Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 9
(1993)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd21UBG hs. III/77
Nevele 15 Déc. 1874.
Lieve Paul,
Mme BergmannGa naar eind(1), naar ik verneem, heeft U ook uitgenoodigd in de Kerstdagen eens naar Lier te gaan, mag ik U vragen wat Gij daarover denkt? Dat Gij lust hebt, valt buiten twijfel, maar zijn die dagen voor U beschikbaar? Ik moet bekennen, dat ik er zeer op gesteld zou zijn nog eens die lieve vrienden terug te zien, ik hoop dat Gij mij wel een woord daarover schrijven zult, en of ik nog eens mede mag? | |
[pagina 108]
| |
Wij zijn U zeer dankbaar geweest voor het uittreksel van den brief van Mr. Hoste, dit heeft ons veel genoegen gedaan, ook van Mme Heremans kregen wij dezen morgend eenen brief waarin zij schrijft: ‘De verkoop der Novellen gaat zeer goed; er worden er bijzonder veel uit Holland gevraagd, met één woord, het boekje vindt zeer veel liefhebbers.’ Lieve Paul, hebt gij geen verkeerd nummer van de ‘Zweep’Ga naar eind(2) gezonden? of was het niet omdat er eene beoordeeling in stond? Tante RosalieGa naar eind(3) stelt het altijd gelijk: soms wat beter, dan wat slechter, maar kan toch ondertusschen van goede oogenblikken gebruik maken om de moedertaal te beoefenen. Sedert heel lang ben ik naar Gent niet meer geweest. Léon komt nog al regelmatig, waarover Rosalie hem zeer dankbaar is. Gisteren ben ik met Onkel Louis, Tante Pauline en Mathilde van Tante UrsulasGa naar eind(4), naar Thielt geweest. Het is echter eenigszins als het reisje van Pieter Spa uitgevallen. Onkel Louis heeft thans een goed paard, maar was gedwongen eene vreemde koets te huren die op het oogenblik van het vertrek 's morgends om zeven uur niet bleek in den besten toestand te zijn, er was dags te voren een zinnelooze mede vervoerd die eene ruit uitgeslagen had. Men liep om den glazemaker, na lang wachten kwam de maar dat hij zich onledig hield met het orgel te blazen. Er moest ook een smid gehaald worden voor den ressort en met eene soort van spijt zagen wij den greffier in een lichten tilburij, (ter zelfder bestemming: de uitvaart van de oude Mme Lava)Ga naar eind(5) voorbijvliegen. De réparatiën werden opgegeven en wij vertrokken om acht uur, tegen Poesel lag iets zwarts op de kasseide, dat ons den weg versperde: het gebroken rijtuig van den greffier, die de kwade broek aan had, en grommelend in ons rijtuig klom. De morgenwind blies uiterst koud door de gebroken ruit en wij zaten met vervrozen voeten, onkel Louis, met drie paletots aan, te beven van koude nevens den voerman, die purper zag. Daarenboven vlogen de portieren beurtelings open. Te Ruisselede moest het paard rusten, wij hadden verlangend naar dat punt uitgezien om ons te warmen, maar helaas, helaas: in de herberg stonden twee, onbeleefde, leelijke kwezels aan de waschkuip, die geen woord spraken en de stoof uit lieten gaan, die reeds bijna niet brandde als wij inkwamen. De greffier vertelde daar aan Buysse | |
[pagina 109]
| |
eene wat grove historie van eenen pastoor die met zijn ‘pontificaal kleed aan en zijne heilige vaten op tafel’ eenen ouden boer berechtte, hetgeen ongetwijfeld den toorn der kwezels deed ontvlammen. Eindelijk waren wij te Thielt, Onkel en Tante verlieten ons, wij trokken naar het pensionnaat: Mme Melanie, ‘cette femme auteur, orateur et astronone’, zooals men haar in het gesticht met bewondering noemt, gaf hare les, eene les sur l'éloquence et les mystères du style als wij later vernamen, ‘leçons précieuses et rares!’ wij wachtten een drie kwaart, toen kwam LéonieGa naar eind(6) binnen, zoo blij van ons te zien, dat zij al hare boeken weggeworpen had in den gang. [Toegevoegd in de marge: Men zei ons in het pensionnaat ‘que Léonie est parfaite sous le rapport de l'application et du caractère, mais que sa piété laisse à désirer: son livre de prières et son chapelet sont toujours perdus.] Wij gingen uit met haar: Thielt is heel klein, seffens waren wij buiten de stad, er lag verbazend veel modder, waarin ik met mijne beste nieuwe bottienen zitten bleef. Wij waren uitgehongerd. In ons hôtel waar wij uitgespannen hadden, was de meid alleen te huis, wij werden eerst door de keuken dan door eenen donkeren gang, als eene soort van tunnel, naar eene verre achterkamer gebracht waar geen vuur brandde. Er lag een wit ammelaken, er stonden ook vier tallooren en er lagen vier stalen vorken, (Tante en Onkel waren aan het familiediner) men verwachtte dus nog iemand, hetgeen weldra bleek onze eigene koetsier te zijn, die nevens ons plaats nam. Wij voelden dat men ons als ‘van beneen staak’ klasseerde en benamen ons heel vriendelijk tegen onzen dischgenoot, die eenigszins verlegen scheen. Wij kregen een beafsteak, dat nog al goed was en verlieten de tafel met spijt, daar wij maar half onze goest hadden. Leonie, die zoo lief en blijde was dat het genoegen deed om zien, leidde ons naar een kapelleken twintig minuten van daar, - in West-vlaanderen zijn er overal te zien - aan welks buitenzijde wij een petroolvat bemerkten, dat des zondags als er toeloop is, met water gevuld en omgekeerd wordt, zoodat het water van Lourdes langs binnen spruit en kan opgevangen worden, hier waren ‘les cordes’, niet eenmaal verborgen. | |
[pagina 110]
| |
Om drie ure kwamen Onkel en Tante naar het hôtel. Léonie werd binnen geleid: wij moesten voor valavond uit Westvl. zijn om niet in contraventie genomen te worden, daar men in die provintie niet zonder lantaarnen mag rijden en wij dien luxe vermisten. In Ruisselede wilden wij uit het rijtuig niet, zelfs niet opzien naar eene van de gehaatte kwezels, die uit haar huis kwam en naar de kerk ging. ‘Godlof’, sprak Onkel Louis tot den koetsier als wij tusschen Lootenhulle en Poesel waren, ‘dat wij zonder ongelukken zoo ver zijn’, - maar krak! ging het, en het rijtuig stortte op zijde; er lag een wiel af. Wij haastten ons eruit en stonden met de voeten in den modder te bibberen. Men liep om den smid die niet ver af woonde, hij kwam met eenen lantaarn, het wiel werd onderzocht. Maar weldra kregen wij de overtuiging dat die man aan zijn proefstuk was en niet wist hoe de wielen aan een rijtuig vast zijn. Na drie kwaart van verlegenheid werd het paard uitgespannen, het rijtuig in den brand gelaten en wij vertrokken te voet heel verwonderd hoe het mogelijk was van op zulke koude voeten te kunnen gaan en ons gelukkig prijzend, dat het ongeval niet op Aaltre-veld, waar geene huizen staan, was gebeurd, en blij dat het niet regende, maar het uitgespannen paard voor ons tot groote verbazing van de zeldzame voorbijgangers, en tevreden thans, niet van uit geweest maar van weder te huis te zijn.
Virginie |
|