Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 13
(1997)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
-48-(65)
Antwerpen 30 Dec. 1888.
Aan Mejufrouw Virginie Loveling
Zeer Waarde Jufvrouw.
Beter laat dan nooit: zegt het spreekwoord. Zal ik nu naar eene verontschuldiging zoeken, om te getuigen van de onmogelijkheid waarin ik verkeerde, u vroeger mede te deelen welke gewaarwordingen, de lezing van ‘Sophie’ bij mij verwekt heeft; ik geloof het niet, liever zal ik het maar ronduit bekennen, indien ik u had moeten verklaren wat ik erover dacht, toen ik bij den laatsten zet, de lezing sloot, ik ware in den steek gebleven. Het nieuwe, het verras[s]chende van uw boek trof mij zeer. Ik was verwonderd zoo geheel bekende zaken op eene zoo geheel onverwachte ofschoon uiterst ware, natuurlijke wijze te zien voordoen. De strijd dien gij voert in dit werk, niet door woorden, maar door voorstellingen van feiten maakte mij zeer geestdriftig, tot het einde toe, toen bij den laatsten regel mij eene zonderlinge teleurstelling overviel. Ziedaar U zoo trouw mogelijk mijn eerste indruk geschetst. Dat sinds dien Sophie, en niet alleen Sophie, maar het midden waarin zij leeft en wandelt mij bijgebleven is, en dagelijks stof tot nadenken geleverd heeft; dit zij gezegd. Het zal dan ook eenigsin[d]s de uitslag van dit nadenken zijn welk ik u ga mededeelen - onnoodig er bij te voegen; dat geheel de waarde dezer opmerkingen, indien zij dan al eenige waarde bezitten mochten, te zoeken is, niet in de degelijkheid maar wel in de oprechtheid ervan. - Wat mij vooreerst en vooral in ‘Sophie’ bevalt, dat is de wezen[t]lijke waarheid van voorstelling, iets wat men in schilder of beeldhouwkunst keurig realistisch noemen zou; wanneer ik u lees dan denk ik aan Henri De BraekeleerGa naar eind(1), aan de trouwe krachtige waarheid van zijn penseel. De samenstelling van uw werk heeft mij zeer getroffen; gij hebt een boeiend verhaal kunnen schrijven zonder anderen grond dan het bloote dagelijks leven, zonder aan karakters of toestanden eenige ver- | |
[pagina 264]
| |
wikkelingen der verbeelding toe te voegen. Dit is eene buitengewoone gave die bewijst dat gij in hooge mate de geest van opmerkzaamheid bezit, en diep doordrongen van uw onderwerp, de toetsen juist weet te zetten waar zij liggen moeten, om de beelden, die gij voor het oog der zinnen toovert, hunne boeiende belangrijkheid bij te zetten; en zoo doende, door de uitbundigheid der voorstelling, rijkelijk te vergoeden wat de aaneenschakeling der samenstelling, aan nieuwsgierigheids prikkeling te kort schieten mocht. Dit over de samenstelling gezegd wil ik er nog eenige bemerkingen bijvoegen, waarvan ik zoo zeker niet ben, doch die mij soms tot overweging nopen: Wanneer wij vertrekken van den titel van uw werkGa naar eind(2), en dus verlangen te weten wat Sophie raakt, en tevens niet willen kennen wat haar niet treft, dan ontmoet ik in uw boek tafereelen welke er overbodig zijn en tot verklaring der toestanden van Sophie kunnen gemist worden. Wanneer ik nu echter de titel ter zijde laat en een algemeene toestand beschouw; eene phase uit het leven van ons [V]laamsch volk, welke zich meer bepaald rondom Sophie, dan rond elk ander der optredende persoonen ontrol[t], dan is er geen woord, geen letter te veel, dan dragen al die lieve, kleine en geestig geschilderde tafereeltjes bij, tot die eene, groote, breede schilderij, die ons het werkelijke en tevens het zieleleven voorstelt, van een element der samenleving, waarover wij ons maar al te weinig bekreunen, en dat no[ch]tans zoo veel goeds voor haar zoude vermogen, indien het in eene goede richting kon geleid worden. Inderdaad, dit volk, dat als een molensteen achter aan den wagen des vooruitgangs hangt, heeft een goede grond; het meent het toch niet slecht in zijne onwetenheid. Om terug te komen op den titel stel ik enkel deze vraag: Een voortbrengsel der kunst, het zij in beelden of in letteren, moet dit zich bepalen bij den inhoud van zijn titel; en, kan er wel in vele gevallen een titel gevonden worden die bepaald uitdrukt wat het werk geeft? (het laatste gedeelte dezer vraag is mij onbeantwoord gebleven, bij het zoeken naar een titel voor de groep, waarvan gij eene photographie bezit)[.] Wat ik over voorstelling en samenstelling gezegd heb, geldt natuurlijk over de meesterlijke wijze waarop gij de t[y]pen van verschillende ambten en karakters geschetst hebt: Wat kent gij ze goed; hoe is hun portret lijkend; wat zijn zij volgehouden van het begin tot het einde; Dit zij niet voor enkelen, dit zij voor allen gezegd. | |
[pagina 265]
| |
Nu nog een woord over de strekking, over het slot. In een land als het onze, waar papen knechten ministers zijn, daar moeten de mannen blozen, wanneer zij zien met welke kracht, met welk een overtuigde geest, eene vrouw te velde trekt tegen de dweepzucht; waar is de man, die, in onze letterkunde op zulk een werk kan bogen? De strekking van uw werk is dan ook verheven, en schoon zij u blootstelt aan den haat der dweepzuchtigen, hebt gij enkel geluisterd naar de stem der waarheid, en uwe kracht gevonden in de verontwaardiging van een edel hart. Hoe hebt gij Sophie ontgoocheld met haar, dwars door het vernis der heiligheid, de ijdelheid te laten zien, van zoo vele dingen, die door den menschelijken geest uitgevonden zijn, en in eere gehouden worden tot uitbuiting van velen ten profijte van enkelen[.] Hoe hebt gij haar leeren steunen op eigen kracht; hoe hebt gij in haar getoond dat het goede in den mensch ligt en slechts op ontwikkeling wacht, maar er niet moet ingelegd worden door de bijzondere gratie van bijzondere persoonen.- Wat heerlijke grondvesten voor eene degelijke samenleving! En dan verwijst gij ten slotte naar het EvangelieGa naar eind(3) .... die bron van ..... weer alles opnieuw: de lange strijd der eeuwen voor de overheersching der hersenschimmen boven de wetenschap. Ziedaar wat mij ten rechte of ten onrechte te leur stelde. Hier moet ik mijn schrijven sluiten, bij dit zelfde punt waarmeede gij Sophie gesloten hebt; want indien het voor U de gelegenheid zou kunnen zijn om nog een gansch boek in vervolg te schrijven, voor mij zou het iets kunnen worden, dat niet binnen de gehalte van een fatsoenlijk, zelfs nog al dik brief valt. Laat mij slechts toe te sluiten, met een antwoord dat wel het best past, bij die oneindige vraag welke de mensch zich stelt in de gedachte aan Godheid. - Help u zelve zoo helpe u God. U bijzonder gelukwenschend over de poging die gij zoo loffelijk hebt volbracht, zij het mij gegun[d] U, bij de vernieuwing van het jaar, die zich thans weder voordoet, een wensch des harten uit[]te[]drukken: Mocht gij in dit jaar vele welverdiende genoegens smaken, over uw volbrachte arbeid, en sterk door de kracht die gij put, in het bewustzijn van het goede dat gij stichtet, ons volk, dat behoefte heeft aan gezond voedsel voor den geest, nog zulk iets schoons, goeds en nuttigs voorbereiden. | |
[pagina 266]
| |
Ontvang Zeer Waarde Jufvrouw de verzekering mijner hoogachting; ook de bijzondere gelukwenschen mijner vrouw en dochter. U verzoekende de betuigingen onzer vriendschap te aanvaarden groeten wij U tot ziens.
Eug. Vander Linden-Van Ryswyck |
|