Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 9
(1993)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
32UBG hs. III/77
Nevele 1 Juni 1875.
Lieve Paul,
Van den zelfden avond hadden wij reeds uwe kaart met de goede tijding. Ik was zeker van den uitslagGa naar eind(1), want gij waart goed ferré à glace, dat wist ik, en echter kon ik niet laten er dien dag met vrees aan te denken. Het was dus een groot genoegen voor ons te weten dat alles zoo wel afgeloopen was. Ik heb het dadelijk naar Buysse zenden zeggen, zij waren ook heel blij. Zeker zal ik den 19 komen, dat zal heel interessant zijn en alsdan zal ik ook gelegenheid hebben u mondelijk geluk te wenschen. Ik ook heb nog een uitnoodiging van Mme Bergmann ontvangen, waarover ik haar zeer dankbaar ben; maar ik kan er nu nog niet aan denken voor dagen van huis te gaan, later zou ik wel eens naar Lier willen gaan, waar wij zulke aangename uren hebben toegebracht. Ik zal nog eenige weken wachten, wellicht tot in de vacantie, dan, indien gij mijne obsessie niet vreest, zouden wij te zamen kunnen gaan? Mama stelt het wel, het is een groot geluk, dat zij zoo redelijk is en zich zoo goed troosten kan, ik kan het niet, en weet niet wat het worden zal, maar het verslecht met elken dag. Die verandering is ook te groot en te pijnlijk, ik kan het leven niet gewoon worden. Indien gij nog afdrukken der redevoering mocht verlangen, schrijf het, er zijn er nog te uwer beschikking. Ik zal aan Léon het artikel van den Heer StécherGa naar eind(2) vragen, ik ben u zeer verplicht het gedeeltelijk uitgeschreven te hebben. In Gent, waar ik met Mme Bergmann geweest ben, heb ik Mr. en Mme Heremans gezien, eerstgenoemde is met ons naar St. Amandsberg geweest. Hij was over van genegenheid. Zaterdag komen zij ons eens bezoeken. HonoréGa naar eind(3) is te huis, met open armen ontvangen van vrouw en kinderen, even als weleer de verloren zoon in zijn vaders huis. | |
[pagina 126]
| |
Hij doet boetveerdigheid, en is met zijne vrouw openlijk ter biecht en communie geweest, er was maar te kort van barvoets en blootshoofd te zijn gelijk Henri Plantagenet. Ik heb hem gezien en gesproken, het schijnt mij dat hij tot inkeer is gekomen, nochtans is er niet veel betrouwen te hebben in iemand die in staat was zoo iets te doen, en het is pijnlijk om zien van zoo basselijk onder de oogen zijner bekenden te verschijnen en als een schooljongen vergiffenis te hooren vragen, zooals hij aan Pauline deed.
Vaarwel, tot den 19 Juni.
|