| |
| |
| |
Kroniek
Cyriel Buysse oktober 1997 - september 1998
Wie sinds jaren op de meest trouwe en eminente manier materiaal aanbracht voor deze ‘Kroniek’ is zonder enige twijfel Jo Decaluwe, directeur van het Gentse Arca-theater. Hij was ook dit jaar weer prominent aanwezig met zijn Buysse-productie Och Hiere God Toch, gecreëerd in d'Ouwe Hoeve te Deurle maar ook als reisvoorstelling beschikbaar. De leden van het Cyriel Buysse Genootschap konden met dit programma, dat in première ging in 1995, al kennismaken. Twee verhalen, ‘Guust de Profane’ en ‘De pereboom van Misere’ (door Buysse bewerkt naar Charles Deulin) werden gebracht in de Academie te Gent op 3 december 1997, de twee overige, ‘Philemon de goochelaar’ (eveneens naar Deulin) en ‘Het bezoek van Engel Gabriël op aarde’ in d'Ouwe Hoeve te Deurle op 26 september 1998. De productie bleef op de affiche van Arca in de maanden november-december 1997 en januari 1998 en werd nog hernomen in september. Ze was ook elders te zien, zo onder meer op een ‘unieke Buysse-avond’ aangeboden door het Willemsfonds op vrijdag 27 maart 1998 in het Gentse Lakenmetershuis (bericht A. Metdepenninghen).
Nog een andere bonte Cyriel Buysse-avond werd op zaterdag 31 januari 1998 aangeboden door het Davidsfonds Lotenhulle-Poeke aan zijn leden. Op het programma, gebracht in de gemeentelijke feestzaal op het Gulden Sporenplein in het centrum van Lotenhulle, stond ‘een bonte mengeling van voordracht, animatie en informatie voor het ganse gezin’. Jan Luyssaert sprak over ‘Leven en werk van Cyriel Buysse’, William van Hove over ‘Het gezin Van Paemel’ (bericht Arnold Strobbe). Dezelfde Jan Luyssaert hernam zijn lezing over ‘Cyriel Buysses Recht van de sterkste: verzinsel en waarheid’ ook voor de leden van ‘zijn’ Heemkundige Kring ‘Het land van Nevele’ op zondag 8 februari 1998, om 14u30, in de Gemeenteschool van Nevele.
Veel toneelopvoeringen vallen voor het afgelopen jaar niet te vermelden. Maar wel één die kan tellen. Zonder commentaar (want
| |
| |
niet gezien en niets over gelezen) registreren we een productie van Het gezin Van Paemel, gebracht op 24 en 25 april door B.O.K.-Jeugd te Bunsbeek, in het parochiecentrum aldaar. De regie was in handen van Roel Vanderstukken (informatie uit Rekwisiet, Tweemaandelijks vormings- en informatieblad van het KNTV, 68e jg., nr. 2, maart-april 1998). Op 1, 5, 6 en 7 juni bracht Hand in Hand te Berlare voorstellingen van Het gezin Van Paemel in open lucht op de hoeve Overheet 24. De regie was in handen van Arthur Merkx (Rekwisiet nr. 3, mei-juni 1998).
De productie waarvoor we hier extra aandacht willen vragen is Het gezin Van Paemel door het Gentse theater de WAANzin, dat zich dit jaar Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen mag noemen. De voorstellingen hadden plaats in een kleine locatie aan de Nieuwe Vaart, langs het weggetje naast nr. 127, te Gent en dit op zaterdagen 18 en 25 april, 2 mei, op donderdagen 23 en 30 april en op vrijdagen 24 april en 1 mei. Dat de productie uw kroniekschrijfster kon bekoren mag blijken uit een gesprek dat ze had met regisseur Lucas de Bruycker (zie elders in deze Mededelingen). In De Gentenaar van 20 april 1998 werd het spel gekarakteriseerd als ‘een mengeling van ernst en ironische overdrijving’. De auteur van deze recensie, ‘W.S.’, stelt dat ‘Buysses donkere boerenportret tegen de achtergrond van het opkomend socialisme [...] nog niets van zijn directheid [heeft] ingeboet’ en prijst ook de veelzijdigheid van de groep de WAANzin. Ook ‘A.D.T’ liet zich in Het Volk van 23 april positief uit over deze ‘waanzinnige productie’, waarin het uitgangspunt van de regisseur wordt omschreven als ‘de vraag of het bijna honderd jaar oude monument van het Vlaamse drama misschien de eerste soap was’. Het flinke tempo, de hilarische elementen en de anachronismen (een ‘lichtjes verschoven’ accent) noemt De Tyger verder ‘de ironische kruimels die dit “Van Paemeldrama in jeans” als een opgefrist, maar nog altijd sociaal bewogen document zo genietbaar maken als een flegmatieke Britse comedy’. Aan Buysse mag wel degelijk geraakt worden, luidt het eindoordeel. En nog ter informatie: het respect voor de originele tekst werd in deze tragikomische versie wél behouden. Het goede nieuws hierbij is nog dat de WAANzin-productie van Het gezin Van Paemel wordt hernomen op 6, 12, 13, 19 en
20 maart 1999. Warm aanbevolen als belevenis.
| |
| |
Tussendoor signaleren we ook graag dat jan De Vriendt in De Gentenaar van 19 maart 1998 een interview publiceerde met Joris van Parys, die ‘in alle stilte aan een biografie van schrijver Cyriel Buysse’ werkt. Van Parys noemt Buysse iemand die ‘onderschat’ is; hij was een wereldburger die verder keek dan Vlaanderen. Buysses toekomstige biograaf schat ‘zijn’ auteur ook hoog in als verhalen- en novellenschrijver. Van Parys is nog steeds gegevens aan het verzamelen in bibliotheken, archieven en privé-verzamelingen in binnen- en buitenland; hij denkt zijn boek in 2000 of 2001 te kunnen publiceren.
Waren er weinig opvoeringen, wel zijn enkele vermeldenswaardige artikelen over Buysse verschenen. Romain John van de Maele, die eerder ook al aan deze Mededelingen heeft meegewerkt, publiceerde in Kreatief, jg. 31, nr. 5 (december 1997), p. 33-42 een studie over ‘Beweging en stilstand in “Tantes” van Cyriel Buysse’. Hij wijst erop dat Buysse nogal wat werken heeft geschreven waarin vrouwen de hoofdrol spelen, ‘ten dele misschien onbewust of onder invloed van zijn schrijvende tantes’ - en dat hij zich hierdoor ‘als een der eersten in Vlaanderen bezig [hield] met wat men later genderstudies is gaan noemen’. ‘[O]ndanks zijn vaste plaats in de mainstream van zijn tijd’, zo stelt Van de Maele expliciet, was Buysse ‘een bijzondere en bovendien vernieuwende auteur’. Hij toont verder aan dat in de rol-lenpatronen van de drie tantes en de drie nichtjes, beweging en stilstand tegenover elkaar komen te staan en ‘meestal een verrassende lading dekken’.
In Het Land van Nevele. Driemaandelijks tijdschrift van de Heemkundige Kring, jg. XXIX, afl. 1 (maart 1998), p. 79-88, publiceerde Stefaan de Groote een kort vergelijkend portret van Cyriel Buysse en Stijn Streuvels. De informatie die hierin wordt verwerkt is aanvullend bij, maar kan ook zelf worden aangevuld door, de korte bijdrage van ondergetekende over de verhouding Buysse-Streuvels in Nederlandse literatuur, een geschiedenis.
Wellicht niet meteen in het directe bereik van de lezers van de Mededelingen, maar wel zeer de moeite waard om te ontdekken, is de in het Engels geschreven bijdrage over ‘Cyriel Buysse, an early anti-colonialist’ door Luc Renders, docent aan het Limburgs Universitair Centrum te Diepenbeek. Het stuk verscheen in het Engelstalige blad voor neerlandici, Dutch Crossing, volume 21 nr. 1 (Summer 1997),
| |
| |
p. 87-101. Renders herinnert eraan dat het ‘verwerven’ van Congo in Buysses officieuze debuut, de Verslagen over den Gemeenteraad van Nevele (1885-1886) ter sprake komt. Het bleek in de gemeente publiek te worden gebruikt om er eigen politiek voordeel uit te halen (recuperatie heet dat nu). Verder gaat Renders uitvoerig in op de novelle De zwarte kost (1898), waarin een lokale onbenul wordt beschreven die naar Congo gaat, daar sterk onder de indruk komt van de manier waarop Europeanen de Afrikanen leren drinken en vloeken, en uiteindelijk zelf ten onder gaat aan de verleiding die in de titel wordt genoemd: hij gaat samen wonen met een zwarte vrouw. De beeldvorming bij Buysse is sterk kritisch en antikolonialistisch, maar hij haalt ook de lokale machtsgeile politici onderuit. Renders noemt hem ‘the first anti-colonialist writer in Flemish literature.’
Nog twee korte signalementen (met dank aan Yves T'Sjoen): in zijn veelgeprezen studie over de Franstalige Belgische auteur André Baillon, De gigolo van Irma Ideaal. André Baillon, of een geschreven leven, verschenen bij Prometheus, Amsterdam, in 1998, vermeldt Frans Denissen dat Baillon in Parijs terechtkwam bij de jonge uitgever F. Rieder. Deze uitgeverij die - zoals bekend uit de studie van Joris van Parys in Mededelingen XIII - werd geadviseerd door Buysses vriend Léon Bazalgette, werd opgericht onder impuls van de humanistische en antimilitaristische romancier Romain Rolland en wilde een forum bieden aan Franstalige en buitenlandse sociaal geëngageerde auteurs. Zij had in haar fonds onder meer vertalingen van Buysse en Streuvels en - zo signaleert Denissen hier: ‘opvallend - Lode Baekelmans en Felix Timmermans’. De collectie vertaalde literatuur waarover Bazalgette de leiding had, heette ‘Prosateurs Etrangers Modernes’ (cf. Mededelingen XIII, p. 28-30). Te vermelden is ook nog de bundel De ijzertoren. Onze trots en onze schande, samengesteld door Johan Anthierens (Uitgeverij Van Halewyck, Leuven, 1997). Het boek opent met een fragment van Cyriel Buysse, getiteld ‘Waar ligt toch Diksmuide?’. Het gaat om een drietal bladzijden uit het hoofdstuk ‘Veurne’ in de dagboek-reisbeschrijving Van een verloren zomer uit 1917 (overgenomen uit Verzameld werk deel 6).
We sluiten deze Kroniek af met de vermelding van twee belangrijke boekpublicaties. In de bundel Verhalen voor Vlaanderen. Aspecten
| |
| |
van het Vlaamse fictionele proza tot aan de Tweede Wereldoorlog, samengesteld door Karel Wauters (Antwerpen, Uitgeverij Pelckmans, 1997) zijn vijftien lezingen bijeengebracht die in de loop van 1996 en 1997 zijn gehouden aan de UFSIA (Universitaire Faculteiten Sint Ignatius Antwerpen). Een van de lezingen ging over Cyriel Buysse en werd verzorgd door Gezelle-specialist maar ook Buysse-kenner Piet Couttenier. Onder de titel ‘Naturalisme à la carte: Cyriel Buysse’ betoogt Couttenier dat Buysse in de literatuurgeschiedenis geklasseerd staat als naturalist, maar dat hier wel degelijk sprake is van een eenzijdige beeldvorming. Couttenier pleit ervoor Buysses werk niet uitsluitend tegen een naturalistisch programma af te wegen en ook binnen het naturalistische werk schakeringen aan te brengen. Hij gaat verder in op enkele van Buysses externe poëticale uitspraken, zo onder meer in een stuk over Conscience. Buysse bleef een synthese nastreven met een gemeenschapskunst en zag de noodzaak in, te breken met een eng provincialisme. Tot slot geeft Couttenier een gedetailleerde bespreking van de novelle ‘De wraak van Permentier’ uit de bundel Te Lande (1900; in VW d.4).
Ook in de lezing van Ludo Simons over Stijn Streuvels, afgedrukt in dezelfde bundel, komt Buysse ter sprake. Simons ergert zich aan de ‘slechte’ lectuur van Streuvels en levert ook kritiek op Streuvels' biograaf Hedwig Speliers, die geen gebruik heeft gemaakt van de bibliofiele uitgave Nulla dies sine linea, een kleine selectie uit Streuvels' dagboek, verschenen in 1989 bij De Diamant Pers te Zandhoven. Het dagboek - dat in de Streuvels-studie inderdaad onbekend is gebleven - bevat onthullende uitspraken, met onder meer een zeer positieve beoordeling van Buysse. Naar aanleiding van het verschijnen van een bloemlezing uit stukken van de Nieuwe Gidsers, ‘de mannen zogezegd van Tachtig’, noteert hij dat de lectuur niet is meegevallen. Streuvels vindt het allemaal wanhopig langdradig, ijdel en onbenullig - mozaïekwerk - kleine streepjes en stippeltjes, die niets te betekenen hebben. Gelukkig, meent hij, dat ‘wij Vlamingen daaraan ontkomen zijn - na er een tijdlang onder de indruk van geleefd te hebben’. En dan volgt de zin: Hoeveel gezonder, levendiger is een novelle van Cyr. Buysse naast dit peuterwerk (geciteerd naar L. Simons in Wauters p. 165). Even verder komt Buysse nog eens ter sprake, zij het dan in iets minder vleiende bewoordingen: Ik neem gewoonlijk Buysse meê naar bed. [...] En waarom Buysse?
| |
| |
Om de klare duidelijke lettertype waarmede zijn boeken gedrukt zijn en 't zicht niet vermoeien, en omdat het gemakkelijke lectuur is (cit. p. 170).
De tweede belangwekkende publicatie die hier zeker nog onze aandacht verdient is de monografie Rosalie en Virginie. Leven en werk van de gezusters Loveling (Tielt, Lannoo, 1997), van de hand van Ludo Stynen. Het gaat om een prettig leesbare, vlot geschreven studie waarin alle beschikbare informatie is bijeengebracht maar waarin ook nieuwe elementen worden aangedragen en onbekend gebleven aspecten worden belicht. Stynen wijst, zoals anderen voor hem al deden, op de uitzonderlijke positie van die twee schrijvende zussen met hun uitgebreide talenkennis en internationale contacten. Hij legt hier echter voor het eerst ook de nadruk op het belang van het nog nauwelijks bestudeerde reisproza van Virginie. Het is een rijkelijk gedocumenteerd boek dat niet alleen synthetiseert maar ook uitnodigt tot verdere studie. Met dit boek, en de herdruk van Virginies roman Het revolverschot in de nieuwe reeks Klassieken van de Nederlandse uitgeverij Atlas, is Virginie Loveling in de afgelopen eeuw nog nooit zo dicht bij een comeback geweest als nu, zoals Mark Schaevers stelt in zijn waarderende bespreking van Stynens werk (Standaard der Letteren, 5 februari 1998).
We kunnen er nog aan toevoegen dat A. van Elslander, een vaste waarde in de recente herwaardering van de Lovelings, in ‘De tekst van de gedichten van de gezusters Loveling’ een overzicht heeft gegeven van het tot stand komen van de publicatie van de bundel Gedichten (in: 125 jaar Zuidnederlandsche Maatschappij van Taalkunde’. Een bundel opstellen uitgegeven door de Koninklijke Zuid-Nederlandsche Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis en de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1997, p. 201-238). Vermeldenswaard is ook nog dat journaliste Diane de Keyzer haar studie over eetgewoonten, De keuken van meesters & meiden. Klassenverschillen aan tafel 1900-1960 (uitgeverij Van Halewyck, Leuven, 1997), heeft gelardeerd met citaten van verschillende literatoren, onder meer Cyriel Buysse en Virginie Loveling. Nog een ander, niet onbelangrijk, weetje is dat de speurtocht van enkele AMSAB-medewerkers (Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging) naar verdwenen (lees: door de Duitse bezetter gestolen en gedeporteerde) archieven uit de oorlogsjaren, verscheidene indrukwekkende vondsten heeft opgeleverd. In
| |
| |
het rijkelijk van buitenlandse archieven voorziene Osoby-archief te Moskou vonden ze onder meer talrijke Belgische archieffondsen, waaronder de inventarissen van het archieffonds ‘Grootoosten van België’ en zijn diverse werkplaatsen. ‘Ook de inlichtingsformulieren tot opname in de loge van beroemde Vlamingen, zoals de auteur Cyriel Buysse en de botanist en Vlaamse voorvechter MacLeod, zijn in dit archief bewaard gebleven’, kunnen we hierover lezen in het hoofdstuk ‘AMSAB in Moskou’ in J. Lust, E. Maréchal, W Steenhaut, Michel Vermote, Een zoektocht naar archieven. Van NISG naar AMSAB, Gent, AMSAB, 1997, p. 129.
Het slotakkoord van deze ‘Kroniek’ mag zéér positief zijn: Mevrouw Maddy Buysse, voorzitter van het Cyriel Buysse Genootschap, is dit jaar negentig geworden. We bieden haar onze oprechte gelukwensen aan.
A.M.M.
|
|