomen, denk ik, doordat men hem gevraagd heeft, van het Hof af, indien (= of) Maeterlinck, zijn goede vriend, een titel van graaf zou aannemen. En dan heeft hij dat aan Maeterlinck gevraagd, en die, als goede vriend, heeft gezegd: ja, maar dan moet jij ook iets krijgen.’Ga naar voetnoot(239) Allicht zal Maeterlincks voorwaarde dat zijn vriend ‘ook iets’ krijgtGa naar voetnoot(240) hebben meegespeeld in de motivering van het voorstel van minister Hymans om Buysse op 21 juli 1932 de titel van baron te verlenen.Ga naar voetnoot(241) Maar afgezien daarvan: in zijn laatste levensjaren is Cyriel Buysse de ‘grand old man’ van de Vlaamse literatuur. Bovendien zal men in Brussel niet vergeten zijn dat hij tijdens de oorlog in Den Haag het Boek van de Soldaat patroneerde en in Nederlandse kranten en tijdschriften met gezag de zaak van België verdedigde tegen Duitsgezinde en neutralistische Nederlanders. Zijn Belgisch patriottisme moet des te meer waardering hebben afgedwongen omdat zijn moeder een halve Duitse was, zijn oudste stiefdochter getrouwd is met een Duitser en de zoon uit het huwelijk van zijn Nederlandse schoonzus met een Duitse bankier een belangrijke post had in de Duitse Ambassade in Den Haag.Ga naar voetnoot(242) Last but not least: | |
[pagina 87]
| |
anders dan Streuvels is Buysse in het vooroorlogse België niet bepaald verwend met officiële blijken van erkenning. ‘Ik heb vernomen dat men ook angst heeft gehad voor mijn houding’, schreef hij in 1917, ‘Waarom? Is het omdat men zich schuldig voelde tegenover mij? Nu die vrees ijdel is gebleken waardeert en bewondert men mijn houding en men spreekt van een eereschuld die het land jegens mij heeft. Het land heeft geen eereschuld aan mij. Ik heb mijn Vlaanderen lief met een blakende, sentimenteele liefde en als ik weer den vrijen vlaamschen grond mag onder mijne voeten voelen, dan zijn al mijn wenschen vervuld.’Ga naar voetnoot(243) Nelly zal na zijn dood beweren dat de titel hem ‘veel pleizier [heeft] gedaan, waarschijnlijk omdat hij zoo lang doodgezwegen is’,Ga naar voetnoot(244) maar René zal eerlijk toegeven dat de titel voor zijn moeder meer betekende dan voor zijn vader.Ga naar voetnoot(245) Net zoals Renée Maeterlinck het verrukkelijk zal vinden dat ze zich in adellijke gezelschappen in Nice en Royat voortaan als comtesse kan laten introduceren, moet het voor Nelly de vervulling van een wensdroom zijn, dat ze zich in haar Haagse en Haarlemse kennissenkring van freules en jonkers zelf baronesse zal mogen noemen. Ze is opgegroeid in de tijd waarover Couperus schrijft dat een Haagse jongeheer die ‘iets chics, en voornaams’ nodig had, in ‘héél voorname winkels’ werd aangesproken met ‘jonker’, zoals er vaak ‘“freule” gezegd werd in winkel en salon tegen een titelloze jonge juffer van notabele familie.’Ga naar voetnoot(246) Zonder twijfel heeft Nelly zich als titelloze jonge juffer uit de notabele familie Dyserinck vaak genoeg horen aanspreken met ‘freule’. Dat ze later zelfs op haar Vlaams buitengoed ‘een half Haagsche adellijke atmosfeer’Ga naar voetnoot(247) zal cultiveren | |
[pagina 88]
| |
is gezien de status van een aantal vaste gasten niet zo vreemd: haar oudste dochter is barones geworden door haar huwelijk met een Duitse baron, de vader van haar eerste schoondochter is na de oorlog tot baron benoemd, en de zoon van haar enige zus is getrouwd met een Oostenrijkse barones. Hoeveel de adellijke titel voor Nelly betekent bewijst haar correspondentie met minister Hymans uit de eerste maanden na de dood van Cyriel. De normale procedure is, dat het voorwaardelijke koninklijk besluit waarbij een titel wordt verleend vervalt als de genobileerde overlijdt voordat de adelbrieven zijn gelicht. In dat geval komt er een tweede besluit waarbij de overledene postuum wordt geadeld en de weduwe wordt gemachtigd de brieven namens haar overleden echtgenoot te lichten. Het in het Frans gestelde verzoekGa naar voetnoot(248) dat Nelly aan de minister richt bewijst over-duidelijk hoezeer ze erop gesteld is de titel zelf te kunnen voeren: Monsieur le Ministre, Een week later al komt er inderdaad een nieuw koninklijk besluit - een hoogstmerkwaardig besluit, waarvan de minister mededeling doet in deze bewoordingen: | |
[pagina 89]
| |
J'ai l'honneur de vous faire connaître que, par un arrêté du 26 de ce mois, Sa Majesté a daigné, sur une nouvelle proposition de ma part, vous autoriser à lever les lettres patentes qui, avec concession de noblesse pour vous-même et pour les enfants issus de votre mariage avec Mr. Cyrille Buysse, vous accorde la jouissance du titre octroyé à feu votre regretté mari avec faculté pour vous de le transmettre à votre décès par ordre de primogéniture masculine aux enfants nés de la dite union.Ga naar voetnoot(249) De gunst die aan Nelly wordt verleend is in ieder opzicht uitzonderlijkGa naar voetnoot(250) en voor zover bekend zelfs zonder precedent: ze heeft haar titel niet te danken aan een postume nobilitatie van Cyriel maar wordt zelf geadeld - ‘concession de noblesse pour vous-même’ - en bovendien gemachtigd de titel over te dragen aan haar zoon. Terwijl een adelgunst in principe niet overdraagbaar is via een vrouw, zal René zijn titel niet van zijn vader maar van zijn moeder erven. Blijkens haar laatste dankbrief aan minister Hymans - ondertekend met ‘Baronne Cyriel Buysse Dyserinck’ - beseft Nelly wel degelijk welke uitzonderlijke eer haar te beurt valt. Met de gebruikelijke plechtstatigheid verzekert ze: ‘J'apprécie d' autant plus hautement l'honneur que le Roi daigne me faire sur votre aimable proposition qu'il perpétue en ma personne la consécration éclatante qu'il a plu à Sa Majesté d'accorder aux services rendus à la littérature flamande par un écrivain qu'inspirait sa fidélité du terroir.’Ga naar voetnoot(251) Dat de Nederlandse weduwe van een Vlaams schrijver in het Frans haar dank betuigt voor de koninklijke gunst en de erkenning van de literaire verdiensten en ‘fidélité du terroir’ van wijlen haar echtgenoot - het is alleen te verklaren door de absolute Haagse ongevoeligheid voor de taaltoestanden in Vlaanderen die Nelly met dezelfde argeloosheid tentoonspreidt in een ongedateerde uitnodiging uit de jaren twintig aan Joris Eeckhout: ‘Cher Monsieur le Curé, Ne viendrez-vous pas | |
[pagina 90]
| |
prendre le café chez nous un de ces jours, sauf le samedi. Ik bedenk mij dat ik u dit goed in het nederlandsch kan schrijven! En dan heb ik waarschijnlijk ook veel meer succès om te slagen.’Ga naar voetnoot(252) Net als in het geval van Maeterlinck is het tamelijk overbodig in ernst de vraag te stellen of Buysse een adellijke titel ambieerde. In een brief aan De Bom schreef hij in juni 1925, kort nadat Kamiel Huysmans Minister van Kunsten en Wetenschappen was geworden: ‘Nu Kamiel minister is hoop ik wel lid van de Vlaamsche Academie en baron genoemd te worden’. En in november van hetzelfde jaar: ‘Zeg aan Kamiel dat ik nog geen baron ben, noch lid van de Koninklijke Academie’Ga naar voetnoot(253) Of hij dat serieus bedoelde? - Waarschijnlijk even serieus als Kamiel zelf in zijn toast tijdens de Buyssehuldiging van 1929 in Gent: ‘Maar och!, al zijt ge nu tienmaal zeven, Ge zijt toch nog geen lid van de Vlaamsche Academie, / Jongen, dat zal u leeren de waarheid te vertellen.’ Huysmans' Gentse partijgenoten reageren pijnlijk verbaasd omdat Buysse de adellijke titel niet heeft geweigerd. Eigenlijk zouden ze allang beter moeten weten: dat hij sociale misstanden veroordeelt en de landadel hekelt betekent niet dat hij socialist en republikein is. Zo ongevoelig voor officiële erkenning als hij zelf wel eens heeft beweerd is hij trouwens helemaal niet. Eind 1910 heeft hij het over de ‘vele schrijvers waaronder een hoop prulkerels’ die een decoratie hebben gekregen terwijl hij zelf over het hoofd werd gezien. En op zijn eerste Belgische onderscheiding reageerde hij in 1912 met de boutade van La Bruyère die in 1932 helaas nog veel toepasselijker is: ‘Les choses les plus souhaitées n'arrivent point ... ou, si elles arrivent, ce n'est ni dans le temps, ni dans le lieu où elles auraient fait extrêmement plaisir.’Ga naar voetnoot(254) In de ‘republiek der Vlaamsche letteren’ worden de omstandigheden van Buysses nobilitatie een bron van pittoreske ‘hear-say’. Het gerucht dat een eigen leven zal gaan leiden duikt voor het eerst op in een interview uit 1964 met Gaston Martens - die in de jaren dertig al in Deurle woonde - en kan niet anders dan afkomstig zijn van Buysses chauffeur Eugène, de onverbeterlijke fabulant die naar eigen zeggen in het dorp bekend staat als ‘Zeuntje de Leugenoare’. Volgens | |
[pagina 91]
| |
Martens was het voor Buysse ‘de tragedie van zijn leven’, dat hij in zijn laatste dagen baron is geworden: ‘Op zijn ziekbed en in de koorts heeft hij maar steeds onrustig herhaald: ik ben baron, ik ben baron. Zo heb ik het tenminste horen vertellen.’Ga naar voetnoot(255) En zo heeft Karel Jonckheere het in 1972 gekopieerd. ‘Wie dit aan Martens vertelde kon gelijk hebben’, voegt de anecdotier er op eigen gezag aan toe: ‘Misschien had Buysse, de auteur van Het Gezin van Paemel, enige febriele wroeging omdat hij de titel had aanvaard.’Ga naar voetnoot(256) De febriele ‘anekdote’ wordt in 1980 opgehaald door Jeroen Brouwers - ‘Hij, die in zijn werken veelvuldig het baronnendom had gehekeld, kon, nadat hij de titel had geaccepteerd, niet meer slapen van verwarring ... Het zou zijn levenseinde hebben bespoedigd.’Ga naar voetnoot(257) - en in 1994 voorzien van een episch-lyrische gebruiksaanwijzing door Freddy de Schutter de Vlaamse literatuurgeschiedenis in geschreven: ‘Volgens sommige ooggetuigen maakte Buysse zichzelf tijdens zijn doodsstrijd, die vrijwel meteen op de hoge onderscheiding volgde, bittere verwijten. Hij, rebel en voorvechter van het socialisme, had zich door de vijand laten inpakken.’Ga naar voetnoot(258) Naast de aardig contrasterende maar even loze bewering dat Buysses nobilitatie ‘niet vreemd (was) aan de rust die uiteindelijk toch over zijn gekweld gemoed neerdaalde’Ga naar voetnoot(259) kunnen in het verhaal van de ongelijke strijd tussen feit en fictie de geconditioneerde reflexen van Streuvelsbiografen niet onvermeld blijven. In de alinea over hun bezoek van 1902-30 jaar ante factum - worden Buysse en Maeterlinck door Filip de Pillecyn gekwalificeerd als ‘Beide barons in spe’.Ga naar voetnoot(260) En als de 93-jarige Streuvels in 1964 - ruim 30 jaar post factum - bedankt voor de baronnentitel, wordt de weigering door Hedwig Speliers uitgelegd | |
[pagina 92]
| |
als een gebaar waarmee de schrijver ‘zijn eeuwige concurrent Cyriel Buysse tot over de grenzen van de dood schaakmat zet.’Ga naar voetnoot(261) En dan is er nog de petite histoire rond Buysses wapenspreuk ‘In de hoop van vrede’. Dat is ook de naam van een aantal dorpsherbergen in zijn werkGa naar voetnoot(262), maar Marc Galles conclusie dat daarom ‘met gouden letters [...] als devies door de stervende Buysse werd geschreven: “In de hoop van Vrede”’,Ga naar voetnoot(263) blijkt voorbarig. Juist omdat Buysse veel te ziek is - letterlijk doodziek - om zelf nog een wapenspreuk te kunnen kiezen, wordt de keus overgelaten aan Renés vriendin Maddy, die net het complete werk heeft gelezen en uiteindelijk ‘In de hoop van vrede’ voorstelt.Ga naar voetnoot(264) ‘Dat lijkt me heel goed,’ zou René hebben gezegd, ‘en ook in de geest van mijn vader.’ Maddy verwijst naar romans en novellen, niet naar het stuk ‘Vlaamse uithangborden’Ga naar voetnoot(265), dat al bij al de beste verantwoording van haar keuze vormt. In die tekst van vlak na de oorlog zegt Buysse dat hij pas sinds kort beseft dat namen van herbergen in Vlaanderen vaak ‘meer dan een banaal-toevallige betekenis’ hebben, en dat de meest voorkomende benamingen kunnen worden gelezen als ‘bladzijden uit de tragische geschiedenis van ons land en volk’: De hoop van Vrede...! Wat moeten een land en een volk eeuwenlang onder oorlogen en oproeren geleden hebben om dat als een noodkreet en een bestendige verzuchting bovenop zoveel plaatsen uit te beelden, waar mensen bij elkaar komen! Er zijn ook enkele landelijke herbergen, die als opschrift In den Vrede dragen; maar het zijn eerder uitzonderingen en zij verwekken de indruk als van optimisten, die het leven te rooskleurig inzien en werkelijk te veel verlangen. De hoop, de Hope, schijnt al mooi genoeg en de verwezenlijking ervan blijft een vurig smachten, een ideaal, een illusie. Ook nu nog, helaas! leven wij in de ‘hope’ van vrede. | |
[pagina 93]
| |
Buysse aan zijn werktafel in Deurle (vermoedelijk 1932).
Uit De Dag, zaterdag 25 mei 1935. | |
[pagina 94]
| |
Afscheid van AfsneeIHij had met ons door het park gewandeld, en we waren nog even aan de Leie geweest. Maar we merkten, dat dit hem vermoeide. En de wind was kil... Onze fotograaf nam nog zijn foto ...de laatste.Ga naar voetnoot(266) - In de hoop van vrede? De koppen in de kranten van mei, juni, juli 1932 liegen er niet om: ‘Gevaarlijke spanning in Duitschland’, ‘De geesel der werkloosheid over de wereld’, ‘Werkloozenbetooging in Brussel’, ‘De Stakingswoelingen in het Walenland’. In de Borinage, de oude mijnstreek in de Waalse provincie Henegouwen, komt de opgekropte frustratie over loonsverlagingen met meer dan 30pct. tot uitbarsting in een algemene staking waar de vakbonden totaal geen vat op hebben. Stakers werpen wegversperringen op, het kasteel van een fabrieksdirecteur wordt geplunderd en in brand gestoken. Op 11 juli worden elektriciteits- en telefoonverbindingen verbroken en bestormen mijnwerkers het socialistische Volkshuis in Charleroi. Nadat in Marchienne bij straatgevechten twee doden zijn gevallen wordt in heel de provincie de staat van beleg afgekondigd. Gezien vanuit het Oost-Vlaamse Leieland, niet meer dan honderd kilometer noordwestelijker, heeft de explosie van geweld in Wallonië iets van een revolutie op een andere planeet. In de stilte van de akkers rijpt het graan zoals het iedere zomer rijpt, de rivier in Afsnee gaat haar trage gang en in het park van Maison Rose schittert de weelde van bloeiende rozen. Buysse zit er vaak naar te kijken, voor het raam van zijn kamer op de verdieping. Naar Deurle kan hij niet meer. Bij zijn laatste poging bleek hij niet meer in staat de Molenberg en de twee hoge steile trappen naar zijn werkpiek te beklimmen - ‘hij geraakte niet meer boven’.Ga naar voetnoot(267) Dat hij nooit meer over ‘zijn’ land zal kunnen uitkijken en zijn roman niet zal kunnen voltooien moet een besef zijn dat zijn laatste weerstand ondermijnt. | |
[pagina 95]
| |
Toen hij begin juli voor het laatst uit Deurle vertrok zei hij tegen Netje: ‘'k Ga naar Afsnee gaan sterven.’Ga naar voetnoot(268) Op die 11de juli wil hij blijkbaar even het terras op om de vrije buitenlucht in te ademen. Het twaalfjarige zoontje Georges van hovenier Alfons Boone is in de buurt aan het spelen als meneer Cyriel in de deuropening aan de tuinzijde verschijnt - en ineens schijnt te struikelen, voorover in het grint valt en blijft liggen. ‘Menier es gevall'n! Menier es gevall'n!’ gilt het jongetje.Ga naar voetnoot(269) Zijn vader en huisknecht Willem dragen Buysse naar binnen en Nelly ontbiedt ijlings huisarts Maurice de Wulf uit Sint-Denijs-Westrem, want in Afsnee zelf is er geen dokter. Het is het begin van het einde. ‘Op 11 juli ging hij liggen’, schrijft Hans eufemistisch. Duidelijker is een bericht in de Noord-Franse krant Journal de Roubaix van 13 juli: ‘L'état de santé de M. Cyrille Buysse, le grand écrivain flamand, est alarmant. Pris de vertige il y a quelques jours il a fait une chute dans sa villa à Affsné. On craint une issue fatale.’ De ‘vertige’ wordt uitgelegd als een beroerteGa naar voetnoot(270), al is het niet uitgesloten dat de oorzaak van zijn val inderdaad duizeligheid was, mogelijk samenhangend met hypertensie of uremieGa naar voetnoot(271). Gealarmeerd door het bericht dat Buysses toestand plotseling verslechterd is, haast Hans zich op 12 juli naar Afsnee: ‘De zon schitterde over het | |
[pagina 96]
| |
Leieland ... Maar Buysse zat niet buiten. Hij lag te bed.... Soms was hij bewusteloos. Dan weer klaarde de geest op. Hij wilde dan naar buiten. ... Hij zat vaak nog voor het raam ... en staarde in het park. ... Zou dat sterven worden? vroeg hij toen aan mevrouw Buysse.’Ga naar voetnoot(272) Nelly probeert hem gerust te stellen, hoewel ze van de artsen weet dat het einde nabij is. Als Alice op bezoek komt zegt hij tegen Netje: ‘... zijn de valiezen gereed? We gaan mee met Mevr. De Keyser, daar wil ik sterven.’Ga naar voetnoot(273) Er is geen sprake van dat hij zich nog naar Mariakerke kan laten vervoeren, maar dat hij daar iedere keer op terugkomt bewijst dat Alice zijn laatste toeverlaat is. Een langdurig ziekbed met ondraaglijke pijn zoals dat van zijn vader en zijn tantes Rosalie en Virginie blijft hem gelukkig bespaard. Na een laatste opflakkering - hij komt uit bed, bladert in kranten, rookt zelfs een sigaret - volgt de te verwachten terugval. Provinciegouverneur Karel Weyler komt op zaterdag 23 juli de nobilitatie officieel bevestigen, maar tegen die tijd herkent de zieke zelfs zijn naaste familie niet meer. Wat hij nog mompelt is meestal niet of nauwelijks verstaanbaar. Alleen Netje slaagt er af en toe in een paar woorden op te vangen. Het verhaal dat Buysse zichzelf op zijn sterfbed ‘bittere verwijten’ maakte, dat hij niet meer kon slapen van verwarring en dat een en ander zijn einde heeft bespoedigd illustreert hoe een anekdote die niet eens een anekdote kan worden genoemd, ‘pour les besoins de la cause’ wordt gepromoveerd tot literatuurgeschiedenis. Aangezien de koning een week voor het einde nog een telegram met wensen voor een spoedig herstel heeft gestuurd is men er in Brussel blijkbaar niet van op de hoogte dat er geen hoop meer is. Hoe de oorspronkelijke, Nederlandse versie van het in familiebezit verdwenen telegram luidde is niet bekend, maar in 1940 zal Louis Fredericq deze vertaling opnemen in zijn familiekroniek: ‘La Reine et moi nous avons appris avec chagrin que votre santé est moins bonne. Nous espérons de tout coeur que le grand écrivain flamand, rapidement guéri, pourra reprendre son travail fécond. Albert’.Ga naar voetnoot(274) | |
[pagina 97]
| |
Het telegram moet Buysse voor de geest zweven als Netje hem op 24 juli in een helder moment hoort mompelen: ‘Morgen is de Vlaamse schrijver er niet meer’. 's Anderendaags verliest hij na de middag definitief het bewustzijn. De eigenlijke doodsstrijd is kort - ‘Het was de laatste worsteling, waarbij noch geneeskundige hulp, noch inspuitingen konden baten. Om 20.40 uur blies hij de laatste adem uit.’Ga naar voetnoot(275) In de woorden van Hans: ‘toen de schemer over het park daalde, ging hij kalm heen. ... De strijd die zwaarder is geweest dan hij het aan zijn omgeving wilde toonen, is uitgestreden.’Ga naar voetnoot(276) Het is maandagavond, 25 juli. Cyriel Buysse is 72 jaar en 10 maanden oud geworden. Behalve Nelly, René, Alice, Edmond en ‘verdere familieleden’Ga naar voetnoot(277) zijn Netje, Julia, Alfons en Eugène erbij als hij overlijdt. Netje zal hem ‘afleggen’, zoals ze dat destijds bij zijn moeder heeft gedaan. Zij is het ook, ‘Jeannette Eechaute, 49, woonachtig in het huis van de overledene’, die de overlijdensaangifte ondertekent. Hans mag op 26 juli een laatste groet brengen in de sterfkamer. Het bed is bestrooid met rozen uit de tuin. ‘Het is of Buysse slaapt .... Door de gesloten ramen valt nog gedempt licht en buiten zingen de vogels.’Ga naar voetnoot(278) ‘Ik heb hem zien sterven’Ga naar voetnoot(279), vertelt de 91-jarige Julia Boone in 1985. Ze herinnert zich hoe haar man en de kistenmakers het stoffelijk overschot naar het Pavillon Rose in het park hebben gedragen, waar het drie dagen opgebaard zal blijven onder een overvloed van rozen. Meer dan een halve eeuw later komt bij Julia tegelijk met dat beeld de herinnering terug aan de bedwelmende rozengeur in de kleine ruimte. De cirkel is gesloten. Het kleine paviljoen achter in het park waar Buysse in de zomers tussen 1900 en 1910 aan Het gezin Van Paemel, Het leven van Rozeke van Dalen, Lente, 't Bolleken en Het ezelken | |
[pagina 98]
| |
heeft gewerkt wordt een melancholieke spiegeling van de serre achter in de tuin waar hij bij het schijnsel van een stallantaarn zijn pennevruchten voorlas aan zijn moeder. | |
IIIedereen neemt afscheid op zijn manier. Het korte overlijdensbericht in Dietsche Warande & Belfort eindigt met ‘De Heer schenke hem den vrede’Ga naar voetnoot(280), maar lang niet alle commentatoren zijn zo vredelievend en verzoeningsgezind. Een staaltje van necrologie in de meest macabere betekenis van het woord is het wellicht door Walschaps mederedacteur pater Valvekens geschreven ‘Sterartikel’Ga naar voetnoot(281) in Hooger Leven: Hij, die zoo vaak het stoffelijk - we zouden haast zeggen: dierlijk - leven van de menschen zijner omgeving, heeft samengebald in dramatische tafereelen, hij heeft nu zelf het sombere voorrecht genoten, uit het leven te scheiden in bijzonder tragische omstandigheden. Er ligt een bittere, bijna bloedige ironie in het schokkend feit, dat die geweldenaar van het woord juist in den adelstand verheven werd op het oogenblik, dat de dood hem velde met dezelfde onverschilligheid, met dezelfde onmeedogendheid, en met dezelfde onweerstaanbaarheid, als gold het slechts een van de stompzinnigen of van de bruten, wier beestelijke verwildering hij zoo ontstellend sterk weergaf in zijn werk. [...] We zijn een pooze afgeleid geworden van de ontzaglijke problema's, die het land bekommeren, die de wereld beangstigen. Voor eenige dagen, is onze bijzondere aandacht gegaan naar dien doode, boven wiens verroerloosd hoofd de baronnenkroon werd geplaatst, die hij enkel zag naderen, die hij den tijd niet meer had in ontvangst te nemen. [...] Och, er werd, bij het vieren van zijn zeventigste verjaring - herinnert u, gij allen die hem toen feliciteerdet, die toen plaats naamt aan de feesttafel, dat dien dag reeds de ongenoode Gast mede aanzat en grijnslachte, toen er bij het heffen der champagneglazen gezongen werd: ‘Lang zal hij leven!’ | |
[pagina 99]
| |
Aan flamingantische kant is de verleiding om de rancune tegen Buysse nog eens op te poken des te onweerstaanbaarder omdat zes weken eerder, op 12 juni, ook René de Clercq gestorven is. In De Dietsche gedachte zet de Gentse activist Jan Wannijn de contrasten tussen De Clercq en Buysse zo dik in de verf dat ze ervan afdruipt. Aan de ene kant ‘de Siegfried in den kamp tegen de verdrukkers [...] die in alle Vlaamsche harten de strijd voor het recht, het schoone en edele heeft doen ontbranden.’ Aan de andere kant: Buysse, de landjonker, de kasteelheer, de van alle genoegens van het leven oververzadigde, de gevierde der volksvijanden, der officiëele karakterloozen en voordeelazers, der Vlaamsch huichelende politieke Carnavalgekken, de vertrouweling van Bara, aan wien hij wapenen tegen de vervlaamsching van het Middelbaar onderwijs leverde, de lasteraar der edele Activisten, zelf blozende in later jaren over zijn rol tegen het Vlaamsche volk gespeeld, door de Koninklijke Vlaamschvijandigen bekruist en geridderd, veroordeeld op zijn doodsbed de blijken van sympathie der Vlaminghatende Beiersche Koningin der Belgen te ontvangen.Ga naar voetnoot(282) Enzovoort: vier kolommen verbaal geweld, culminerend in de profetie dat ‘Buysse ... uit de Vlaamsche toekomstgezinnen [zal] geweerd worden, zoodra de beschaafde verteller uit ons volk zal oprijzen, die met dat Volk leeft, voor dat Volk werkt en in dat Volk gelooft.’ En dan te bedenken dat niemand in het vooroorlogse Vlaanderen Buysse welsprekender in bescherming heeft genomen dan René de Clercq: Dat de sterke er soms onbarmhartig en onbesuisd op lossloeg, en het aleens Vlaanderen in 't algemeen liet ontgelden waar slechts enkelen een kastijding verdienden, kunnen wij hem zoo kwalijk | |
[pagina 100]
| |
niet nemen: hij was immers een langmiskende, een eerstverongelijkte, en bovendien, wie niet straft, bemint niet ...Ging Buysse te ver, hij heeft het ridderlijk erkend, en niemand heeft het recht hem den eersten steen te werpen ... Dit is mijn overtuiging: Buysse's temperament is door en door Vlaamsch. Geen schrijver hier, is zoo episch-breed aangelegd als hij! Geen is wo stout, zoo vrij, zoo lees- en genietbaar, zoo levend belevend. Ons Vlamingen zij dit overschot van reden om hem hoog en lief te houden, en te verdedigen tegen wie ook.Ga naar voetnoot(283) De overlijdensberichten leveren verrassende conclusies inzake Buysses naambekendheid in het buitenland op. Niet alleen in Nederland - van de Maasbode tot het Nieuwsblad van het Noorden - , ook in Frankrijk - van de Journal de Roubaix tot Le petit Niçois -wordt hij herdacht en geroemd als de grote verteller, zoals Vermeylen hem in 1911 noemde, ‘deken onzer jonge Vlaamsche literatuur’. In Parijs noemt Le Figaro hem ‘un évocateur puissant des terroirs flamands’. In Le Mois heet hij ‘certainement l'écrivain flamand le plus connu en France’. Berlijnse kranten memoreren de Duitse vertalingen van zijn werk, in Wenen wijden zowel de Neue Freie Presse als het Neues Wiener Journal een uitgebreid in memoriam aan ‘der berühmteste lebende Schriftsteller flämischer Sprache’, en in Lissabon verschijnt in de Diario de Noticias op 27 juli een artikel van een vijftigtal regels, met foto, over ‘este famoso escritor flamengo’. Terwijl de Gentse socialistische krant Vooruit op 31 juli hulde brengt met een volledige bladzijde ‘Cyriel Buysse ter eere’, stelt het gelegenheidsproza in de Vlaamse literaire tijdschriften van augustus en september beschamend weinig voor. Alleen Marnix Gijsen doet in De BoekenkastGa naar voetnoot(284) iets meer dan clichés opdiepen. In Nederland brengt Frans Coenen in Groot-Nederland en in De Groene Amster- | |
[pagina 101]
| |
dammerGa naar voetnoot(285) een mooie hommage. In een lang artikel in De Rotterdammer van 30 juli wordt Buysse ‘De Vlaamsche verteller bij uitnemendheid’ genoemd, ‘De broer van al wie levenskracht in zich voelt bruisen’. Hoewel de anonieme auteur van een eveneens uitvoerig in memoriam in het Algemeen HandelsbladGa naar voetnoot(286) erkent dat Buysse voor de Vlaamse literatuur een belangrijke figuur is geweest en - in de woorden van Coenen - ‘de eerste der moderne Vlaamsche schrijvers is geweest, die een band heeft gelegd tusschen literair Vlaanderen en intellectueel Nederland’, minimaliseert hij de literaire waarde van Buysses werk. Die depreciërende beoordeling lokt een felle reactie uit van Herman Robbers in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift: Bij het overlijden van Cyriel Buysse, den grooten Vlaming, heeft een (eveneens ‘groot’) Nederlandsch dagblad kans gezien, al de domheden, die bij zijn. leven over dezen oer-krachtigen schrijver gedebiteerd zijn, nog eens te herhalen als ware het de jongste wijsheid! ‘Zijn proza had geen dichterlijke beteekenis, het werd niet gedragen door een scheppende verbeeldingskracht... zijn verhalen kenmerken zich niet door geestelijke diepte ... hij ontroert ons niet... zijn werk raakt den lezer niet diep. 'En tot slot nogeens dat onuitroeibare: ‘een gewestelijk schrijver van gewestelijke beteekenis’! Er zijn nu eenmaal menschen die nooit leeren. Léven zij eigenlijk wel? ... Wat verstaan zij onder dichterlijke beteekenis, als een menschenschepper van zooveel kracht, gloed en geest als Buysse die niet bezeten zou hebben? ... / Buysse, de sterke, bescheiden, zijn eigen weg kiezende kerel heeft zulke Hollandsche domheden altijd langs zijn koude sportkleeren laten afglijden. Ik denk ook dat hij ze zelden las. Schrijven behoorde nu eenmaal tot zijn natuur, dus schreef hij. En niemand die het ooit op natuurlijker wijze deed. In dien grooten kop vol zon en menschenliefde, achter die oogen vol humor en jongensachtige guitigheid, werden zeker nooit veel gedachten over literaire theorieën toegelaten. Hij | |
[pagina 102]
| |
liet zijn menschen leven, zijn Vlaamsche land- en tijdgenooten, hij had daar zijn enorm plezier aan - en hij deed het zelden of nooit zonder dat dit plezier zich onmiddellijk aan ons meedeelde.Ga naar voetnoot(287) Een extreem contrast met Robbers' Elsevier-stuk uit september 1932 vormt het denigrerende opstel ‘Baron Buysse's overlevingsmachines’ van de Vlaming Paul Koeck in Elseviers Magazine van 4 september 1976 over de eerste drie delen (de romans) van het Verzameld werk. Koeck heeft de boeken gewogen - niets wijst erop dat hij ze ook gelezen heeft - en leidt zijn Buysseverdict in met deze conclusie: ‘ze wegen letterlijk en figuurlijk zwaarder dan een zerk, en hij komt er nooit meer onder uit.’Ga naar voetnoot(288) Repliek van Jeroen Brouwers: ‘Hoe bekakt zijn uitspraken als deze in het muffe tijdvak van Zeventig, ... waarin de overschatting van sommige niet écht grote auteurs onverdraaglijke proporties heeft aangenomen’.Ga naar voetnoot(289) In 1972 schrijft Louis Paul Boon dat hij ooit aan iemand die hem naar zijn ‘onvervulde verlangens’ vroeg heeft geantwoord: ‘Dat Cyriel Buysse geen twintig dertig jaar later in Nevele geboren werd, zodat we nu nog heel even tot bij hem konden lopen en zeggen: Meneer Buysse, gij zijt een van onze grootste geweest’.Ga naar voetnoot(290) | |
[pagina 103]
| |
IIIHet vertrek te Afsnee was aangrijpend. Men had Cyriel Buysse voor het afscheid overgebracht naar het paviljoen in den tuin. ... - Daar heb ik veel geschreven, zei ons de meester, toen we vier weken geleden met hem door het park wandelden.Ga naar voetnoot(291) (Abraham Hans, 30.7.1932) Achilles Mussche zal zich afvragen of de Molenberg in Deurle niet de enige passende plek was voor het graf van Cyriel Buysse - zoals Emile Claus begraven werd in de tuin van zijn villa Zonneschijn in Astene, en Emile Verhaeren tenslotte zijn graf kreeg op de oever van de Schelde.Ga naar voetnoot(292) Buysse zelf was niet zo gepreoccupeerd door testamentaire regelingen als zijn tante Virginie, al heeft hij haar naar verluidt ooit voorgesteld op de gemeentelijke begraafplaats aan de Brugse Poort in Gent - vanouds ‘geuzenkerkhof’ genoemd omdat het ongewijde grond is - een gemeenschappelijke grafkelder te laten bouwen. Daar was tante niet voor te vinden. Ze heeft wel ‘een kelder van drij plaatsen langs den voornaamsten weg’Ga naar voetnoot(293) op de begraafplaats gekocht maar wilde daar alleen begraven worden: ‘Ze liet dan ook haar kelder met aarde vullen tot er nog enkel plaats genoeg overbleef voor haar eigen kist.’Ga naar voetnoot(294) Alice heeft voor Cyriel de grond gekocht tussen het graf van tante Virginie en dat van Arthur.Ga naar voetnoot(295) Aan het tuinpaviljoentje in Afsnee vertrekken op vrijdag 29 juli na de middag de rouwwagens naar Gent. De eigenlijke begrafenisstoet | |
[pagina 104]
| |
wordt gevormd aan de Albertlaan, vlak bij het Sint-Pietersstation. Achter de lijkwagen - een statige Minerva - en voor de familie uit draagt hovenier Alfons een kussen waarop Buysses koninklijke onderscheidingen prijken. De rouwstoet wordt geleid door René. Rechts van hem loopt zijn oom Edmond de Keyser, links zijn Duitse neef Roland KösterGa naar voetnoot(296). Meer dan 25 jaar later zal Achilles Mussche deze herinnering bewaren aan het publiek op de lange route naar de begraafplaats: ‘aan weerszijden honderden en nogmaals honderden volksvrouwen, werkloze mannen - in die jaren van de grote economische crisis - en ouden van dagen, die de zwarte tijden van “arm Vlaanderen” nog hadden beleefd’.Ga naar voetnoot(297) De Standaard schrijft dat het Maria Hendrikaplein voor het station ‘zwart van het volk’ zag. Andere kranten maken eveneens melding van buitengewoon grote publieke belangstelling, van rijen bewonderaars en kijklustigen langs de weg en ‘een dichte menigte’ in de straten van de stad. Activist Wannijn heeft daar een evidente verklaring voor: het zijn ‘opgekom-mandeerde duizenden uit politieke en officieele kuddegeest gedreven nieuwsgierigen’. De begrafenis bestempelt hij als ‘een Belgische pro-pagandaplechtigheid, waarvan de werkelijk bevoegden wegblijven, omdat gekwetste volkseigenliefde zich niet leent tot huichelend huldebetoon van rasvijanden.’Ga naar voetnoot(298) Volgens Vooruit was de begrafenis ‘roerend in haar eenvoud’. Naast politieke kopstukken zoals de socialisten Anseele en Huysmans, de liberaal Maurice Lippens en zijn partijgenoten provinciegouverneur Weyler en burgemeester Vander Stegen van Gent, staan rond de open grafkuil en de zware eikenhouten kist een | |
[pagina 105]
| |
paar tientallen bekende figuren uit de Vlaamse literatuur van die tijd verzameld: van Streuvels, Timmermans en Claes tot Baekelmans, De Bom, Sabbe, Teirlinck, Gaston Martens en Richard Minne. Terwijl een dagboekaantekeningGa naar voetnoot(299) van Streuvels bewijst dat hij zijn vooroordelen tegen Buysse blijft cultiveren, hebben de meeste collega's deugdelijke redenen om de begrafenis bij te wonen: ‘Waar het hem mogelijk was’, zegt Baekelmans in zijn grafrede, ‘heeft hij jonge en oudere kollega's geholpen om hun werk te plaatsen, in tijdschriften te doen opnemen, te doen vertalen.’ Eveneens present zijn Jan Greshoff, die in Brussel woont en Buysse in de redactie van Groot-Nederland zal opvolgen, Max Hallet, die de Franstalige literatuur vertegenwoordigt, en beeldende kunstenaars zoals Albert Saverys, Gustave de Smet en Jozef Cantré. Het Couperus Genootschap, waarvan Buysse voorzitter was, is vertegenwoordigd door zijn vicevoorzitter. In een ingezonden stuk in de Haagse krant Het Vaderland zal een lezer zich erover verwonderen dat er van Nederlandse kant geen enkel officieel blijk van deelneming is geweest.Ga naar voetnoot(300) De grafredes zijn niet gereserveerd voor familie, intimi en notabelen. Ondanks het broeierige weer en een paar zomerse buien blijft een groot aantal ‘menschen uit de volksklasse’ luisteren naar de sprekers. Na ondervoorzitter Herman TeirlinckGa naar voetnoot(301) van de Academie | |
[pagina 106]
| |
- ‘in de bevangende stilte klinkt zijn scherpe stem op’Ga naar voetnoot(302) - komen achtereenvolgens Baekelmans namens de Vereniging van Letterkundigen, Toussaint van Boelaere namens de Penclub en notaris Edmond Troch namens de Gentse loge La LibertéGa naar voetnoot(303) aan het woord. Namens de familie dankt René de aanwezigen voor hun blijken van deelneming. Op voorstel van Maddy zal hij als grafschrift voor de zwartmarmeren zerk een regel uit Zomerleven kiezen die zijn vader heeft geschreven op 25 juli 1913, dag op dag 19 jaar voor zijn dood: ‘Heden is de graanoogst begonnen. Dit is een dag waarnaar de boeren hunkerend verlangen maar die mij met stille weemoed vervult.’ Van 24 juli dateert de aantekeningGa naar voetnoot(304) over de onthulling van een gedenksteen voor de 15de-eeuwse schilder Petrus Christus in Baarle, een dorp in de voormalige gemeente Drangen bij Gent, waarvan voorbarig werd aangenomen dat het zijn geboortedorp was.Ga naar voetnoot(305) Voor de mensen van de streek is het dorpsfeest dat met het evenement gepaard gaat belangrijker dan de herdenking van de kunstenaar van | |
[pagina 107]
| |
wie ze nog nooit gehoord hebben, constateert Buysse - een vaststelling die hem deze mijmering ondokt: Misschien wordt later ook voor mij een gedenksteen bevestigd in het huis waar ik geboren ben. Ik denk er aan met stille glimlach en, als dat ooit gebeurt, dan hoop ik dat het plaats zal hebben op een mooie zomerdag en dat de liefjes hand in hand langs de gouden korenvelden naar mijn dorpje zullen komen, dat zij vrolijk zullen feesten en dansen en elkaar omhelzen ...en dat ze zich helemaal niet zullen bekommeren om wie ik geweest ben of wat ik gedaan heb. In 1959 is het zover. Het honderdste geboortejaar - waarin de Vlaamse uitgeverij Heideland beslist 't Bolleken heruit te gevenGa naar voetnoot(306) en daarmee de herwaardering van BuysseGa naar voetnoot(307) inluidt -, wordt in Nevele het jaar van de feestelijke verzoening met de verloren zoon. Op 24 oktober wordt de Tieltstraat herdoopt tot Cyriel BuyssestraatGa naar voetnoot(308) en wordt op de gevel van het ouderlijk huis een VTB-gedenkplaatGa naar voetnoot(309) onthuld in aanwezigheid van Alice, René, Maddy en een aantal genodigden onder wie de schrijvers Johan Daisne en voorzitter Achilles Mussche van de Vereniging van Letterkundigen. Of Cyriel Buysse ‘een braaf man’ was, vraagt Daisne aan een bejaarde Nevelaar die hij in de bevlagde straat tegenkomt. ‘Ne vrie brove mens!’ luidt het antwoord.Ga naar voetnoot(310) | |
[pagina 108]
| |
Een paar dagen voordat Cyriel 100 zou geworden zijn, is de Gentse journalist Prosper de Smet naar Nevele gefietst om met eigen ogen te zien wat er overblijft van de dorpswereld waar de schrijver de eerste helft van zijn leven heeft doorgebracht.Ga naar voetnoot(311) Een man van vierentachtig - geboren in 1875 - die nog bieten heeft gelost in de cichoreifabriek, blijft de naam Cyriel Buysse na al die jaren associëren met het beeld van de jonge zoon van de baas die in de serre achter in de tuin zat te schrijven: ‘Hij bracht zijn hand aan zijn hoofd, en schreef dan twee woordjes. En dan weer zijn hand aan zijn hoofd. En dan weer twee woordjes. Ja, ja ...’ | |
IVNelly Buysse-Dyserinck aan Frans Coenen, Berlijn 18 februari 1933:Ga naar voetnoot(312)
Geachte mijnheer Coenen, Uw briefje is naar hier opgezonden en ik haast mij u een en ander te berichten. Half October verliet ik Afsnee met mijn zuster. Haar zoon (nu Ambassadeur in Parijs,Ga naar voetnoot(313) inviteerde mij voor 2 maanden in 't hotel Esplanade te Berlijn. Daar mijn financies heel slecht zijn geworden, nam ik die uitnoodiging met beide handen aan en hoewel het scheiden van Maison Rose mij zwaar viel, begreep ik dat de verandering mij toch goed zou doen. Nu is mijn zuster half Dec naar Holland vertrokken en ik zit hier nu rustig met mijn dochter Thea en gelukkig heeft dit hotelpension bescheiden prijzen. Hoe lang wij hier blijven, weet ik absoluut niet en laat dit van omstandigheden afhangen. - Misschien komen wij na 1 Mei tijdelijk naar den Haag in mijn stadshuis. - Maison Rose zal verkocht worden.Ga naar voetnoot(314) Deurle's | |
[pagina 109]
| |
huizeke behoort aan René en mij, maar het is geschikter voor hem [...] - Het aardige vrouwtje van Eugène de chauffeur, is longziek en zij ligt in een sanatorium en Netse verzorgt het kind.Ga naar voetnoot(315) Eugène is tuinman bij René geworden. Alles is dus veranderd. - Mijn gedachten zijn veel op Maison Rose, daar waar onze geluksjaren liggen. -Men kan werkelijk zeggen dat Cyriel een gelukkig leven had, vooral de laatste jaren waardeerde men hem overal. Hij had zoo graag nog wat blijven leven en gelukkig is de overtuiging dat hij van ons allen scheiden moest, hem bespaard gebleven. De Kon. Onderscheiding, de titel heeft hem veel pleizier gedaan waarschijnlijk omdat hij zoo lang doodgezwegen is! - Na mijn dood gaat die over aan René. Een mooie herinnering aan zijn besten vader. - Ik weet dat u levendig belang in ons stelt en daarom vertel ik u dit alles. René zorgt met veel piëteit voor alle papieren en dit is voor mij een groote rust - .... | |
VRené Buysse aan August Vermeylen, Schaarbeek 6.1.1933:Ga naar voetnoot(316) Hooggeachte Heer Vermeylen, Ik ben van plan een laatste uitgave der onuitgegeven werken van mijn Vader in boekvorm te doen verschijnen, waaronder ‘Riviera-impressies/ 1932, het onafgewerkte ‘Opvolgers’ en denkelijk enkele kleine stukjes dewelke gedurende den oorlog voor Haagsche Post en Telegraaf werden geschreven en niet in boekvorm uitkwamen. Aangezien ik weet dat U voor mijn Vader een groote vriendschap en vereering had die trouwens geheel wederkeerig was kom ik U vragen indien U er in zou toestemmen een voorwoord voor dit laatste boek te schrijven. Mocht u hierop ingaan dan zou ik U, zoodra ik een uitgever gevonden heb, de drukproeven van het te publiceeren werk voorleggen. - Ik hoop dat U mijn vrijpostigheid niet ten kwade zult nemen en mocht u eens in de omstreken van Deurle komen dan zoudt u mij | |
[pagina 110]
| |
een groot pleizier doen het houten palenhuisje eens te bezichtigen. U zult daar vele souvenirs en manuscripten terugvinden. ... | |
VIRené hertrouwt in 1936 met Maddy NerincxGa naar voetnoot(317) en zal op de Molenberg in Deurle een villa laten bouwen op de plek waar het werkhuisje van zijn vader stond. Nelly overlijdt in Den Haag op 22 december 1944, een jaar na haar zus. ‘Het aardige vrouwtje van Eugène’, Suzanne Verdonck, sterft aan haar longziekte. Netje zal bij Eugène intrekken en zijn zoon grootbrengen. Alfons Boone sterft al op 16 september 1933, een paar maanden voor de openbare verkoop van Maison Rose, in zijn hoveniershuisje bij de kerk dat in 1960 zal verdwijnen. Twee dagen na de verkoop verhuist zijn weduwe Julia met haar drie jonge kinderen naar Nevele, waar ze door Alice Buysse in dienst is genomen als huisbewaarster in het ouderlijk huis dat wordt gebruikt als kantoor van de cichoreifabriek. Julia zal hier wonen tot de definitieve sluiting in 1975. Haar oudste zoon Georges begint als knaap van 13 met allerlei klussen in de fabriek en blijft er later werken als chauffeur en reiziger. In de eerste plaats dank zij hem zal een aantal vroege manuscripten bewaard blijven: wanneer hij na de tweede wereldoorlog de zolder van het beschadigde huis moet opruimen en tussen het oud papier handschriften van Cyriel Buysse ontdekt, haalt hij er zijn kameraad Antoine Janssens bij.Ga naar voetnoot(318) De folklorist maakt een haastige selectie en zal de geredde manuscripten onderbrengen in het door hem opgerichte kleine streekmuseum Rietgaverstede in Nevele.Ga naar voetnoot(319) In Deurle vindt in 1932 al een opruiming met niet te overziene gevolgen plaats, want onmiddellijk na de dood van Renés vader vielen er ‘dringend twee zaken te doen’, schrijft Maddy: ‘een grote hoeveelheid intieme brieven verbranden zonder ze te lezen en honderden bomen vellen’.Ga naar voetnoot(320) Over piëteit en | |
[pagina 111]
| |
discretie valt niet te discussiëren, al kan een nuchtere buitenstaander zich afvragen waarom Buysse de brieven die hij in Deurle bewaarde niet zelf heeft laten verdwijnen als ze absoluut niet in handen van derden mochten komen. Georgine Boone - als kind door Buysse plagend ‘vlaskop’ genoemd - woont tot 1967 bij haar moeder in Nevele. Na haar huwelijk verhuist ze naar Kalmthout. De avond voordat ik haar daar in 1998 met haar broer Georges voor het eerst bezoek, heeft ze het fotoalbum van hun moeder uit de kast gehaald en in een knipselmap de krantenartikelen van Abraham Hans uit 1932 herlezen. Aan het slot van het stuk over zijn laatste bezoek in Maison Rose schrijft Hans: ‘Het groote huis staat daar met gesloten luiken. ... Een blond kind staart ons met zijn groote, blauwe kijkers aan. - Ze hebben vandaag gezegd dat mijnheer Buysse dood is, vertelt het naïef - ‘Dat kind, dat was ik,’ wijst Georgine. | |
VIIDeurle, mei 2000. Op het kleine kerkhof wordt barones Maddy Buysse de dag voor haar 92ste verjaardag ten grave gedragen.Ga naar voetnoot(321) Kort voor haar dood heeft ze de wens uitgesproken dat het familiegraf met de resten van Cyriel, René en haar zoon Guy zou worden overgebracht naar de Molenberg en dat het Buyssedomein zou worden opengesteld voor het publiek.Ga naar voetnoot(322) In de zwoele meimiddag ligt het dorpspleintje aan de voet van de heuvel er vooroorlogs rustiek bij en klept de klok van het kerkje voor de barones zoals het in de lente van 1913 klepte terwijl Cyriel Buysse voor het raam van zijn werkkamer naar een begrafenis beneden in het dorp stond te kijkenGa naar voetnoot(323): ‘dan luidt de kerkklok een “doodpoos” en zo van op de | |
[pagina 112]
| |
heuvel zie ik de mensen met het lijk naar 't kerkhof komen.[...] Het is geen akelig gezicht. Het heeft iets kalms en natuurlijks, als een gewone gang van dingen.’ |
|