| |
| |
| |
Kroniek
Cyriel Buysse oktober 1992 - september 1993
In de Buysse-actualiteit van het afgelopen jaar zat weer voor elk wat wils. Het in onze vorige Kroniek aangekondigde programma ‘Met Cyriel Buysse tussen pot en pint’, verzorgd door de Gentse helleman Julien Pauwels samen met Yvette Verbauwen (‘de warme stem van radio 2’) is een succes geworden. De voorstellingen - combinatie van voordracht en dramatisering - brachten veel belangstellenden naar de gemeentezaal in Hansbeke (vrijdag 9 oktober), naar de parochiezaal in Landegem (vrijdag 16 oktober) en naar de gemeenteschool in Nevele (vrijdag 23 oktober 1992). Aan de pers deelde J. Pauwels mee dat hij een aantal dorpsfiguren wilde typeren, ‘maar helemaal niet academisch’ (bericht in Het Laatste Nieuws 8.10.'92). Van de weeromstuit werd hij een jaar later uitgenodigd om zijn ‘toneelstuk in café-stijl’ in verkorte versie te presenteren op het Buysse-colloquium dat in 1993 - en het is geen ironie - plaatsvindt in de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent (8 december).
Er zijn dit jaar heel wat publikaties te vermelden. Eerst gaan we nog even terug naar het verleden. Van Luc Vandaele, die in december 1991 een uitgebreid opstel publiceerde in Kruispunt over ‘Cyriel Buysse, een miskend kunstenaar’ (zie onze Kroniek in Mededelingen VIII, p. 214) is in februari 1992 ook een kortere bijdrage verschenen over ‘Cyriel Buysse, meester-verteller’ in het ‘Tweemaandelijks Kultureel Tijdschrift’ Horizon (7de jg., nr. 76). Dit algemeen informatief stuk, gevolgd door een kroniek van de belangrijkste data en feiten in Buysses schrijversbiografie, was ons bij het samenstellen van onze vorige Kroniek nog niet onder ogen gekomen (met dank aan de tipgever, P. Motte).
Aan een andere tipgever, Sylvia van Peteghem (met evenveel dank) hebben we de zeer substantiële mededeling te danken dat Cyriel Buysse een aantal verhalen heeft afgestaan aan het maandblad Dierenbescherming ‘Orgaan van de Nederlandsche Vereeniging tot
| |
| |
bescherming van dieren’, een voortzetting van Androcles. Buysse wordt er vanaf de eerste jaargang, januari 1920, genoemd onder de medewerkers en zal dat ook blijven tot zijn dood. In de derde jaargang (1922, p. 16) werd ‘De duifjes’ afgedrukt, een verhaal dat werd gebundeld in Typen (1925) en is opgenomen in Verzameld werk deel 5 (p. 762-764); en de zesde jaargang (1925, p. 6-7) bevat ‘Het reigertje. Een droom’, dat dus ten onrechte in het Verzameld werk werd opgenomen in de rubriek ‘onuitgegeven proza’ in deel 7 (p. 952; het is daar afgedrukt naar het handschrift). Het septembernummer van de dertiende jaargang (1932) brengt het volgende korte in-memoriam-artikel, ondertekend S.G. (= redactrice Suze Groshans):
Ook hem hebben vooral de Hagenaars persoonlijk gekend, al was zijn vaste woonplaats België. Als schrijver van tallooze frissche vaak humoristische romans en novellen had hij een wijde reputatie verkregen - dat hij diep gevoelig dierenvriend was ook, weet een meer beperkte kring.
Maar deze zal nimmer vergeten, hoe Buysse van die liefde van het dier getuigd heeft, vooral ook in zijn kleinere geschriften - hoe hem het lot van een voor vivisectie misbruikt hondje tot in de ziel ontroerde, hoe hij de liefde van een eenvoudig mensch tot zijn duifjes wist waar te nemen en te beschrijven (wel te onderscheiden van de vaak tot ergerlijk misbruik verwordende duivensport).
Naar het nummer waarin het verhaal over een voor vivisectie misbruikt hondje verscheen, wordt nu nog gezocht.
Nog iets uit de oude doos. Toevallig konden we de hand leggen op een bijdrage in Der Belfried, ‘Monatschrift für Gegenwart und Geschichte der Belgischen Lande’ (jg. 3, 1918, p. 140-141), waarin onder de titel ‘Zwei flämische Bauernromane’ door R.S. (misschien Rudolf Schröder?) aandacht werd gevraagd voor Buysse en Streuvels, met de volgende vergelijking:
Grosse, einen ganzen Roman tragende epische Motive setzen ein gewisses Alter voraus, das schon eine Fülle entwirrend überschauen kann. Es ist daher nicht weiter verwunderlich, dass die eigentliche Erzählerkunst eines noch so jungen Volkes, wie die Flamen sind, gering ist. Cyriel Buysse, von dem ich hier, auf beschränktem Raum, leider nich all das Gute sagen kann, was zur gerechten Würdigung seines schönen Buches ‘Rose van Valen’ [sic] notwendig wäre, gibt nur eine Spanne Biographie, Stijn Streuvels in
| |
| |
seinem Roman ‘Der Flachsacker’ [Noot: Beide Bücher erschienen in der ‘Bibliothek der Romane’. Insel-Verlag, Leipzig.] sogar nur eine Schilderung der Flachssaat- und -ernte und eine Konstellation: Gegensatz zwischen altem Bauern, der nicht alt werden, und jungem Bauern, der emporwachsen will. Bezeichnend für das eben Gesagte, dass bei Buysse zu Anfang nicht einmal der Held festzustehen scheint, dass bei Streuvels die zwei Elemente willkürlich vereinigt sind, die Psychologie sehr (manchmal zu) breit auseinandergelegt wird, und das Ende nur gerade erraten werden kann. Aber die Schilderungsgabe entschädigt für alles. Diese Schilderungsgabe ist nicht einfach die Fähigkeit, Gesehenes richtig abzuschreiben, sondern die Lebensmöglichkeiten der geschilderten Welt intuitiv zu erfassen. Eben dies wird - wenigstens für den deutschen Leser - einstweilen das Bedeutsame bleiben: das Erfühlen des Elementaren, Naturgewachsenen und die Fülle höchst lebendiger und intimster Züge, auf deren Schilderung man sick verlassen kann, weil sie durchaus tendenzlos (im weitesten Sinne des Wortes) ist und von jener simultanen Allumfassendheit, die nur die echten Künstler haben.
Streuvels gekt mehr auf das Elementare, Dämonische in Menschen, Verhältnissen und Natur, er ist, wenigstens im ‘Flachsacker’, nicht frei von Rhetorik und einero gewissen Rausch des Schreibens, der die Umrisse der Figuren nicht selten wie dampfumwölkt erscheinen lässt. Aber die Intensität der einzelnen Gesichte kommt aus den Tiefen der Seele, und wenige haben das Lasten schlechten Wetters, die Freude der Feldarbeit, das Strahlende pratter Jugendlichkeit, das langsame Arbeiten von Bauerngedanken, die Abhängigkeit des Bauern von Wetter und Boden so tief erfasst wie hier Streuvels. Dies Elementare freilich gekt Buysse ab, aber sein Buch ist, wei ein Kleefeld voller Blüten, dichtgedrängt voll von den reizendsten Zügen aller Art, den überraschendsten Tiefblicken in bäuerliche Seelen, den anmutigsten Schilderungen und köstlichsten Einzelheiten. Ganz realistisch, keine Idylle, wahr und klar, ruhig und ausgefeilt, vielseitig und sicher, kurz: - die oben berührten Voraussetzungen zugegeben - ein Meisterwerk, das der Beachtung aller Literaturfreunde dringend empfohlen sei.
Warm aanbevolen dus. Der Belfried is een tijdschrift dat bij de Insel-Verlag verscheen en waarvan Anton Kippenberg tot 1918 de hoofdredacteur was (zie hierover verder het hierna genoemde artikel van S.A.J. van Faassen).
In verband met de verhouding Buysse-Streuvels kunnen we er ook nog aan herinneren dat Buysse de tweedelige roman Minnehandel van Streuvels met nogal wat sceptische bedenkingen had besproken in de rubriek ‘Kritische bijdragen’ in Groot Nederland (1904
| |
| |
II; zie Verzameld werk deel 7, p. 166-179). Marc Somers, wetenschappelijk medewerker van het A.M.V.C. te Antwerpen, vond in Streuvels' oudste plakboek met knipsels een bespreking van dezelfde roman in De Goedendag (1904), waarin recensent Aran Burfs (dat is het pseudoniem van Frank Baur) het nadrukkelijk oneens blijkt te zijn met Buysses visie en ook niet nalaat beide naast en tegenover elkaar te stellen. Hij besluit: ‘al staat elke geletterde Vlaming in rechtzinnige bewondering voor het groote ware, epische talent van eenen Cyriel Buysse, zoo drukt toch gansch het Groote Nederland, onzen zoetgevooisden Vlaamschen schilder, de palm op het hoofd’. De vergelijking Buysse-Streuvels is overigens een onuitputtelijke bron voor commentaar, waaruit ook ondergetekende even heeft geput voor een bijdrage ‘Buysse en Streuvels’ in de nieuwe, postmodern genoemde literatuurgeschiedenis, Nederlandse literatuur, een geschiedenis, red. M.A. Schenkeveld-Van der Dussen (Groningen, Martinus Nijhoff, 1993, p. 592-596). De verschillen in de receptie van de twee Vlaamse naturalisten worden er toegeschreven aan vooral extra-literaire omstandigheden.
Ook in 1993 was Buysse dus aanwezig in verschillende publikaties. Zo kon de opmerkzame lezer hem al terugvinden in het omstreden maar prestigieuze literaire luik van Antwerpen Culturele hoofdstad van Europa 1993. Het eerste deel, eigenlijk het programmaboek van het project Vertoog en literatuur, kreeg de titel mee Over het interessante. Het bevat als inleiding bij het Cahier 1. Lijn, grens, horizon, een fragment (een afscheidscène) uit Cyriel Buysses laatste roman, Twee werelden (1931), gevolgd door een Engelse vertaling van de tekst door Ortwin de Graef (p. 78-79 en p. 80-81). En het zal er wel iets mee te maken hebben gehad: in het radio 1 middagprogramma ‘Het vrije westen’ werd op 9 februari 1993 ‘schaamteloos en snotterend’ geciteerd uit dezelfde roman Twee werelden.
Boeiende lectuur leverden de Brieven van Willem Elsschot op, in de fraai verzorgde editie van Vic van de Reijt met medewerking van Lidewijde Paris (Amsterdam, Em. Querido's Uitgeverij B.V., 1993). Het is bekend dat Buysse als redacteur van Groot Nederland bemiddelde voor de (voor)publikatie van Elsschots debuutroman Villa des Roses in dit tijdschrift (jan. febr. maart 1913), nadat hij door Ary Delen was ‘ontdekt’. In de correspondentie zijn hiervan niet zoveel
| |
| |
sporen te vinden, op deze lakonieke korte mededeling van Buysse na (briefkaart van 24.11.1913): ‘Het boek in dank ontvangen. Ik wensch u veel succes toe en twijfel niet dat dit het geval zal zijn’ (W. Elsschot, Brieven, p. 39). Zie hierover ook de bijdrage van Marc Somers, ‘Cyriel Buysses brieven aan Ary Delen’, in Mededelingen III, 1987, waar de briefkaart van Buysse aan Elsschot geciteerd wordt p. 90.
In deze brieveneditie van Elsschot deden we wel de merkwaardige ontdekking dat Elsschot op 10 maart 1933 zowel aan Menno Ter Braak als aan Jan Greshoff schreef dat hij Buysse als schrijver niet kende: ‘Ik heb zoo goed als niets gelezen. Geen enkel boek, geen regel van Streuvels, Buysse, Timmermans enz. enz. Alleen De Witte van Claes, zoo bij toeval’ (aan Ter Braak, p.106) en: ‘Je moet weten dat ik bijna nooit lees. Ik heb geen enkelen regel van Streuvels, Buysse of Timmermans gelezen, evenmin van Querido, Boudier enz.’ (aan Greshoff, p. 107). Maar vijf jaar later is daar, onder invloed van Jan Greshoff, duidelijk verandering in gekomen: ‘Jan, Ik heb “TANTES” gelezen, omdat jij er over gesproken hebt. Het is een prachtig boek vind ik. Allemaal echte menschen, echter dan echt. Het is tevens een pleidooi. Een boek dat met zelfbeheersching geschreven is’ (aan Greshoff, 3.8.1938, p. 315). Het was niet de eerste en ook niet de laatste keer dat een Vlaams schrijver door een Vlaming werd ‘ontdekt’ door toedoen van een Nederlander.
We kunnen ook nog twee recente artikels vermelden waarin Buysse centraal staat. Van de hand van Piet Couttenier is een studie over ‘De openingsscène in drie romans van Cyriel Buysse’, opgenomen in Veertien listen voor de literatuur. Huldeboek aangeboden aan Prof. dr. Clem Neutjens, red. Luc Herman, Geert Lernout en Paul Pelckmans (Kapellen, Uitg. Pelckmans, 1993), p. 109-122. Uitgangspunt is de opvallende structurele gelijkenis van de beginscènes in Sursum corda! (1894), Het leven van Rozeke van Dalen (1906) en Schoppenboer (1898): het gaat telkens om zogenaamde ontwakingsscènes waarin het centrale personage wordt voorgesteld in een ‘tonende’, scenische weergave, waarna een vertellende terugblik volgt en/of een verschuiving van de externe focalisatie naar de interne herinnering. Couttenier is naar aanleiding van deze recurrentie op zoek gegaan naar een aantal sociologische interpretatiewijzen, waarvan de voor- en nadelen bij toepassing in de tekstanalyse wor- | |
| |
den onderzocht. Zijn conclusie is, wat Buysse betreft, dat deze in zijn romans een spanningsveld opbouwt voor een zoektocht naar individuele zingeving, waarin een centraal personage exemplarisch wordt voorgesteld in een strijd tegen onbegrip, vijandigheid en overmacht. Hij/zij moet daar voortdurend tegen ‘in beweging’ komen, zoniet dreigt bewustzijns- of ik-verlies.
Hilde Sabbe droeg een hoofdstukje bij over ‘Cyriel Buysse en Van Nu en Straks. Een korte samenwerking en pijnlijke misverstanden’ aan de bundel Brussel en het fin de siècle. 100 jaar Van Nu en Straks, red. Frank de Crits (Antwerpen-Baarn, Houtekiet/BRTN/VAR, 1993), p. 57-63, waarin ze herinnert aan de bekende ‘vele misverstanden’ tussen Cyriel Buysse en de andere Van-Nu-en-Straksers. Eerst was er het onbegrip omdat Buysse, als zoon van een industrieel, niet zijn steentje bij kon dragen om het financieel tekort na de eerste reeks van Van Nu en Straks bij te passen. Even later kwam ook de verwijdering toen Buysse zijn aanval op de Flaminganten had gepubliceerd (jan. 1897), waarop o.m. Vermeylen verontwaardigd reageerde. Het hoofdstuk verdient in de toekomst nog verder uitgediept en aangevuld te worden.
Eerder dit jaar kwam Buysse ook nog even ter sprake in de bijdrage van S.A.J. van Faassen over ‘J. Greshoff, Anton Kippenberg en de Insel-Verlag’ aan het eerste Jaarboek van het Nederlandse Letterkundig Museum (Den Haag, 1992), p. 39-54. Uit dit rijkelijk gestoffeerde uitgeversverhaal blijkt dat Eugeen Diederichs, een van de voornaamste uitgevers van de Deutscher Werkbund, in 1915 zo snel mogelijk een Vlaamse bibliotheek wou beginnen ‘die uns den Charakter der Vlamen, Landschaft und Geschichte nahebringt’ (uit een brief aan J. Greshoff, jan. 1915; geciteerd p. 44). Een jaar tevoren was hem door Pol de Mont al aangeraden boeken van Cyriel Buysse, Virginie Loveling en Reimond Stijns te vertalen.
Ook in Greshoffs contacten met Anton Kippenberg, de directeur van de beroemde Insel-Verlag in Leipzig, wordt over vertalingen van o.m. Buysse onderhandeld. ‘Kippenbergs streven naar de vertaling van Vlaamse literatuur in zijn fonds moet worden gezien in het verlengde van zijn nationalistisch-politieke opvattingen,’ merkt Van Faassen op (p. 45). Als de Duitse uitgever in 1915 als militair naar België wordt overgeplaatst kan hij dan ook meteen zijn gang
| |
| |
gaan. Vanaf 1916 worden systematisch vertalingen van Vlaamse auteurs (o.m. door R.A. Schröder) in het Insel-fonds opgenomen. In 1918 wordt ook een bundel Flämisches Novellenbuch uitgegeven, met teksten van Cyriel Buysse, V. de Meyere, St. Streuvels, H. Teirlinck, F.V. Toussaint van Boelaere, F. Timmermans, Aug. Vermeyen en K. van de Woestijne, gekozen en vertaald door F.M. Hübner. Van Faassen wijst er vervolgens op dat het werk van Buysse een goed voorbeeld is ‘van de propagandistische waarde die in Duitsland aan vertalingen uit het Vlaams werd toegekend’ (p. 47). Rozeke van Dalen verscheen in 1918 in een vertaling van G. Gärtner bij de Insel-Verlag en diezelfde Gärtner zorgde in de oorlogsjaren nog voor een vijftal andere Buysse-vertalingen bij G. Müller (München) en bij Ph. Reclam (Leipzig). Meer hierover is overigens nog te vinden in de bijdragen van S.A.J. van Faassen over Buysse en de Nederlandse uitgever C.A.J. van Dishoeck in onze Mededelingen (deel 2 van het artikel in V, 1989) en in de studies van L. van Doorslaer, o.m. in Ons Erfdeel (1988/5) en in onze Mededelingen V (1989) en VIII (1992).
Het toneelaanbod van het afgelopen jaar was niet zeer gevarieerd, maar bracht wel twee produkties waar we extra-aandacht willen voor vragen. Eerst vermelden we echter nog dat de amateurtoneelvereniging ‘Leren vereert’ op 19, 22, 26 en 28 maart 1992, telkens om 20.00 u (behalve op 28, om 19 u) in Zaal Harmonie aan de Markt te Oudenaarde een voorstelling bracht van Het gezin van Paemel (bericht in het Tweemaandelijks vormings- en informatieblad van het Koninklijk Nationaal Toneelverbond van België, 63ste jg., nr. 1, jan.-febr.; nr. 2, maart-april 1992). In het Vlaams Theaterjaarboek 91/92, red. T. Brouwers en J. van Schoor (Antwerpen, 1992) konden we ook lezen dat door Arca-Gent in het voorbije toneelseizoen een wederopvoering werd verzorgd van De raadsheren van Nevele (3 voorstellingen) en van Typen (12 voorstellingen); en dat op de BRTN de volgende Buysse-films te bekijken waren: Tantes, uitzending 17 november 1991 (een herhaling van 28 oktober 1984) en Lente, uitzending 24 november 1991 (een herhaling van 16 januari 1983). Verder werd nog de succesvolle reeks over Van Nu en Straks, verzorgd door de instructieve omroep van de BRTN-televisie naar een scenario van Romain Debbaut, opnieuw uitgezonden in juni 1992 op het tweede net. De (her)uitzending over Buysse op 15 juni.
| |
| |
Repetitiefoto Tantes in de bewerking van Boudewijn Vander Plaetse, Zwevegem, februari 1993 (foto Hol, Kortrijk)
| |
| |
En dan de hoogtepunten van het Buysse toneel-seizoen. Bijzonder interessant was de kennismaking met ‘Het Zwevegems Theater’, dat in het Gemeentelijk Theatercentrum aan de Otegemstraat 20 in Zwevegem (bij Kortrijk) speelt. Dit semi-professionele gezelschap bracht een toneelbewerking van Tantes door Boudewijn Vander Plaetse (zoon van de ooit zeer bekende voordrachtkunstenaar), die het stuk ook zelf regisseerde. Speeldata: 5, 6, 7, 9, 10, 12, 13, 14, 16, 17 en 18 februari 1993, telkens te 19.30u. Het was voor uw verslaggeefster in alle opzichten een revelatie. De toneelversie van Vander Plaetse bracht, net als de vroegere televisiebewerking, een omzetting in een ander medium die een relatief getrouwe weergave van de roman blijkt te kunnen zijn die er tegelijk iets aan toevoegt. Dit laatste was niet alleen het gevolg van een in dergelijke omzettingen gebruikelijke concentratie op de dramatische hoogtepunten (bij Vander Plaetse worden de melodramatische pieken bovendien weggesneden) maar ook en vooral te danken aan de bijzonder subtiele, technisch zeer hoogstaande regie. De gebreken van de zaal - de scène is breed maar zeer ondiep - werden op vernuftige wijze creatief omzeild door de taferelen achtereenvolgens aan elk van beide kanten van de scène te laten spelen. Tevens werd gebruik gemaakt van doorzichtige doeken, waardoor een merkwaardig dieptegevoel werd gecreëerd. Indrukwekkend was echter vooral de bijzonder effectvolle klank- en lichtregie. Een produktie die hopelijk snel en veel zal worden hernomen, en die wellicht tot professionele gezelschappen door kan dringen; een amateurgezelschap met beperkte technische middelen zou althans veel mogelijkheden onbenut moeten laten. Aanvragen voor opvoering en brochures bij B. Vander Plaetse, Eendrachtstraat 41, 9000 Gent (Tel. 09/225 15 29).
Een tweede hoogtepunt, op het niveau van het amateurtoneel dan, was de herneming, in mei en juni, van de openluchtuitvoering van Het gezin Van Paemel, geregisseerd door Jaak van der Helst, deze keer niet in Belsele (zoals in 1989), maar in Klein-Sinaai, in samenwerking met het gemeentebestuur van Stekene en met een nieuwe ploeg medewerkers. Speeldagen: 20, 21, 22, 23, 28, 29, 30, 31 mei en 4, 5 en 6 juni 1993, telkens te 20u30.
Jaak van der Helst, die eerder al bekendheid heeft verworven met zijn regie van massaspelen in open lucht (o.m. de Reynaertspelen in
| |
| |
Sint-Niklaas in 1985 en 1992) bracht Het gezin Van Paemel naar de prachtige 17de-eeuwse hoeve ‘den lesten stuyver’ in Klein-Sinaai en zorgde voor sfeervol toneel in een levensecht decor. Hijzelf regisseerde niet alleen maar bracht bovendien een zeer overtuigende, aangrijpende vertolking van boer Van Paemel waarin de ijzersterke (melo)dramatiek niet uit de weg werd gegaan. Hij werd ondersteund door een enthousiaste groep betere amateurs die voor een homogene, fraai-verzorgde uitvoering zorgden van een ‘lichtjes bewerkte’, dit is ingekorte tekst. Een pikant detail: de rol van moeder Van Paemel werd gespeeld door de moeder van... Tom Lanoye.
We ronden af met een kleine anekdote, gevolgd door een vraag. Het huis waar de Engelse romantische dichter John Keats verbleef in de Londense voorstad Hampstead, wordt voor het publiek toegankelijk gehouden mede dank zij ‘The Friends of Keats House’, een genootschap dat tal van grotere en kleinere activiteiten organiseert en ook een ‘Newsletter’ uitgeeft.
In de berichten van juli 1993 konden we lezen dat de pruimeboom in de tuin van het Keatshuis jammer genoeg dood is gegaan. ‘The Friends’ hebben nu besloten een nieuwe boom te schenken, die geplant zal worden op dezelfde plaats als de boom waaronder Keats zijn ‘Ode to the Nightingale’ schreef. Is het denkbaar, is de vraag, dat iets dergelijks zou gebeuren rond Buysse, of zelfs rond enig ander Nederlandstalig auteur?
Het is niet onaardig in het licht van deze vraag het volgende stukje te herlezen dat te vinden was in De Standaard van 14 juni 1993: ‘Rik Claessens, Mereldreef 62, 3140 Keerbergen, betaalt regelmatig boete in de bibliotheek omdat hij het Verzameld Werk van Cyriel Buysse te laat terugbrengt. Wie bezorgt hem de zevendelige reeks, in 1970 uitgegeven bij Manteau? Zelfs tweedehands is de serie moeilijk te vinden.’
Moeten we dan toch naar iets zoeken dat de pruimeboom van Keats kan vervangen?
Tot slot nog de gebruikelijke prospectie. Op zaterdag 26 en zondag 27 februari 1994, telkens om 20.00 u, zal Het gezin Van Paemel worden opgevoerd door Toneelgroep ‘Sempre avanti’ in het ontmoetingscentrum ‘Meulengat’ te Sluiskil, Zeeuws-Vlaanderen. De
| |
| |
regie is in handen van Marc Alliët. Kaarten à f 7,50 (= BF 150) te bestellen bij L. Wille-Van Geetsum, Bosjesweg 58, Sluiskil. Tel. 00-31-1157-1634. Volgend jaar volgt ook de tiende aflevering van onze Mededelingen.
A.M.M.
|
|