(1871-1873)’, Hand. van de Kon. Kring voor Oudheidk., Lett. en Kunst van Mechelen, 94 (1990), 197-239). De 22 brieven in kwestie bestrijken de periode van 19 augustus 1871 tot 25 december 1873 en bevinden zich voor zover ons bekend nog altijd in het familie-archief. Het Lierse stadsarchief bewaart nog een fotokopie van een hier niet opgenomen, in het Frans gestelde brief van Tony aan ‘Mon cher George’, een document dat dateert van 9 juli 1861 en volledig gewijd is aan een gerechtelijk dossier. Het lijdt geen twijfel dat hier of daar nog een brief van Tony bewaard is gebleven, en wellicht moet ook deze editie ooit nog een vervolg krijgen.
Ook al is de hiernavolgende correspondentie relatief beperkt, ook al moeten we ons tevreden stellen met slechts één zijde van de communicatie, toch is dit disparate geheel de moeite waard. In mijn gelegenheidstoespraak tijdens de Bergmannviering te Lier (12 sept. 1998) noemde ik Tony een begenadigd amateur, een dilettant. Niet de specialisatie en de carrière hadden zijn voorkeur, wel de vrijheid om allerlei te doen, zich te engageren waar en wanneer hem dat uitkwam en te genieten van wat het leven hem bood. Hij was liberaal en flamingant, letterkundige en historicus, levensgenieter en ernstig advocaat.
In de nagelaten brieven komen de meeste van Bergmanns interesses en activiteiten aan de orde. Ze tonen ons Tony als een man die zijn invloed wil gebruiken om zijn vrienden vooruit te helpen, maar ze maken evenzeer duidelijk dat hij die voorspraak niet ten koste van anderen wil geven. We lezen over de wijze waarop hij participeert aan het culturele leven, over zijn interesse in het werk van zijn vrienden, over geschiedenis en over de stichting van de Lierse afdeling van het Willemsfonds, een van de allereerste lokale afdelingen. In de brief aan Leopold blijkt hoezeer hij het eigen werk relativerend bekijkt en de laatste brieven getuigen van de ziekte die hem het werken belet en tot zijn dood zal leiden.
In welke mate hij zich onafhankelijk opstelt blijkt nog het meest uit een brief aan Frans de Cort over taal en spelling. Alvast spelling blijkt hem totaal onberoerd te laten. Aan het woord is een amateur die in alle eigenzinnigheid handelt naar eigen goeddunken. Een brief die in nogal schril contrast staat met zijn houding op het zesde Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres in 's-Hertogenbosch (1860), waar hij samen met een aantal vooraanstaande Vlamingen