| |
| |
| |
Kroniek
Cyriel Buysse, oktober 1990 - september 1991
Het afgelopen jaar leverde een rijke en indrukwekkende oogst aan toneelprodukties op.
In onze vorige kroniek konden we al melden dat Arcadirecteur Jo Decaluwe uitgenodigd was om in Zaïre, Rwanda en Burundi een vijftal voorstellingen van De raadsheren van Nevele te brengen. Onze ironische vraag of er nog wel voldoende Vlamingen in Kinshasa over zouden zijn - ingegeven door persberichten over de gespannen toestand aldaar, toestand die overigens nu, een jaar later, rampzalig lijkt te zijn geworden - bleek toen een beetje misplaatst. Hoewel toch niet helemaal. Van de heer Decaluwe ontvingen we de mededeling dat hij De raadsheren heeft gespeeld voor 160 Vlamingen op zaterdag 3 november 1990 in de Belgische school in Kinshasa (Zaïre), en opnieuw, voor 140 Vlamingen, in het Franse cultureel centrum in Buzumbura (Burundi). Er waren dus wél voldoende Vlamingen over, maar toch dienden twee voorstellingen in Zaïre en nog één in Rwanda afgelast te worden. Het was inderdaad een ‘politiek’ moeilijk moment en een aantal voorstellingen konden niet doorgaan ‘wegens voortijdig vertrek van de Belgen’. De raadsheren kenden overigens ook in Afrika succes. Jo Decaluwe vertelt dat men flink heeft gelachen met het tweede deel, de fameuze ‘Congotoestand - met de zwarte negers’. Misschien brengt een nieuwe rondreis, nu met Typen, Arcadirecteur Decaluwe weer naar het Afrikaanse continent. Er bleek in ieder geval belangstelling voor te zijn. Hoewel. De vraag of er nu nóg Vlamingen over zullen zijn begint nu wel heel pertinent te lijken.
Ook dichter bij huis liep Typen, in de regie van Achiel van Malderen, goed. In januari 1991 konden er al zo'n 60 voorstellingen geteld worden. De persreacties waren overwegend positief, ofschoon rond de voorstelling niet veel publiciteit werd gemaakt. Hoe dan ook: Typen doet het, en blijft dus ook dit jaar 1991-1992 op de affiche bij Arca.
Jan van Durme noemt, zoals de opmerkzame lezer misschien al heeft kunnen zien in het hier voorafgaande stuk van de regisseur zelf, Buysses novelle De biezenstekker ‘een schandaalnovelle’. Van Dur- | |
| |
me is de regisseur van een opgemerkte bewerking van De biezenstekker/Driekoningenavond, een jubileumproduktie van het toneelgezelschap ‘Nut en Vermaak’ dat zijn 45 jaar activiteit vierde. De première had plaats op vrijdag 7 december 1990 in het parochiehuis te Mariakerke (Gent), Brugsesteenweg 674. Er waren nog drie speeldata: zaterdag 8, vrijdag 14 en zaterdag 15 december 1990, telkens om 20 u.
De produktie van Van Durme was overigens helemaal ontdaan van enig schandaalkarakter. Hij combineerde de novelle met de toneelbewerking die Buysse zelf ervan maakte. Het resultaat was verrassend homogeen volks toneel, met veel beweging, dans, muziek en... humor. Het decor was van Erik de Strooper, de muziek van Bart Vandewege. Verder waren te zien: Tina Verburg (Vrouw Cloet) en Monique de Valkenaere (de Buurvrouw), Jos de Baets (Cloet) en Luc de Witte (Rosten Tjeef), Gaston Bral (de Buurman), Luc Daeren (de Pastoor) en vele kinderen. De somber naturalistische milieuschildering die de achtergrond vormt voor een scherpe aanklacht van de ellendige levensomstandigheden van de laagste arbeidersklasse, liet hier plots ruimte voor een volks en kleurrijk gebeuren, met tal van ontspannende, vrolijke momenten. We hebben de regisseur over zijn verrassende visie dan ook zelf in een bijdrage voor deze Mededelingen aan het woord gelaten.
Als voorbereiding tot de opvoering van De biezenstekker in Mariakerke had de plaatselijke afdeling van het Davidsfonds haar leden uitgenodigd op een avond over Buysse, op 9 november 1990 in het Kollekasteel te Mariakerke. Ondergetekende gaf een overzicht van de evolutie in Buysses werk met, uiteraard, speciale aandacht voor De biezenstekker/Driekoningenavond.
Uit het amateurtoneel kwam nog een opmerkelijke toneelbewerking. Peter de Kemel, die inmiddels al enkele produkties op zijn naam heeft staan en bekend is geworden als ‘de huidige volksschrijver bij uitstek in de Leiestreek’, heeft de roman Rozeke van Dalen bewerkt tot een pakkende, indringende toneelversie. Deze creatie van ‘Peterkes Teaterprodukties’ ging in première op vrijdag 26 april 1991 en werd nog herhaald op zaterdag 27 april, dinsdag 30 april om 20u en woensdag 1 mei om 19u, telkens in Café Casino, Tolpoortstraat Deinze. Uit de roman werden een twintigtal taferelen gedistilleerd die een knap en toneelmatig sterk geheel vormden, een brok ‘onvervalst na- | |
| |
turalistisch volkstheater’ inderdaad, met tal van schokkende, zo uit de harde, rauwe werkelijkheid gegrepen passages. Sommige toeschouwers vonden deze werkelijkheidsuitbeelding aanstootgevend, wat er in ieder geval op wijst dat Buysses visie, na bijna honderd jaar, nog niets aan kracht en levensechtheid heeft ingeboet. Maar de zaal reageerde, gelukkig, héél enthousiast.
Hét hoogtepunt van het Buysse-toneelseizoen was natuurlijk de produktie van Het gezin Van Paemel door het NTG-Tolhuis te Gent, in de regie van Dirk Tanghe. De verwachtingen waren hoog gespannen; ze werden niet beschaamd.
Het gezin Van Paemel onder regie van Tanghe vormde het sluitstuk van een seizoen waarin uitsluitend Nederlandstalig werk op het repertoire stond - een gebaar waarmee het NTG zijn vijfentwintigjarig bestaan luister heeft willen bijzetten. Om deze klassieker van het Vlaamse toneel kon men dus niet heen; het ging er alleen om er iets bijzonders van te maken, wat dan ook glansrijk gelukt is. Het gezin Van Paemel stond op het programma van 30 maart tot 9 juni, iedere donderdag, vrijdag en zaterdag om 19u30 en iedere zondag om 15u; daarnaast waren er ook nog tal van schoolvoorstellingen. De be-
Repetitiefoto ‘Het gezin Van Paemel’ 1990-'91.
V.l.n.r. Cyriel van Gent, Lieve Moorthamer, Marijke Pinoy.
| |
| |
langstelling was zo uitzonderlijk groot dat lang voor een uitverkochte zaal werd gespeeld en dat nog extra-voorstellingen werden geprogrammeerd (tot 15 juni).
De titels in de pers logen er niet om: ‘Een sterk stuk dat tegelijk een breed publiek aanspreekt’ (De Standaard 2-4-'91). ‘“Gezin van Paemel” met fraai decor en toch nog een aangrijpend slot’ (De Gentenaar 2-4-'91), ‘“Het gezin Van Paemel”, pakkend symfonisch gedicht’ (De Standaard 4-4-'91), ‘Dirk Tanghe ontroert met zijn pikturale aanpak van het drama “Het gezin van Paemel”’ (Knack 4-4-'91). Toch waren er ook enkele spottende en/of denigrerende reacties, als ‘En Van Paemel ploegde voort’ (Het Laatste Nieuws 3-4-'91) en ‘hopla door het koren’ (De Morgen 12-4-'91).
Het bijzondere aan deze versie van Het gezin Van Paemel was de sterk stilerende, filmisch ogende visie van de regisseur. Dirk Tanghe, die hiermee een punt zet achter drie jaar samenwerking met het NTG, maakte in die tijd juist naam met zijn sterk persoonlijke interpretaties, geïnspireerd door filmisch vervloeiende beeldvorming. Aanvankelijk dacht hij er inderdaad ook aan het stuk te bewerken, maar hij kwam tot de bevinding dat het goed geschreven is en ‘eigenlijk een meesterstuk’. De uitdaging voor de regisseur bestond er dan in het stuk te ‘ontdoen van de melo, het folkloristische en toch Cyriel Buysse (te) respecteren’. Daarom werd de plaats van de handeling weggetrokken uit het kleine boerenhuisje en de anekdotiek en werd er een meer universele dimensie aan gegeven (volgens het verslag over de persconferentie zoals weergegeven door K. van Keymeulen in De Gentenaar 28-3-'91). Het ruime decor van het vroegere sportcomplex aan de Tolhuislaan bood extra-mogelijkheden om het stuk van zijn intimistisch karakter te ontdoen: de regisseur bouwde in deze enorme ruimte soms echt schilderijen op, stillevens die hun dramatische kracht ontlenen juist aan hun plaats in de ruimte. In een interview met Martin Desloovere van 12 februari 1991, gepubliceerd in het NTG-Nieuws, 21 ste jg., nr. 1, maart 1991, p. 3, legde Dirk Tanghe eerder al de volgende verklaring af:
Ik ben blij dat ik deze produktie opnieuw voor het Tolhuis kan maken. Daardoor moet ik het nu ook weer visueel interessant, filmisch maken. Ik kan het stuk wat meer epische dimensies geven, ik mag en moet er wat spektakel inbrengen. Vandaar dat korenveld, met daarbij het hoogst noodzakelijke uit een boerenhuis: uit het koren verschijnt een soort tafelconstructie met stoelen eromheen. In die omgeving kan ik composities maken met die
| |
| |
mensen, het worden een soort stillevens. Het moet namelijk heel atmosferisch worden, met veel lange stiltes. In die ruimte en in die stilte kan de toeschouwer dan al de personages ontdekken. Zo kan ik het feit dat er geen gordijn is op een interessante manier inschakelen in de produktie.
Ik steek de personages verder zeker niet in een modern pakje. Het patroon van de kledij blijft negentiende-eeuws, maar ik hanteer wel een specifiek kleurenpalet. Je zou het kunnen vergelijken met oude foto's die met de hand ingekleurd zijn.
En verder, in verband met de vraag naar de actualiteit die Buysses stuk nog kan hebben:
Ik zie het als een soort micro-kosmos voor grote tragedies. Of het nu gaat om mensen in Gent rond 1900 die onderdrukt worden en op wie geschoten wordt, of mensen in de Golf op wie nu geschoten wordt, wat verschil maakt het uit? Het komt er altijd op neer dat de kleine mens het slachtoffer wordt van dezelfde dominerende krachten: Kerk, Staat en hier zeker ook de Natuur.
In een interview met K. van Keymeulen, verschenen in De Gentenaar van 23-3-'91, formuleerde de regisseur zijn visie op Het gezin Van Paemel zo:
Soms wordt er een beetje misprijzend over gedaan, alsof het ouderwets zou zijn. Het stuk is een dokument. Ik kende het niet goed maar ontdekte dat het een meesterwerk is. Het zit dramaturgisch sterk in elkaar, gebald en krachtig, het is goed materiaal om mee te werken. Buysse bouwde ook mooi climaxen in, wisselt spanningen met stiltes af, creëerde een mooie kompositie in geluid en emotie. Bovendien zijn het hele mooie rollen voor akteurs, ze moeten ze maar grijpen.
Het zal duidelijk zijn dat vooral het fabelachtige decor - het werk van Steven Demedts - en de bijpassende licht- en klankeffecten - door Jaak van de Velde - op het grote publiek grote indruk hebben gemaakt. Er werd ook op geen extra-inspanning gekeken. Voor het enorme korenveld dat op de scène was aangebracht waren maar liefst tussen de 750.000 en 1 miljoen korenhalmen in prikschuim vastgezet. Het korenveld werd bovendien doorkruist door paden, waarop kon gelopen en gefietst worden, waardoor het geheel bijzonder beweeglijk en levensecht werd. Het korenveld en de fietspartij van de baronsfamilie lokten echter ook kritiek en spot uit; en verder bleek dat de immense afmetingen van het decor waarin de vervloeiende beelden en stillevens gecomponeerd waren, ook het nadeel hadden dat de spelers zich niet altijd even goed verstaanbaar konden maken; soms werd
| |
| |
hun stem overspoeld door de muziek (Strauss en Barber) of door de vele realistisch-schilderende geluiden (hondegeblaf, hanegekraai), zodat voor het publiek op de achterste rijen wel veel verloren ging. Enkele uitzonderingen niet te na gesproken (Wim van Gansbeke in De Morgen 12-4-'91: de vertelling blijft ‘eerstegraads’, ...‘doodbraaf’,... ‘19de-eeuws met een vandaagse maar nogal banale estetisering van boerenleven voor toeristen’; en een geërgerde Guido Lauwaert in Het Laatste Nieuws 3-4-'91: ‘een oervervelende voorstelling, al doen de acteurs nog zo hun best’), werd deze voorstelling heel positief gewaardeerd en kreeg ze vrijwel unanieme lof toegezwaaid. Illustratief voor deze reacties is het mooie stuk van Rik Lanckrock in De Geus van Gent, 24ste jg., nr. 5, mei 1991, p. 19-20; ook in het Driemaandelijks Tijdschrift van het Vermeylenfonds. De Gemeenschap, 1991, nr. 2, april-juni, p. 18-19, waaruit we hier in extenso citeren. Lanckrock geeft eerst een algemene voorstelling van het stuk zelf:
Nu zou het voor de hand liggen dat zo'n sterk geëngageerd stuk door een nochtans niet sociaal geëngageerd schrijver van wereldformaat bij opvoeringen in onze tijd verouderd aandoet. Niets is minder waar.
Waarom?
Omdat men dit werk vanuit verschillende invalshoeken kan bekijken. Zo bv. als een vlijmscherpe aanklacht van de sociale toestanden in het begin van de twintigste eeuw. Zo bv. als een knappe tekening van generatiekonflikten. Zo bv. als een boeiende botsing tussen progressiviteit en konservatisme. Zo bv. als een ironische schets van machtsvertoon door kasteelheren, gesteund door schijnheilig klerikalisme. Zo bv. als een menselijk drama van doodgewone lui in de greep van noodlot, tegenslag en verdrukking. Zo bv. als een stuk waarin de personages meer zijn dan types. Ze zijn prototypes met zelfs archetypische allures. Denk maar even aan boer Van Paemel die, alhoewel hij zich terdege bewust is van de onmenselijke praktijken van de machthebbers en van maatschappelijke onrechtvaardigheden, toch uit kortzichtigheid, slaafse onderdanigheid en een gebrek aan kritische zin alles veroordeelt wat de macht en het gezag aantast van hen die de lakens uitdelen. De boer van 1903 heeft in 1991 ontelbare broertjes in alle mogelijke formaten en milieus: mensen die zich om allerhande redenen ver van progressieve bewegingen houden en telkens weer partij kiezen voor de sterksten, voor de gevestigde macht. Enigszins verwant met hen die telkens er een prominente figuur verschijnt hun ellebogen in aktie zetten om in de buurt van deze figuur te komen en met hem of haar op de eerste rij en op de foto te staan. De socialistische zoon Eduard is een toonbeeld van l'hom- | |
| |
me révolté die zich zonder enige terughoudendheid inzet voor zijn idealen. Masco is een vrijbuiter, a.h.w. een soort Robin Hood. De pastoor is een karikatuur die slaat en zalft doch steeds de kant kiest van de machthebbers. Enz., enz. Mensen van vlees en bloed, inderdaad, doch zo geladen met algemeen-menselijke gevoelens dat ze meer zijn dan individuen. Ze zijn representatieve types van mensen van gisteren, vandaag en morgen.
Dat is meteen de grootheid van ‘Het gezin Van Paemel’: vertrekkend van een tijdgebonden, anekdotisch gegeven - magistraal getekend in naturalistische detailstijl - uitgroeiend tot een universeel werk van alle tijden, vergelijkbaar met zovele klassieke stukken die evenzeer boven hun tijdsgebeuren zijn uitgegroeid.
Kenmerkend bij Buysse is dat hij geen sociaal geëngageerd moralist of polemist is. Hij tekent echter de realiteit zo treffend dat de feiten overtuigend voor zichzelf spreken en leiden tot een diepe nawerking bij het publiek, behalve dan bij een paar critici (eigenlijk humeurige en gefrustreerde kritikasters) die weer eens dachten dat apriori dwarsliggen gelijkstaat met revolutionair en progressief denken. Sukkels!
Buysse schetst ongenadig en fijnzinnig details, sfeer, personages. Hij speelt in op verstand en gevoel en hij schuwt ook de humor niet. Zijn vakmanschap evenals zijn dialogen zijn ongemeen knap. Kortom: een werk zoals we er weinig kennen in onze Vlaamse toneelliteratuur. Het pleit voor de N.T.G.-direktie dat ze dit stuk heeft ingelast in het Vlaams-Nederlands repertoire om het 25-jarig bestaan van het Gents gezelschap te vieren.
Ook de regie van Dirk Tanghe wordt door Rik Lanckrock in superlatieven beschreven: de overheveling van de handeling in de boerenwoning naar het korenveld heeft een ‘verbazend ruimtelijk en ook zeer plastisch en filmisch effekt. Met kleuren, belichting en muziek bouwde hij [de regisseur] indrukwekkende tableaux vivants op die herinnerden aan de doeken van de Latemse school’. Samengevat: ‘Toneel van topklasse: levendig, vinnig geritmeerd, autentiek, obsederend, van een intense tragische geladenheid, met toch, hier en daar, een leuk en ontspannend moment’. En nog, na enkele kritische opwerpingen over de muziek, overdreven visuele effekten en melodramatische momenten: ‘Een schitterende, gevoelige, ontroerende en intelligente voorstelling. Toneel zoals we het te weinig te zien krijgen: mooi en aangrijpend en tegelijk zinrijk want de kritische toeschouwer krijgt alles mee om over de betekenis en rijkdom van Cyriel Buysses werk lang na- en door te denken’.
Positief en in lyrische bewoordingen waarderend was ook de bespreking die Patrick Vanleene onder de titel ‘Het gezin Van Pae- | |
| |
mel is onverwoestbaar’ publiceerde in Documenta, 9de jg., nr. 2, 1991, p. 95-98; we nemen de slotalinea over:
De pastorale van kleur en klank benadert de perfectie in de subtiel-symbolische of contrasterende achtergrondgeluiden: droeve of beierende klokken, een blaffende kettinghond, ijzige stiltes, feestgeluiden die zo typisch zijn voor Buysse en in de belichting die het kleurenpalet zowel als de dood (van zielepoot Désiré) weet te suggereren. In dat kader geven vijftien acteurs op een uiterst precieze manier gestalte aan de miriaden schakeringen van eenzaamheid, ontmenselijking, verslagenheid, woede en wanhoop die doorheen het stuk zinderen.
Sterke acteursprestaties lieten vooral Jef Demedts en Lieve Moorthamer zien, in hun vertolking van respectievelijk vader en moeder Van Paemel. Voor Jef Demedts was het tevens een afscheid. Na het seizoen 1990-'91 kwam aan zijn directeurschap van het N.T.G. een einde. Hij zal in de nabije toekomst, mét regisseur Dirk Tanghe, in Nederland te zien zijn. Demedts speelde de vaderrol al in de produktie die het N.T.G. in 1977-'78 bracht van Het gezin Van Paemel, in een regie van Hugo van den Berghe. Zijn vertolking van de hevig geëmotioneerde slotscène wordt, in de versie van Tanghe, nog aangezet door een aangrijpend wanhoopsgebaar: vader Van Paemel legt zijn hakmes neer en zinkt neer op de boomstronk waarop hij hout aan het klieven is - een scène die voor velen die ze hebben gezien onvergetelijk zal blijven.
Tot slot van dit Van Paemel-hoofdstukje nog even vermelden dat naar aanleiding van de NTG-produktie in De Rode Vaan van 12 april 1991 (70ste jg., nr. 15) een interview van Ronny de Schepper is verschenen met ondergetekende. En dat ook de film van Paul Cammermans een lange carrière tegemoet lijkt te gaan; hij werd op zondag 11 augustus 1991 door TV1 heruitgezonden. Over deze verfilming konden de lezers van de Mededelingen vorig jaar al een uitgebreid stuk lezen van de hand van Sylvia Decocker.
In deze Kroniek kunnen we ook weer enkele publikaties signaleren waarin Cyriel Buysse ter sprake komt of centraal staat. We komen eerst even terug op het bericht van vorig jaar, toen we melding maakten van Buysses lidmaatschap van de Koninklijke Schuttersgilde Sint-Sebastiaan van Lotenhulle. Deze informatie is afkomstig van Arnold Strobbe, ondervoorzitter van de Nevelse heemkundige
| |
| |
J. Demedts als vader Van Paemel
kring Het Land van Nevele, en kan nu worden vervolledigd met een rechtstreekse verwijzing naar de brochure De St.-Sebastiaangilde in Poeke en Lotenhulle, uitgegeven in 1990 door het Land van Nevele, het Davidsfonds Lotenhulle en Poeke en de St.-Sebastiaan-Vrije Lotenhulle. Arnold Strobbe wijdt in deze studie een volledig hoofdstukje aan Buysses lidmaatschap van de handbooggilde. We nemen het hier helemaal over (p. 20-22):
In de jaren tachtig situeert zich het lidmaatschap van de beroemde Nevelse schrijver Cyriel Buysse. Hij werd lid ter gelegenheid van de prijsschieting van 29 juli 1883.
Op 30 juli wordt zijn bijdrage van 10 fr. ingeschreven in het kasboek. Cyriel Buysse was waarschijnlijk een uitstekend schutter. Op de eerste prijsschieting waaraan hij deelnam, won hij onmiddellijk de eerste prijs ‘une corbeille’ met een geldwaarde van 28 fr. In 1884 veroverde hij bij de prijsschieting van 11 augustus de tweede prijs, ‘une garniture de lavabo’ ter waarde van 18 fr.
In 1885 en 1886 worden de winnaars niet met name vermeld. In 1887 behaalt Cyriel Buysse opnieuw de eerste prijs bij de prijsschieting van 25 juli. Het kasboek vermeldt: ‘Un service à bière pour roi Cyrille Buysse’. In dat jaar had Buysse zich dus bij de koningsschieting tot koning van de eigen gilde geschoten.
| |
| |
In 1888 komt C. Buysse niet voor bij de winnaars van de prijsschieting. Misschien verbleef hij op dat moment in Amerika. Antoine Janssens, conservator van het museum Rietgaverstede in Nevele, deelde me mee dat C. Buysse tussen september 1886 en 1889 in Amerika verbleef maar verscheidene keren teruggekeerd is naar Nevele. Zijn aanwezigheid bij de schietingen van 1887 bewijst de juistheid van zijn informatie.
In 1889 betaalde C. Buysse op 4 april zijn lidmaatschapsbijdrage van 20 fr. Op dat moment telde de gilde 25 leden. In 1890, 1891 en 1892 wordt Buysses naam nog steeds uitdrukkelijk vermeld bij de betalende leden. In 1893 niet en in 1894 en 1895 weer wel. In 1896 blijft Buysses lidmaatschapsbijdrage onbetaald. Op 6 augustus en 7 september stuurt de penningmeester hem een persoonlijke aanmaning. Blijkbaar vergeefs. Vanaf 1897 komt de naam van Cyriel Buysse niet meer voor op de ledenlijst. Dit is niet verwonderlijk want op 1 oktober 1896 huwde C. Buysse met de Nederlandse Nelly Dyserinck, weduwe T.N. Tromp, uit Haarlem. Het gezin vestigde zich in Den Haag. Zijn huwelijk sloot zijn ‘Nevelse jaren’ af. Vlaanderen bleef echter zijn grote inspiratiebron. Het verhaal ‘Herinnering’ dat in ‘Stemmingen’ (1911) verscheen, is hoogstwaarschijnlijk geïnspireerd door zijn ervaringen als lid van de Sint-Sebastiaangilde tussen 1883 en 1896.
Over het verhaal ‘Herinnering’, dat achteraan in zijn studie is afgedrukt naar de tweede druk van de bundel Stemmingen, weet Arnold Strobbe nog te vertellen dat de figuur van het ‘barontje’ waarschijnlijk is geïnspireerd door de stichter van de St.-Sebastiaangilde, de oude baron Constantin Adolf de Preud'homme d'Hailly de Nieuport. Persoonlijk kan Buysse hem niet hebben gekend; de kasteelheer stierf al in 1866. De ‘verwerking’ van dit materiaal bevestigt nogmaals het bekende gegeven dat Buysse zijn stof uit de realiteit putte maar ze omwerkte tot een fictieve realiteit. Buysse schreef geen documentair verslag van het gildeleven of van een schuttersfeest, maar er zijn verschillende voorbeelden aan te wijzen van reële achtergrondgegevens in zijn verhaal.
Verder kunnen we hier nog de voortzetting van de studie vermelden die Johan Taeldeman publiceert in SpraakSaam, driemaandelijks tijdschrift van de Aug. Vermeylen-Kring, afdeling Nevele. Aflevering 2: Cyriel Buysse: De literaire ‘doorbraak’ verscheen in nr. 2 van de 5de jg., mei 1991; aflevering 3: Cyriel Buysse: De literaire zomer in nr. 3 van dezelfde jaargang (september). In de tweede aflevering van zijn verhaal behandelt Taeldeman de periode 1890-1900, waarin Buysse bekendheid verwierf als schrijver en hierbij tegelijk ‘grondig
| |
| |
de traditionele Vlaamse normen en opvattingen over kunst in het algemeen en over literatuur in het bijzonder’ doorbrak. De derde aflevering bestrijkt de jaren 1900-1914, een periode die voor de 40 à 55-jarige schrijver als een ‘zomer’ wordt gekarakteriseerd. Buysse is dan door zijn huwelijk met Nelly Dyserinck ‘een bemiddeld man geworden die bovendien met de louterende ervaring van het ouderschap geconfronteerd wordt’. Hij is ook nog niet getekend door de gruwelen van de eerste wereldoorlog. Het gaat om ‘de gelukkigste en comfortabelste periode uit z'n leven’, waarin hij als schrijver ook ‘een mildere, genuanceerde kijk op allerlei toestanden en menselijke verhoudingen’ blijkt te hebben. De verschillen tussen het vroege naturalisme en de latere, getemperd-realistische invalshoek worden verduidelijkt door een vergelijking van Het leven van Rozeke van Dalen (1905) en Het recht van de sterkste (1893).
Het verhaal wordt vervolgd.
In een artikel van Hans van der Horst, ‘Couperus in beeld’ in Juffrouw Ida, het huisorgaan van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag, 17de jg., nr. 4, mei 1991, memoreert de auteur hoe Couperus in Afsnee, toen hij op bezoek was bij zijn vriend Buysse, gesprekken voerde met de sierlijk gevormde hond Bos. Volgens Van der Horst kan Buysse, een groot hondenliefhebber, Couperus beïnvloed en geadviseerd hebben bij het kiezen van een hond. De auteur verwijst naar Boeketje Buysse en naar Buysses herdenkingsartikel over Couperus in Groot Nederland van 1923. Over de relatie Buysse-Couperus had hij verder nog een uitgebreid artikel in De Gids, 150ste jg., nr. 9/10, november 1987 kunnen consulteren, evenals de hier in onze Mededelingen verschenen brieven van Couperus aan Buysse (IV, 1988).
Een beetje teleurstellend voor de Buysse-liefhebber is ook de studie van Frederik Deflo, De literaire oorlog. De Vlaamse prozaliteratuur over de Eerste Wereldoorlog, uitgegeven door E. de Cock in Aartrijke, 1991 (Historische Monografieën nr. 2). In dit boek - oorspronkelijk een licentieverhandeling voor de sectie Moderne Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Gent - is heel wat materiaal bijeengebracht. De auteur stelt, nogal lakoniek overigens en zonder enige vorm van verantwoording, dat de Vlaamse oorlogsliteratuur
| |
| |
over de Eerste Wereldoorlog 79 boeken omvat. Interessant is de brede, internationale visie van waaruit het gegeven is benaderd - in de eerdere studie van H. van Hoecke over De eerste Wereldoorlog als thema in het Vlaams verhalend proza, uit 1969, ontbrak die volkomen - ofschoon dit ook negatief afkleurt op de teneur van het geheel. Deflo kan, met verwijzing naar Remarque, Barbusse e.a., alleen maar betreuren (en vele, ook eigentijdse critici hebben hem dat voorgedaan) dat de Vlaamse oorlogsliteratuur literair gezien geen hoge toppen scheert. Op dit punt hoeven we in deze Kroniek niet in te gaan. Wel noteerden we dat het in deze studie verwerkte Buysse-materiaal al niet veel meer omvat dan de verhalen en novellen die ook Van Hoecke al had ‘gebruikt’. Deflo verwijst naar Oorlogsvisioenen, De twee pony's en Uit de bron, die hij in deel 5 van het Verzameld werk heeft geraadpleegd. Ontbreken: interessante beschouwingen in Vredesdagboek (1920), dat evenals het meer bekende Van een verloren zomer (1917: aan Deflo bekend in de eerste druk) in deel 6 van het Verzameld werk is opgenomen. In datzelfde deel 6 had hij ook het in De Telegraaf verschenen reisverslag ‘Reizen in oorlogstijd’ (1915-1916) kunnen vinden, met één van de vele verwijzingen naar de Tijl-Uilenspiegel-geest van de Belg - een thema dat in De literaire oorlog apart wordt behandeld. Ook deel 7, dat een schat aan nog steeds te weinig bekend gebleven teksten bevat, werd kennelijk door Deflo niet geraadpleegd. De ‘verspreide stukken’ bieden nochtans heel wat interessante informatie i.v.m. de oorlogsthematiek; ook de - kennelijk helemaal onbekend gebleven - columns van Buysse (in de rubriek Van de Hak op de Tak) bieden heel wat meer dan
‘kleine anekdotiek’.
Tot slot nog enkele aankondigingen. C.V.P.-Mariakerke (Gent) biedt (bood voor wie dit leest) op vrijdag 4 oktober 1991, 20 u, in haar Parochiekring, Brugsesteenweg 674, aan haar leden en alle belangstellenden een voorstelling aan van De raadsheren van Nevele, de evergreen van regisseur Jo Gevers en acteur Jo Decaluwe. En in de najaarsaanbieding 1991 van uitgeverij Manteau wordt een nieuwe bundel van Cyriel Buysses reisverhalen aangekondigd onder de titel Reizen van toen. Samensteller is Luc van Doorslaer; verschijningsdatum: januari 1992. Het gaat om een verzameling uit verschillende bundels die Buysse voor en na de Eerste Wereldoorlog publiceerde.
| |
| |
De verhalen ‘verruimen het al te beperkte beeld dat ons door de literatuurgeschiedenis werd opgedrongen: hier spreekt niet langer de meedogenloze naturalist uit de vorige eeuw, maar wel de rijke observator op het hoogtepunt van zijn vertelkunst’. Uitkijken dus.
A.M.M.
|
|