Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 14
(1998)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Nevelse realiteit en Buysses fictie in ‘Het recht van de sterkste’
| |
Sociaal-economische toestand in Vlaanderen tijdens de 19de eeuwGa naar voetnoot(1)Op het platteland leefde de bevolking in het eerste kwart van de 19de eeuw hoofdzakelijk van landbouw en huisnijverheid. In het midden van de 19de eeuw steeg de bevolking met gemiddeld 0,5 à 0,8 % per jaar, terwijl de graanproductie slechts in geringe mate steeg, dus gingen de prijzen van de levensmiddelen drastisch de hoogte in. Niet alleen de prijzen van de levensmiddelen stegen, ook de pachtprijzen gingen in de eerste helft van de 19de eeuw met 50 à 60% omhoog. Dit had onmiddellijke gevolgen voor de landbouwer-pachter. Hij probeerde te rationaliseren en schakelde over van arbeiders in vaste dienst op dagloners. Deze landarbeiders die per dag werden betaald, werden enkel in drukke perioden zoals voor | |
[pagina 34]
| |
het wieden, oogsten of dorsen in dienst genomen. Vele bewoners van de Nevelse Zeistraat waren dagloners-seizoenarbeiders. Om opstandige bewegingen in het derde kwart van de 19de eeuw enigszins in te dijken, plande de overheid openbare werken. Zo lezen we in Het recht van de sterkste dat een tiental mannen van de Zeistraat elke week als aardewerker naar de Scheldewerken in Gent trokken. In de kalme tijd van het jaar probeerden die dagloners hun loon aan te vullen door thuis langer en harder te weven of te spinnen. Maar ook die traditionele huisnijverheid had zwaar te lijden onder de concurrentie van het buitenland en vooral van de textielfabrieken. De huisnijverheid geraakte op die manier in een complete impasse. Zeker na de landbouw- en textielcrisis van de jaren 1845-47 werd overleven voor velen steeds moeilijker. Een alternatieve bron van inkomsten vonden vele gezinnen in het kantklossen. Maar ook die bedrijvigheid leidde eerder tot het bestendigen van het pauperisme. Het verbaast dan ook niet dat kleine criminaliteit, zoals wildstropen of stelen van kippen, konijnen en vis of desnoods bedelen als uitweg werden gezocht. Wie nog een beetje energie had, emigreerde. Hele gezinnen trokken naar de Verenigde Staten en velen kwamen na korte tijd arm en berooid terug. Een ander deel van de plattelandsbevolking trok naar de grote stad en ging er zich bij het al even ellendige fabrieksproletariaat voegen. Legale wegen om die toestand drastisch te veranderen waren er op het platteland niet. Hoewel de Franse Revolutie de macht van de clerus stevig had ingedijkt, bleef de pastoor in de dorpen het woord van onderdanigheid en gelatenheid in de bestaande toestand verkondigen. De eigenaar-edelman was in de Revolutie wel vervangen door de eigenaar-burger maar alles bleef bij het oude. Kerkelijk en wereldlijk gezag probeerden zeker op het platteland elke sociale beweging de kop in te drukken. Omdat Buysse die sociale toestanden zo treffend en waarheidsgetrouw heeft getekend, zijn we geneigd zijn werk - om het met de woorden van August VermeylenGa naar voetnoot(2) te zeggen - te gebruiken als ‘dokumenten voor een studie van de maatschappelijke toestanden in | |
[pagina 35]
| |
Vlaanderen.’ Maar of we Vermeylen ook verder mogen volgen, wanneer hij zegt: ‘Er mag dan ook gezegd worden dat Buysse ons het volledigste openluchtmuseum van echte Vlaamse mensen heeft geschonken dat er in onze literatuur bestaat’, dat wil ik in dit artikel onderzoeken en enkele treffende passages uit Het recht van de sterkste toetsen aan de Nevelse werkelijkheid op het einde van de 19de eeuw. | |
De Zeistraat bij BuysseDe Zijstraat was een erg slecht befaamde buurt van Brakel, wijd bekend ook in 't omliggende, om de losbandigheid en de degradatie van haar bewoners. Daar leefde, in krochtige, bouwvallige, ordeloos verspreid staande hutten, midden in een onnoemlijke gemeenschap van seksen en verwantschappen, een barre bevolking van bedelaars en dieven, van wild- en struikrovers, de schande en de schrik van de gemeente. De deftige burgers en eerlijke boeren wilden hoegenaamd geen uitstaans hebben met die wijk van 't dorp, waar elke zondag in de kroegen vreselijk schandaal gepleegd en met messen gevochten werd,- alleen een dronken boer- of burgerszoon zou er zich 's nachts soms wagen, op zoek naar het baldadig genot in drank en lage vrouwen. (Schoppenboer).
Buysse heeft met zijn Zeistraat -in zijn werken Zijstraat gespeldmeer willen aanduiden dan die ene Nevelse straat. De Zeistraat en het verlengde ervan, de Blasiusdries, worden in de volksmond nog steeds ‘den Hul’ genoemd. Bovendien behoorden qua zeden en gewoonten ook de bewoners van de Vaart Links en Rechts tot die buurt. Wie in de Zeistraat woonde, kon trouwens gemakkelijk door de weiden de oevers van de vaart (het kanaal van Schipdonk) bereiken. Buysse gebruikt in zijn werken de namen Blasiusdries en Hul niet. Misschien waren die namen te herkenbaar; een Zijstraat kan men in vele dorpen vinden, zeker als ze met gestipte ij is gespeld. | |
De bevolking op de Hul tussen 1866 en 1880Tussen 1866 en 1880 telde de Nevelse Zeistraat 44 huizen, de Blasiusdriesstraat 57 huizen, de Vaart Links 26 huizen en de Vaart Rechts 13 huizen, in het totaal 140 huizen. | |
[pagina 36]
| |
Deze kortwoonsten bestonden uit een klein woonkamertje en een slaapkamertje voor de ouders. Langs een trap in de woonkamer ging men door een luik naar de zolder, waar de kinderen en eventueel andere medebewoners vaak ‘neus aan aars’ sliepen. Het pannendak dat meestal niet behoorlijk was afgedicht, bood weinig beschutting tegen regen, wind of sneeuw. Het is moeilijk aan de hand van de bevolkingsregisters te berekenen hoeveel mensen tegelijkertijd in zo'n huisje woonden, want die registers bestrijken een periode van tien tot vijftien jaar en tijdens die periode was er een groot verloop van bewonersGa naar voetnoot(3). Uit enkele voorbeelden blijkt dat het klassieke gezinsschema vader, moeder, kinderen en eventueel de grootouders op de Nevelse Hul niet vaak voorkwam. Soms woonden twee klassieke gezinnen in één huisje en daarbij vinden we nog schoonbroers en schoonzusters, onwettige kinderen en personen die op geen enkele manier verwant waren met de andere gezinsleden. In de Blasiusdriesstraat nr. 19 bijvoorbeeld woonden Petrus H.Ga naar voetnoot(4) met zijn vrouw en vijf kinderen. In hetzelfde huis vinden we Petrus M., zijn vrouw en drie kinderen. En dit is nog een heel normaal groot gezin. In de Zeistraat nr. 32 woonden Franciscus S. en zijn vrouw Sophie T. met hun acht kinderen van wie één dochter getrouwd was en een andere een onwettig kind had. Bovendien woonden in datzelfde huisje nog Charles De C. met zijn vrouw, in het totaal 17 personen. Een verklaring voor die manier van samenwonen - soms lijkt het eerder samenhokken - is zeker van financiële aard. Door met velen samen te wonen, konden de huurprijs en de uitgaven voor verwar- | |
[pagina 37]
| |
ming en verlichting gedrukt worden. Zeker speelde het samenhorigheidsgevoel in goede en slechte tijden, zoals blijkt uit Het recht van de sterkste, een belangrijke rol. Het klopt dus inderdaad dat men op de Hul leefde en woonde in een ‘onnoemlijke gemeenschap van verwantschappen’ zoals Buysse het uitdrukt in Schoppenboer. Of dit ook betekent dat de inwoners van de Hul steeds onder mekaar trouwden en dus aan inteelt deden, is een fantasie van Buysse. Het is wel waar dat we op de Hul vaak dezelfde familienamen vinden. Maar uit een studie van TaeldemanGa naar voetnoot(5) blijkt dat tussen 1870-1880 in de Nevelse Zeistraat 37 echtparen woonden van wie bijna de helft of 47% was getrouwd met iemand van buiten Nevele. Dit was voor die tijd een abnormaal hoog cijfer, normaal lag het aantal allochtone huwelijken op het platteland in die periode niet hoger dan 35 %. | |
Zedelijke normen op de Hul en in Het recht van de sterksteNadat de wiedsters uit Het recht van de sterkste hadden vernomen dat Maria Beert door Reus Balduk was verkracht, gaven ze elk op hun manier commentaar op het gebeuren. Elodie, de oudste dochter van de boer, zou naar de pastoor gaan om Reus te dwingen met Maria te trouwen. Sidonie zou hem niet willen, maar hem een proces aandoen. Een bejaarde vrouw zou eerst willen weten of zij eraan is en in dat geval haar best doen om hem op haar kant te krijgen dus hem aanzetten om te trouwen. Maar is het allemaal wel de moeite om er zich zo druk over te maken? Buysse laat enkele jonge wiedsters met levenservaring aan het woord. Moefe Vrieze is twintig jaar en ongehuwde moeder van reeds drie kinderen. Oele Feeffe is er dertig en moeder van één kind. Maaie Troet, van wie we de leeftijd niet kennen, had twee kinderen en was veertien toen ze met Donder de Beul haar eerste seksuele ervaring opdeed. Muime Taey is er tweeëntwintig en zwanger van haar derde kind. Ze had reeds een kind van Fon en een van Donder de Beul. Verool ten slotte is vierentwintig jaar en een alleenstaande moeder van vier kinderen. | |
[pagina 38]
| |
Buysse stelde zich in Het recht van de sterkste de vraag of niet alle vrijages bij deze mensen op een (ongewenste) zwangerschap uitliepen. Op die vraag van Buysse probeer ik een antwoord te geven na een grondige analyse van de bevolkingsregisters van 1866-1880. Ik heb in de registers straat per straat en huis na huis in elk gezin de onwettige kinderen genoteerd. Om de privacy van de personen in kwestie te beschermen, heb ik geen enkele persoonsnaam afgeschreven, maar wel de straatnaam, de leeftijd en het beroep van de moeder, eventueel het beroep van haar ouders en de geboortedatum van de onwettige kinderen. Wanneer het kind later door een huwelijk werd gewettigd heb ik dat ook genoteerd. In het totaal telde ik in die periode van vijftien jaar 41 onwettige geboorten in Nevele, waarvan 8 in de zogenoemde betere straten en 33 in de Zeistraat, Blasiusdriesstraat en langs beide kanten van de Vaart, dus op de Hul. Alleen al in 1880 telde ik 6 onwettige geboorten op 72 of 8,3 %. Tussen 1866-1880 werden in Nevele 1263 geboorten aangegeven, waarvan 41 onwettige, wat neerkomt op 3,2 %; dit is zelfs iets lager dan het gemiddelde in het arrondissement Gent-Eeklo in diezelfde periodeGa naar voetnoot(6). De jongste moeder, die bovendien bevalt van een tweeling, is er zestien en heeft geen beroep, ze woont met haar ouders langs de Vaart Links en in haar huis wonen nog 9 andere personen. Verder zijn 25 moeders, of 60,9 % tussen de 18 en de 24 jaar; vijf moeders zijn 27 jaar, één is er 44 en één 45 jaar. De moeder van 44 jaar kreeg twee onwettige kinderen in een periode van drie jaar. De moeder van 45 jaar was weduwe en spinster van beroep. Van 23 jonge moeders wordt het beroep niet vermeld of worden ze ‘scholier’ genoemd. Het is nogal onduidelijk wat we ons in die tijd moeten voorstellen onder scholieren van 17-18 jaar. Waarschijnlijk gingen deze meisjes bij het opmaken in 1866 van de bevolkingsregisters nog (af en toe) naar school en werd naderhand in het register hun beroepsaanduiding niet aangepast aan de werkelijkheid. | |
[pagina 39]
| |
Zes moeders zijn dienstmeid op een hoeve. De kans is dus niet denkbeeldig dat ze daar zwanger werden, denken we maar aan Oele Feeffe uit Het recht van de sterkste, die te doen had met boer Van Heule. Dertien moeders, dus ongeveer een derde, waren kantwerkster en werkten dus de hele dag thuis, vaak onder het controlerend oog van hun moeder want die was spinster, weefster of huishoudster en was dus ook de hele dag thuis. Kantwerksters waren in hun werkmilieu thuis veel minder blootgesteld aan gevaren dan bijvoorbeeld meiden of dagloonsters op een boerderij. Hoe is het relatief gering aantal onwettige kinderen te verklaren in de zogenoemde betere straten? Vaak gingen deze meisjes omwille van de achterklap over een onwettige geboorte op kosten van hun ouders of van de vermoedelijke (welstellende) vader in de anonimiteit van de stad bevallen en vinden we ze niet terug in de bevolkingsregisters van Nevele. Ook was in die kringen de sociale controle en de burgerlijk-kerkelijke druk zeer sterk. Omgekeerd was op de Hul de morele controle van kerk en burgerlijke maatschappij zeer klein. Op een afgelegen, beruchte wijk zoals de Hul kwam de pastoor waarschijnlijk zelden of nooit op bezoek. Wie er wel op bezoek kwam, waren de zonen van de notabelen zoals we in het korte stukje ‘Donder de Beul’Ga naar voetnoot(7) (1913) kunnen lezen: ‘Zelfs gebeurde het, dat welgestelde burgerzonen: meneer Daniël, van de brouwer, meneer Vitàl, van 't kasteelken, zich tussen licht en donker eens tot bij de meisjes van de Zijstraat: Maaie Troet, Muime Taey of Oele Feeffe waagden...’ In ieder geval de burgerij noch de kerk hadden grote invloed op het seksuele gedrag van de Hul. Bovendien hadden sommige burgerlijke moraalridders er zelf alle belang bij dat de meisjes van de Hul het niet al te nauw namen met de gangbare morele normen. De experimentele leeftijd lag duidelijk tussen de 17-18 jaar. Niet typisch maar eerder uitzonderlijk was een gezin in de Blasiusdriesstraat nr. 15. Daar woonde een weduwe met twee dochters van wie de oudste ongehuwd was en twee onwettige kinderen had. In datzelfde huis woonde nog een echtpaar met twee dochters van wie | |
[pagina 40]
| |
de ene drie onwettige kinderen had en de tweede één kind. In het totaal woonden in dit huisje 18 personen. Buysse heeft dus in Het recht van de sterkste de morele gedragingen van de Hul-bewoners ‘natuur’getrouw geschilderd. Vanaf 1878 was Cyriel Buysse klerk op het gemeentehuis en was op die manier goed geïnformeerd over de burgerlijke stand van de inwoners van Nevele. Zijn voorstelling van de feiten op de Hul was een nauwkeurige weergave van de werkelijkheid uit die tijd. Ik wilde ook nagaan of het waar was dat de ongehuwde moeder na de geboorte haar best deed om de vader helemaal op haar ‘kant te krijgen en met hem te trouwen’ (Het recht van de sterkste). Van de 41 onwettige geboorten in heel Nevele werden er 10 later gevolgd door een huwelijk, één keer zelfs elf jaar na de geboorte van het eerste onwettige kind. Of de vader ook de verwekker van dat kind was, kunnen we niet nagaan. Het ging duidelijk niet zo vlot om een vermoedelijke vader tot een huwelijk te dwingen, wat ook blijkt uit de verhalen van de wiedsters in Het recht van de sterkste. | |
Identificatie van enkele personen uit Het recht van de sterksteZoals ook blijkt uit de studie van TaeldemantGa naar voetnoot(8) is het moeilijk te achterhalen of de personages bij Buysse naar het leven getekend zijn ofwel of ze misschien verzonnen zijn. Buysse heeft vaak de kenmerken van verschillende typen in één persoon samengebracht en net als men als onderzoeker meent iemand te hebben ontmaskerd, kloppen weer een aantal feiten niet. De identificatie door Taeldeman van ‘Grueten Broos’ als Ambrosius Kneuvels steunt op overgeleverde gegevens. Dat is volgens mij ook de enige manier om personen uit Buysses werk met grote zekerheid te kunnen identificeren maar hiervoor ontbreken nu meestal de getuigen. Dank zij een getuigeGa naar voetnoot(9) ben ik er waarschijnlijk in geslaagd Reus Balduk uit Het recht van de sterkste onder de inwoners van Nevele | |
[pagina 41]
| |
terug te vinden. Op 18 mei 1881 trouwde te Nevele een zekere Remi Balduck (oGrammene 24.7.1853), werkman van beroep, met Seraphine Wieme (oNevele 29.6.1858), landbouwster van beroep. Haar vader was landbouwer-herbergier, haar moeder huishoudster. Het jonge paar woonde in 1885 in Nevele langs de Vaart, dus op de Hul. Ze kregen drie kinderen. Nog voor de Eerste Wereldoorlog week de familie Balduck uit naar Amerika en verdween uit Nevele. Reus Balduk is één van de weinige personen bij Buysse die met zijn echte naam wordt genoemd. Of Remi Balduck een type was zoals Buysse hem schilderde, kon ik niet achterhalen, maar er was in Nevele maar één Balduck in die tijd en die was dus toch wel herkenbaar in Buysses werk. Wellicht voelde Buysse zich hier zelf niet zo bedreigd door eventuele kritiek want Balduck was een inwijkeling, zijn naam was geen typische Hul-naam, hij stond ver van de autochtone Hul-bewoners, maar hij was wél getrouwd met iemand van daar. Buysse kon dus die persoon met een gerust gemoed ten tonele voeren. Nadat Buysse nogal wat kritiek had gekregen op Het recht van de sterkste liet hij deze beruchte figuren in zijn novelle ‘Donder de Beul’ (1913) emigreren naar Argentinië en zo schreef hij ze weg uit zijn later oeuvre. ‘De beruchte bende, die jarenlang de ganse streek had geterroriseerd, kon het er eindelijk niet langer volhouden en verliet het dorp en 't land om in het verre werelddeel een ander leven te beginnen.’ | |
Een toemaatjeOp mijn speurtocht naar fictie en realiteit in Het recht van de sterkste heb ik nog twee feiten aan de werkelijkheid proberen te toetsen. Herhaaldelijk trekken de mannen van de Hul op strooptocht of plegen ze kleine diefstallen. Door deze diefstallen zo naar het leven te beschrijven, wilde Buysse zeker de bewoners van de Hul niet in een slecht daglicht stellen. Hij geeft gewoon een relaas van de feiten, zoals we ze in de kranten van die tijd kunnen lezen. In een krantenartikeltje van 1898, dus geschreven na Het recht van de sterkste maar | |
[pagina 42]
| |
toch representatief voor de tijdgeest, staat dat Karel Telleir, schoenmaker en herbergier op de Hul, werd betrapt op de wijk Kerrebroek in Nevele tijdens een diefstal van kippen. Hij was zelfs in gezelschap van drie anderen, maar die konden vluchten. En nu ik het toch heb over diefstal en kleine criminaliteit, wil ik nog nagaan of Nevele inderdaad rijkswachters had. Weer in Het recht van de sterkste moet het Slijperken op de loer liggen om te zien of alle vier de gendarmen van Nevele van hun dienstronde in het brigadegebouw binnenkwamen. In 1879 werd er in Nevele een rijkswachtbrigade opgericht, bestaande uit vier man, alle vier geboren in een Vlaamse gemeenteGa naar voetnoot(10). Ook Buysse laat in Nevele vier rijkswachters optreden, maar één ervan is een Waal die moeilijk Vlaams spreekt. Weer eens brengt Buysse de argeloze lezer op een dwaalspoor. | |
BesluitNa twintig jaar ontmoet de schrijver Donder de Beul die uit Argentinië is teruggekeerd. Buysse laat Donder de Beul zijn verhaal doen en zegt uiteindelijk: ‘Kom, Donder, we gaan iest nog nen dreupel pakken’. De ‘dreupel’ werd gepakt; en nog een, en nog een; en langzaamaan kwam Donder los en ging hij aan 't vertellen.’ Ik ben ervan overtuigd dat Buysse hier de waarheid spreekt en dat hij op die manier zijn verhalen ‘kocht’ bij de mensen van de Hul. Naarmate de personages in zijn werk te herkenbaar zouden kunnen worden, heeft hij ze een andere naam gegeven, heeft hij hun karakter vervreemd en vermengd met eigenschappen van andere personen, ook om te vermijden dat zijn informanten gekwetst zouden weigeren hem tegen een borrel nog nieuwe sterke verhalen te vertellen. En om later zeker geen last meer te krijgen van de beruchte bende uit Het recht van de sterkste heeft Buysse ze gewoon laten emigreren naar Argentinië. Maar dit feit moet ook nog aan de werkelijkheid worden getoetst. |
|