| |
| |
| |
De brieven van Rosa aan ‘haar ventje’
door Prosper de Smet
Laat ik dikwijls met genoegen mijn ogen glijden over de rijen gelezen boeken langs de muur, dan blijven ze toch hier en daar iets langer verwijlen met een gevoel van spijt. Bij de zes delen van Jane Austen bijvoorbeeld. Ze stierf te vroeg. Of bij de driedelige memoires van Casanova. Ik zou hem zo graag in een vierde deel terug in Venetië zien leven. Spion voor de geheime politie, hoe zou hij dat hebben uitgelegd. En bij de Duitsers, Oscar Maria Graf, hij stierf vóór hij het tweede deel van zijn memoires kon schrijven. Zijn vlucht voor Hitler tot bij Stalin. En daarna, een Beier in Lederhose in New-York. Dat had ik zo gaarne kunnen lezen.
In onze eigen literatuur overvalt mij slechts op één plaats dit gevoel van spijt: naast de zeven dikke delen volledige werken van Cyriel Buysse. Daar staat, geborgen in een zelfgemaakt kaftje, de in beperkte oplage en armoedig gedrukte brieven die Rosa Rooses schreef aan de toen debuterende schrijver. Hoe gaarne zou ik daarnaast, of daarin, Cyriel Buysses verloren gegane antwoorden hebben gelezen. Het hart van een jonge, verliefde Buysse.
Het verhaal is bekend: Rosa en Cyriel ontmoeten elkaar bij gemeenschappelijke kennissen en worden op elkaar verliefd. Cyriel Buysse doet een huwelijksaanzoek. Wordt door vader Rooses afgewezen. Zijn verleden is de hinderpaal. Zij is twintig jaar en woont in Antwerpen. Hij drieëndertig en verblijft in het Gentse. Zij geven de droom van een gelukkig huwelijk niet op en beginnen aan een geheime briefwisseling. Zesenvijftig brieven van Rosa aan ‘haar lief ventje’ zijn bewaard gebleven. Op een paar dagen na juist één jaar reizen de brieven over en weer tussen Antwerpen en Gent. Van 29 april 1892 tot 8 mei 1893. Dan heeft Rosa ingezien dat de hinderpalen te groot zijn en geeft ze het op zich verder vast te klampen aan een droom. Ze eindigt haar laatste brief aan Cyriel als volgt: Mijn brieven vraag ik niet terug, omdat ik weet dat gij er geen slecht gebruik zult van maken. Ik ben zeker dat gij ze nooit zult herlezen, omdat ze zo gekribbeld zijn, zoudt gij ze niet verbranden? Men mocht ze soms eens
| |
| |
vinden. Daarbij er staat niets interessants in, en om te weten dat ik u zo liefheb gehad hoeft gij dat toch niet te herlezen. Verbrand ze dus maar. Uwe brieven houd ik. Later, als gij een groot man zult geworden zijn, zal men ze drukken gelijk die van Multatuli.
Juist het omgekeerde is gebeurd.
Ik heb eens gezegd, of geschreven zelfs, dat ik de brieven van Rosa Rooses aan Cyriel Buysse beter vind dan de in de wereldliteratuur beroemde liefdesbrieven van de Portugese non. Als ik dit ooit geschreven heb zou ik dit gaarne uitwissen, want ik heb daar twee geschriften vergeleken die niet vergelijkbaar zijn. De brieven van de Portugese non zijn een literair gewrocht (hoogst waarschijnlijk zelfs door een man geschreven) en als ik mij goed herinner hoe elegant en kunstig de non Marianna Alcaforado schrijft (of haar minnaar) dan moet ze dikwijls de pen hebben neergelegd om naar een woord of een uitdrukking te zoeken.
Maar Rosa Rooses? Geen sprake van schoonschrijverij. Ze schrijft ‘Mijn liefste Cyriel’ of ‘Mijn liefste ventje’ en dan rolt het eruit, al wat haar op de boezem ligt. De brieven van de Portugese non richten zich tot een groep van literaire lezers uit de 17e eeuw. Ze willen bekoren en veroveren. Rosa richt zich tot een enkele man, de geliefde, in volle vertrouwen dat ze nooit door iemand anders zal gelezen worden. Ze zien elkander zelden, ze vervangen het gesprek. Ergens schrijft ze: want is deze briefwisseling niet onze enige conversatie? In haar ontroerende brieven lezen wij de neerslag van een hevige, alles overheersende verliefdheid, rechtstreeks in woorden overgevloeid van het hart naar het papier. Ook als ze kwaad is op de man die ze bemint, windt ze er geen doekjes om. (Slechts één enkele keer gebeurt dit). Dan laat ze de vele lieve woordjes waarmee ze hem anders aanspreekt achterwege en roept ze hem streng en boos tot de orde met: Cyriel!
Ik denk, Cyriel zal wel geschrokken zijn toen hij zijn naam zo onvertederd zag staan. Voor mij, gevoelig lezer, was dit toch het geval. Al meer dan honderd bladzijden was ik in contact met een lieve jonge vrouw die bij het neerschrijven van haar gevoelens het zoetste genoegen schijnt te vinden in de manier waarop ze de geliefde man aanspreekt. Vanuit haar overvol hart noemt ze hem: mijn ventje, mijn baaske (spreek dit baaske uit op zijn Gents, schrijft ze er eens bij)
| |
| |
mijn Cyrielke lief, mijn ventje lief, maar ook, bijna op zijn Russisch geschreven: mijn tschoepeke. En als haar hart overloopt van tederheid en liefde luidt het: mijn allerliefste, beste, enigste tschoepeke van een ventje.
Ja, die ‘Cyriel’ daar zo naakt te zien staan kwam hard aan. De brief die er op volgt is kort en kortaf. Ze heeft de verwachte post niet gekregen. Ze voelt zich verlaten, gekwetst. Zijt ge misschien van plan mij niet meer te schrijven? vraagt ze angstig, bedroefd en boos.
Op een dag dat ik weer eens voor de bibliotheek stond en mijn blik aan de Buysse-boeken haperde, nam ik het dunne brievenbundeltje van Rosa uit het rek en viel het in mijn handen juist open bij die boze brief met de striemende aanhef ‘Cyriel!’ Toen begon ik te denken: zou er van de man die aan dit meisje zoveel leed berokkende en tot zoveel liefde inspireerde niets terug te vinden zijn in de brieven? Zijn eigen brieven zijn er niet meer, maar citeert ze hem nergens? Kan ik niet onrechtstreeks vernemen hoe hij zijn brieven schreef, een flits van de inhoud ervan betrappen, nergens aanvoelen hoe hoog de temperatuur van zijn verliefdheid was? En met die gedachte in het achterhoofd begon ik de brieven te herlezen.
Dit heb ik gedaan, glimlachend dikwijls, ontroerd meestal, als hoogbejaarde opgenomen weer in de angst, de hoop en de roes van een eerste liefde. En, om dit maar onmiddellijk te zeggen over het resultaat van mijn zoektocht: bij de paar blikken over zijn schouder bij het schrijven die mij gegund waren, ben ik toch niet erg tevreden over onze Cyriel, blijf ik aan de zijde van Rosa staan, zou ik haar willen troosten en hem berispen.
O neen, ik heb het hier hoegenaamd niet over het gedrag van de jonge man Cyriel vóór hij het jonge meisje ontmoette. Ook dit is een bekend verhaal. Een voorbeeld van kuisheid schijnt hij niet geweest te zijn in Nevele en Gent en daar wordt in de brieven genoeg roddel over aangehaald. Trouwens, hijzelf doet daar een boekje over open in de lange brief die hij schrijft aan de vader van Rosa, Max Rooses, waarin hij zijn dochter ten huwelijk vraagt: ik weet, en ik voel, dat ik Mejuffrouw Rosa zou gelukkig maken. Om hem te vermurwen vraagt hij hem zijn vroegere jongelingzonden te vergeven.
De vader doet het niet. De dochter wel.
Maar in de correspondentie is er meer sprake van de zonden die Cyriel al dan niet nog altijd begaat tijdens het jaar van de brieven.
| |
| |
Dat gaat van tot twee uur 's nachts in een café zitten tot men zegt dat gij een kind hebt.
Die roddel over Cyriel wordt vooral vanuit de Gentse kennissenkring naar Antwerpen overgebriefd. Het gaat zo ver dat de lieve Rosa zelfs weerzin begint te voelen tegen alles en iedereen in Gent, weerzin waarvoor ze, in het Vlaams van 1890 het woord ‘disgoesting’ gebruikt: Och, Cyriel, het is heel erg, de mensen zijn te bekrompen in Gent (..) ikzelve die zo gaarne in Gent kwam, heb er ene disgoesting van gekregen. Wat verschil van bij ons!
En bij ons, dat is natuurlijk Antwerpen.
Maar nogmaals, het gaat mij bij dit herlezen niet om wat anderen zeggen over hem, ik ben op zoek naar Cyriel Buysse zelf, naar zoveel mogelijk de eigen woorden van de 33-jarige jongeman die door Rosa worden aangehaald of waarop toespelingen worden gemaakt in de brieven van zijn geliefde.
Een eerste maal frons ik de wenkbrauwen bij de brief van 24 mei 1892. Rosa schrijft: Waar haalt ge nu dat ge mij niet waardig zijt. Laat dit andere mensen zeggen indien zij er genoegen in vinden maar stel dat toch uit uw hoofd. In vele dingen sta ik verre beneden u.
Hij heeft dus geschreven: ‘Ik ben u niet waardig!’ Dit beviel mij niet. Het leek mij een zin uit een oud toneelstuk. Woorden om met de hand op het hart geknield voor een maagd te declameren. Slechte literatuur. Een zin uit het melodramatisch arsenaal. Zo kende ik Cyriel Buysse niet uit zijn boeken. Maar na een tijdje dacht ik: misschien is hij zo verrast en bekoord geweest door de totale eerlijkheid en de frisse onschuld van het jonge meisje dat hij tijdens het schrijven even overhelde naar de algemene opinie die vindt dat het werkelijk slecht is tot twee uur 's nachts in een café te zitten en ongetrouwd toe te geven aan de drang tot voortplanting. Ja, het zou kunnen dat hij dit ‘ik ben u niet waardig’ werkelijk zo heeft aangevoeld. Ik dacht toen ook aan zijn 33 jaar en welke dwaasheden ik niet geschreven heb op die leeftijd. En ik vergaf het hem.
Een beetje in dezelfde zin van melodramatisch overdrijven met de pen, vind ik als Cyriel schrijft dat hij het leven moe is en wil sterven: Weet gij, Cyriel, dat ge mij verschrikkelijk bang hebt gemaakt met uw brief, waarom spreekt ge van sterven? Ik begrijp dat gij het leven moe zijt, mij dunkt dat er iets veel beter te doen is dan sterven: uit Gent vertrekken. En zij geeft hem de raad voor een paar maanden naar Amerika te gaan. Cyriel doet het niet, hij blijft in een sombere
| |
| |
stemming en geplaagd door de kwaadsprekerij wil hij in een volgende brief sterven door eigen hand en zelfs met zijn belagers duelleren!
Rosa weer aan het woord: van een duel daar ben ik formeel tegen, ik houd niet van zulke dingen. Schrijf dus niet meer van zelfmoord of tweegevecht dat jaagt mij het kiekenvlees op het lijf en helpt toch voor niets.
Heeft de jonge Buysse indruk willen maken op zijn geliefde of deed hij het zoals zijzelf oppert: om mij verwaand te maken?
Hoe rap vloeit bijvoorbeeld ik zou wel dood willen zijn, niet uit de pen. Neen, dit raakt mij niet zo erg, ik kreeg er geen kiekenvlees van. En een duel? In de jaren 1890 nog! Dit leek mij uit de verbeelding van de beginnende romanschrijver te zijn gevloeid, ontlokte mij enkel een glimlach en kon ik hem gemakkelijk vergeven.
Maar wat een ander probleem uit de briefwisseling betreft, daar heb ik het toch moeilijker mee, geeft mij de indruk dat zijn brieven niet zo interessant zijn geweest als ik het mij soms voorstel en in ieder geval niet zo spontaan en eerlijk als die van Rosa Rooses.
Zij verwijt hem: Het doet mij groot spijt dat gij zo dikwijls vergeet te antwoorden op dingen die ik u vraag. En daar gaat het nu over:
Zij zou zo gaarne hebben en dringt er zo dikwijls op aan dat hij haar eens alles zou vertellen, duidelijk te zijn, niet zo in mysteries te spreken over zijn verleden. Om hem daartoe over te halen doet ze een eerste maal beroep op haar liefste kozenaampjes: Soms droom ik van u, en die dromen zijn toch zo schoon, ik zou ze wel willen vertellen, maar gij moest er eens mede lachen, gij zijt een serieus mens en ik niet veel meer dan een kind! Maar wij zouden toch gelukkig zijn. Wij hebben immers een beetje dezelfde gedachten? Gij hebt mij eens uwe geschiedenis beloofd, och toe, mijn klein, lief, beste, suikerzoet Cyrieltje, schrijf mij toch eens alles, als gij ongelukkig zijt geweest, zal ik trachten u te troosten op mijn best.
Maar al die lieve, zoete woordjes baten niet. Een paar brieven verder smeekt ze hem nu ernstiger: Weet gij met wat ge mij plezier zoudt kunnen doen, Cyriel, doch ik vrees datgij het niet gaarne zult doen. Met mij eens te zeggen wat gij al slecht gedaan hebt, hoegij geleefd hebt, enz. als gij wilt zal ik u den brief terug geven. Och, doe het eens, gij hebt zoveel details over P. gegeven, doe hetzelfde eens over u. Ik denk nog altijd aan dien brief, ik kan hem niet vergeten.
| |
| |
Soms maakt hij haar nieuwsgierig met halve woorden en blijft zij met de vraagtekens zitten: Ik verwacht ook een antwoord op die raadselachtige kwestie, ge weet, gij moet het nu maar eindigen, anders hadt ge niet moeten beginnen. En als ge het niet zegt ben ik kwaad, daar, nu weet ge't.
Hij schijnt zelden op directe wijze op haar brieven te antwoorden. Alles wat men haar over zijn gedrag vertelt schrijft ze hem, maar nooit geeft hij uitleg of rechtvaardigt hij zich: Gij weet dat ik u doodgaarne zie, doch tussen u en mij bestaat er steeds een hinderpaal, die zo groot is, dat ik soms begin te twijfelen of ik er ooit zou over kunnen. Ik heb u reeds een beetje gereprocheerd dat ik vond dat ge zo weinig deed om u te justifiëren.
Zij krijgt meer en meer de zekerheid dat hij een vaste maîtresse heeft. Daarover begint haar geweten te knagen: En dan die vrouw die mij altijd in mijne gedachten vervolgt! Doe ik niet slecht, wetende wie gij zijt, aan u nog te durven denken? Och, liefste, antwoord mij toch nog eens op hetgeen ik u ga vragen en vergeef mij indien ik u er nog van spreek. Het is iets over die vrouw. Men heeft mij verzekert dat het een braaf, stil meisje was, en dat ze zich nog deftig gedraagt, dat ze altijd op u wacht, om met u te trouwen. Is dat zo? Het is toch zo erg voor u, voor haar en voor mij. Als ik op dat kapitel kom, heb ik noch moed noch hoop.
En weer krijgt ze geen antwoord.
Nochtans als iemand bereid was haar geliefde te aanvaarden zoals hij is en hem alles te vergeven, dan was het deze jonge vrouw. Zelfs de paar keren dat ze hem op leugens betrapt, - bijvoorbeeld: ge zegt ik kom nooit meer in Gent, hoe komt het dan dat al uw brieven van uit Gent verzonden zijn? - dan nog gaat ze iedere keer op vriendelijke toon verder en begint ze haar volgende paragraaf met mijn liefste baaske of ventje.
Neen, bij Buysse is het er zeker niet uitgerold. Het lijkt er naar dat hij meer berekend te werk is gegaan, in ieder geval altijd iets heeft achtergehouden, Rosa nooit voor een eerlijke open biecht heeft vertrouwd.
En dit is des te spijtiger omdat uit haar brieven duidelijk blijkt dat ze hem niet alleen alles zou hebben vergeven, maar op verschillende plaatsen vind ik aanwijzingen dat het juist dat is wat haar in hem aantrekt: zijn verleden, het feit dat hij ‘het leven’ kent, zijn leeftijd en ervaring in de liefde.
| |
| |
Het duidelijkst schrijft ze dit in de brief van 20 juni. Ze begint met hem op leugentjes te wijzen maar dan schijnt het alsof juist het feit dat hij andere meisjes kent en avontuurtjes najaagt haar er toe brengt hem om zijn man zijn te prijzen:
Cyriel, gij schrijft mij dat gij nooit geprobeerd hebt een vrouw in Gent te krijgen. Waarom hebt ge dan aan Anna Cogen geschreven? Men heeft mij ook verzekerd dat gij tot over uw oren verliefd waart op Miss A. Beckett of hoe heet deze Australische familie. In Gent kan men niet zwijgen, alles komt te weet! En dan komt het: Cyriel, ik heb weer ene reflexie gemaakt ‘digne de moi’. Als een meisje nu trouwt met zo'n piepjonge jongen die van niets weet, dat moet toch erg vervelend zijn, 'k heb toch liever iemand als gij, die al alles kent.
Neen, op dit gebied ben ik hoegenaamd niet tevreden over onze Cyriel. Dit meisje vraagt het hem zo schoon, ze geeft hem bijna de pap in de mond, zij verdiende een eerlijke biecht. Ik zou zeker voor haar aandringen zijn bezweken. Hij niet. Hij heeft haar vragen naar opheldering steeds ontweken. Ik vind het niet schoon van hem.
Maar de vraag werpt zich nu op: heeft Rosa Rooses de ondernemende man, waarnaar ze verlangde, ‘de man die alles kent’ ook leren kennen? In andere woorden, heeft er zich in de schaarse ontmoetingen en in de vele brieven een ontwikkeling voorgedaan van sentiment naar sensualiteit, van handje vasthouden naar gewenste intimiteiten?
Jawel. Zij het nog een eindje verwijderd van ‘all the way’ zoals het zo kuis in het Engels wordt uitgedrukt.
Eerst wat wij vernemen uit de brieven waar er over de ontmoetingen wordt nagepraat.
Een eerste aanwijzing: Ik omhels u nu niet als een vriendin, maar als een vrouwtje dat haar man omhelst. En verder (was het op de reis van Gent naar Oostende of bij de beklimming van de O.L. Vrouwentoren?)... dat ge mijn haar streelde terwijl ge mij gekust hebt. Weet ge dat dit geen banale kus was?
Wij mogen dus aannemen dat dit een kus in de diepte was.
Er volgt dan nog een ontmoeting waarin ze heel dicht bij hem is geweest en o, wat was dit plezierig. Maar ze vraagt hem er niet meer op aan te dringen haar terug te zien, het mag niet, Cyriel moet braaf zijn, ze smeekt hem haar te respecteren.
| |
| |
Dan begint ze te denken aan een definitieve scheiding van de man die ze nog steeds bemint. Het zijn de laatste brieven. Er woedt een tweestrijd in haar boezem. Ze heeft reeds verscheidene keren geschreven dat ze nooit of nooit iets tegen de wil van haar papa of mama zou doen. Nu voelt ze dat ze zou kunnen bezwijken: Vroeger waren wij tevreden met een brief, dan eens vluchtig van verre zien maakte ook ons geluk, nu moeten wij elkander spreken en van spreken komt kussen. Och Cyriel waarom hebt ge dat gedaan, wist gij niet dat uwe kussen mij ziek maakten en nu ik ze geproefd heb er nog meer wil? (..) Gij weet wel dat het niet mag. Waar blijft uwe belofte eerlijk met mij te handelen? Is het eerlijk het voorstel dat gij mij maakt, denkt gij dat gij dat ooit van mij zult verkrijgen. Gelooft gij dat ik ooit zo diep zal vallen.
Wat het voorstel is geweest van Cyriel daar hebben wij het raden naar. Samen vluchten of wil hij de rijpe vrucht plukken daartoe aangemoedigd door de iets losser wordende toon van de brieven en de soms in naïviteit geuite woorden, maar die tot de verbeelding sprekende beelden opwekken: Ik slaap zo gaarne, weet u Cyriel. Och, als wij getrouwd zijn mogen wij zamen slapen, dat zal toch goed zijn. Mag ik dan heel, heel dicht bij u komen. Zal dat niet heerlijk zijn? Hebt gij daar al eens op gedacht of laat het u onverschillig?
Op die vraag zal hij zeker geen ja hebben geantwoord.
Ze is, in een van de laatste brieven al zoveel minder naïef of meer ontdooid dat ze een ondeugende of misschien gewaagde toespeling van Cyriel kon verdragen. Gij zijt oprecht een deugniet van zulke dingen te schrijven zoals gij op het eerste blaadje deedt. Maar nu het er nu toch staat wil ik bekennen dat het geheel met mijne manier van zien overeenkomt. Cela, et puis mourir! Zouden wij niet eens mogen?
Dit schijnt aan duidelijkheid niets te wensen over te laten, maar verraste mij toch. Is het meisje dat zo naïef scheen te schrijven over haar goed warm beddeke en over heel dicht bijeen liggen, tot het rijk der zinnen ontwaakt door de niet banale kussen van haar geliefde? Of moet ik mijn oordeel over haar naïviteit herzien?
In ieder geval herpakt ze zich in haar volgende brief: Ik vind Cyriel, dat wij ons in onze laatste brieven een beetje te ver hebben laten gaan, laat ons toch dien toon uit onze brieven uitsluiten, daarbij van dit alles kan toch niets komen, laat ons er dus niet meer over spreken of aan denken. Ik kan niet en ik mag niet.
| |
| |
De romantische verliefdheid van in het begin is in het jaar van de brieven opengebloeid naar het sensuele toe. Maar ze kan haar papa niet van gedacht doen veranderen. Hij ziet het als zijn plicht haar ver van Cyriel te houden en als hij van plicht spreekt dan weet ik dat er niets aan te doen valt (..) maar ik vind het toch zo erg, bovenal voor mij. Gij kunt overal distracties vinden, ik niet, ik ben gebonden aan een koordje zoals een schoothondje.
Van de strengheid waarmee ze opgevoed en bewaakt wordt staan vele voorbeelden in de brieven. Alleen op straat gaan mag niet, steeds moet de meid haar vergezellen, of met mensen waar de ouders zeker van zijn. De deur van haar kamer zou moeten openblijven. Als ze zich opsluit komt haar moeder geregeld kijken wat ze doet. Niets kan ze op slot doen en met die geheim gehouden briefwisseling leeft ze in bestendige onrust betrapt te worden.
In de laatst geschreven brief waarin ze afscheid neemt haalt ze nog aan wat de dichter Pol de Mont haar over Cyriel Buysse zegde: Hij is een allerliefste mens. En dan: Dit jaartje dat nu vervlogen is Cyriel, zal toch het beste van mijn leven blijven, behalve enige kleine incidenten ben ik toch overgelukkig geweest en nu heb ik door mijn eigen kunnen oordelen dat, wat men ook van u heeft kunnen zeggen, niet geheel gegrond is, want met mij hebt gij gehandeld zoals weinigen zouden doen, ook ben ik u er dankbaar voor.
Bij dit definitieve afscheid geeft ze hem de raad veel te publiceren opdat ik uw naam overal ontmoet en daardoor verneem dat ge nog bestaat (dat heeft hij zeker gedaan). Ze vraagt hem nog één gunst: dat hij haar nog een laatste brief zou schrijven en dan niet meer en zoudt ge mij dan geen ander portret kunnen bezorgen, een zoals Mme R. er een heeft, zo heb ik u gekend.
Ze neemt dan afscheid in die ontroerende laatste brief van de man die ze haar ex ventje noemt met de paragraaf die ik in het begin aanhaalde: haar brieven vraagt ze niet terug maar ze zal de zijne bewaren opdat ze later kunnen gedrukt worden als deze van Multatuli.
Het omgekeerde is gebeurd. Zij zal zijn brieven, veronderstel ik, vernietigd hebben toen ze een nieuw leven begon aan de zijde van een andere man uit angst voor ontdekking. Zij zal het niet gemakkelijk hebben gehad ze te verbergen. Als dit de reden is moeten wij het haar vergeven. Hij bewaarde ze zijn leven lang en na zijn dood werden ze ontdekt geborgen in een oranje koekjestrommeltje. Voor
| |
| |
hem was het niet zo moeilijk het geheim geheim te houden, hij bezat in Vlaanderen een tweede verblijf, zijn schrijversatelier, de paalwoning op de Molenberg in Deurle.
Hij had niet de gewoonte zijn correspondentie te bewaren. Maar van Rosa's brieven kon hij niet scheiden. Zij had het makkelijker spontaan en natuurlijk te zijn. Zij had geen verleden. Hij wel. Misschien heb ik hem onrecht aangedaan en was hij even fel op haar verliefd als zij op hem.
|
|