Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 7
(1991)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd24.Haarlem, 16 maart 1930
Waarde Buysse, Reeds eenige maanden geleden deed men mij de eer voor te stellen, dat ik voorzitter zoû zijn bij eene aan U te brengen Noord-Nederlandsche huldiging. Ik vréés dat dit U ter oore is gekomen; om dat ik dan niet zoû weten hoe mij te verantwoorden betreffende de werkelijk ongewone vertraging, die de uitvoering van het plan ondervindt. Soms is het immers juist de vóorzitter van een gezelschap, die de zaken, en dan met de gewenschte voortvarendheid, in elkaâr zet. Daarom wilde ik U nu eindelijk even mededeelen, dat het mij niet mógelijk is een dergelijk voorzitterschap, als dit door mij aangenomene, anders op te vatten dan als zich beperkend tot de enkele hoofdlijnen van het geheel. Zoo in éénig, dan zoû ik zéker in dít geval, een voorzitterschap gaarne meer als arbeidstaak begrijpen. De bezetting van mijn tijd maakt dit echter helaas onmogelijk. Ik ben dus afhankelijk van ander handelen of niet-handelen. En kan U, - mócht het plan U ter oore zijn gekomen - alleen verontschuldigingen maken voor de bemanning van het huldigingsscheepje, waarmede wij reeds in het vorig najaar zee kozen. Ik las, dat gij zeer onlangs nogmaals te Brussel gevierd zift geworden en leid daaruit af, dat er bij U geen bezwaar tegen is de Noord- | |
[pagina 31]
| |
Nederlandsche viering in Maart of April te doen plaats hebben. Wil mijn zeer hartelijke groeten ontvangen. Uw vriend
Ruim elf jaar na Buysse's overlijden op 25 juli 1932 zou Van Deyssel zich tussen 11 augustus en 25 oktober 1943 zetten tot de lezing - en zeer ten dele ook tot de herlezing - van een aantal werken van Cyriel Buysse. Op 21 augustus bleek hij de bundel Wroeging herlezen te hebben, zonder zich daarbij te herinneren achtenveertig jaar eerder die bundel te hebben besproken. Postuum verschenen deze Notities bij de lectuur van Cyriel Buysse alsnog in De Tafelronde, tweede jaargang (1954-1955), nr. 3-4 (1954), p. 145-150 (cf. Bijlage). | |
[pagina 32]
| |
Bijlage
| |
[pagina 33]
| |
psychico-physiologische waarheid demonstreert, ‘que la cruauté est le fond de la volupté’, en de extreem pessimistische, dat de handeling van het natuurlijke leven is het vertrappen en verguizen van wat edel is en fijn. Zie voor mooie passages in Buysse's boek Daarna, op de bladzijden 62, 63, 64, een zonsondergang. De plechtigheid, het ‘heiligstille’, van het gebeuren in de natuur is hier, als toon, tint, aard, gehalte, karakter of gestel van het geschrevene gevonden.
17 Augustus 1943. - De roman van den schaatsenrijder (1918) door Buysse is ook heel aardig. Het is een aardig idee om aldus de levenslotgevallen, die U gedurende de tijden van uw schaatsenrijden zijn overkomen, met al hun aangrijpendheden en heerlijkheden, te verbinden aan dat schaatsenrijden, omdat gij ze U herinnert zóo als gij ze U herinnert omdat gij ze doorleefd hebt van uit uw gestellen gedachte-heerlijkheid dóór dat schaatsenrijden.
19 Augustus 1943. - Het boek Oorlogsvisioenen van Buysse is een reeks onderhoudende schetsen van iemand, van menschen, die den oorlog meêmaken zonder eigenlijke politieke gerichtheid, zonder politiek partij trekken vóór dit en tégen dat; maar alleen gekant zijn tegen medemenschen, die je rustige stad binnen komen en daar alles verwoesten, vermoorden, plunderen, verbranden...
20 Augustus 1943. - De Vroolijke Tocht (1911) van Buysse is een gewoon, wel leesbaar journalistisch autoreis-dagboek. Hij is een aardige man, dien men graag hoort praten.
21 Augustus 1943. - Het boek door Cyriel Buysse, naar het eerste der daarin opgenomen werkjes Wroeging genaamd, is, althands, wat dit eerste werkje betreft, geschreven in Buysse's jongelingstijd, toen hij eenvoudig nog niet gewoon goed Hollandsch schrijven kon. Het is vol van de vreeselijkste mistastingen bij de woordkeuze. Verder is het geschreven in een prae-naturalistischen, laat-romantischen stijl. Een der groote vermogens van Buysse is het opvoeren in lange uitweidingen van het gemoeds- en hartstochtleven, zooals het in Wroeging en juist zoo in ander werk gebeurt. | |
[pagina 34]
| |
23 Augustus 1943. - In de Natuur (1905) van Buysse, heeft ook goede dingen. Vooral ‘het leelijke jonge eendje’ heeft iets zeer fijns diep in 't gemoed priemend.
25 Augustus 1943. - De novelle De heer Jocquier en zijn lief van Buysse, is zéér mooi. De volstrektheid van het onpartijdige bij het afbeelden der werkelijkheid, de uiterste soberheid, - heeft hier een machtig effect.
26 Augustus 1943. - Van arme menschen door Cyriel Buysse, doet ons een mooyen mensch in den schrijver kennen. Het is alles schildering der dingen door een mooi menschengemoed. Wij worden niet getroffen door het eigenaardige, door het ‘karakteristieke’ in de levens der objecten; maar door scherp naar voren komende bizonderheden uit hun gemoedsleven (liefde tusschen broêr en zuster, tusschen moeder en kinderen, enz.) Het is lang geleden, dat ik Zola las; maar het komt mij voor dat de hoedanigheid der kunst bij Zola elders resideert als bij Buysse. De bizonderheid, dat bij de begrafenis van een geliefden zeer nabijen bloedverwant door de familie veel sterken drank gedronken wordt, zal bij Zola een andere dracht hebben als kunstbestanddeel dan bij Buysse. Buysse ziet het gehéele leven zijner objecten meer door den gloed heen van de werkelijke genegenheid, die hij hun toedraagt. Bij Zola treft meer de mate van ‘waarheid’ in de schildering, maar is de líefde van den kunstenaar voor de ménschen minder doordringend.
30 Augustus 1943. - Buysse's boek 'n Leeuw van Vlaanderen is ‘interesseerend’, is mooi, ofschoon taalkunstkundig te kenschetsen als een wat rhetorische en dus van een zekeren afstand de onderwerpen beschouwende en niet in die onderwerpen scherp indringende stijl - omdat de zedelijke-schoonheid in een mensch er treffend juist in wordt behandeld. Wat het eígenlijk is als iemand wil leven en gaat leven, zooals hij meent, dat nu waarlijk goed is, dàt wordt in dit boek uitnemend beschreven. Zooals een jonge-man in het diepst zijner gedachte meent, dat goed is te leven. - zóo te leven. ‘Ik wijd mij aan de kunst’, ‘ik wijd mij aan den godsdienst’, ‘aan de politiek mijner partij’, - ja, dat is | |
[pagina 35]
| |
alles goed en wel, maar lééf ik wel goed? Wat ik, op zijn diepst mij rekenschap gevend, gevoel dat goedheid van leven is. - is zóó mijn leven? Voor zoover ik weet, is Buysse, die, in andere werken, ook zeldzame gemoedswaarden ten toon spreidt, in 'n Leeuw van Vlaanderen de eenige vertegenwoordiger in de Nederlandsche Letterkunde van den laatsten tijd van de Zedelijke-Schoonheid, dat is van die opvatting, die de Deugd voor ons besef als iets aan de aesthetische Schoonheid gelijkwaardigs doet verschijnen. Buysse beschrijft het leven van zijn held niet als een menschenkarakter, zooals dat te midden van veel andere karakters in de natuur voorkomt. Het is hem niet te doen om natuurgetrouw een deel der werkelijkheid weêr te geven. Maar hij beschrijft, om die als schóónheid te doen uitkomen, de schoonheid in een menscheninborst.
1 September 1943. - Het volle leven is ook een goed boek van Buysse. Hij beschrijft de werkelijkheid van het menschenleven op een andere manier als de manier, welke de andere naturalisten met elkaâr gemeen hebben. In Stemmingen van Buysse ook moois. Die kleine momenten uit eigen gemoedsleven, vlot in gewonen eenvoud genoteerd, zijn ook goed. Echter veel hierin, in deze Stemmingen, niet veel zaaks.
7 September 1943. - Van Hoog en Laag, het Eerste Levensboek, door Buysse, is niet veel zaaks ofschoon er wel een enkele passage in voorkomt (over het van kind jongeling worden van de hoofdfiguur Fonske Vermaere), waar een toestand in het menschenleven monumentaal of klassiek juist wordt medegedeeld.
23 October 1943. - Buysse gebruikt in zijn vele uitingen over het mooie Vlaamsche landschap veel te gauw en te dikwijls het woord goud of gouden. Het herfstbosch, dat ik nu uit mijn vensters zie, is niet goud. Door het linker venster is het geel, door het rechter groen-geel, een fraaie kleur. Vlammend of laaiend goud kan men de zon soms bij zonsondergang noemen. Het voorbarig gebruik van het woord goud ontstaat door een onjuiste wending van den drang om uit te drukken, dat iets een prachtige, rijke kleur heeft. ‘Goud’ is, door zekere oorzaken en in zeker | |
[pagina 36]
| |
opzicht, synoniem met ‘heerlijk geel’. Ik bedoel, dat Buysse indien hij een geel zag, dat hem verrukte, hij geneigd was dat goud te noemen.
25 October 1943. - De kleur, die ik door het rechter venster zag, was niet groen-geel maar groen-en-geel. Een effen oppervlakte kan groen-geel zijn, dat beteekent lichtelijk groen getint geel. Maar door het venster zag ik een massa geele en een massa groene bladen aan de boomen. In zijn geheel was dit dus iets groen- en geels. |
|