| |
| |
| |
Kroniek
Cyriel Buysse, oktober 1989 - september 1990
In oktober 1989 verscheen bij Acco Antwerpen/ Amersfoort de langverwachte studie van Romain Debbaut over Het naturalisme in de Nederlandse letteren. Het is een boek met vele verdiensten, waarvoor we hier graag aandacht vragen omdat Cyriel Buysse er (uiteraard) uitvoerig in aan bod komt. Toen het naturalisme zich een baan brak in de Nederlanden gebeurde dit in een klimaat van literaire revolutie, waartoe ook Buysse in niet onaanzienlijke mate heeft bijgedragen. Debbaut laat zien hoe in de Nederlandse letterkunde een geheel eigen variant van het Franse naturalisme ontstond en beklemtoont bovendien de specificiteit van het naturalisme van de individuele auteurs. In de Nederlanden was het naturalisme niet leerstelligtheoretisch. Het vormde geen doel op zich omdat ook andere dan naturalistische artistieke opvattingen een invloed hebben gehad: ‘Essentiëler dan het naturalisme zelf vonden de naturalisten de vernieuwing van de literaire kunst’, meent Debbaut. Specifiek voor Buysse moet natuurlijk ook worden gewezen op de verwantschap met de meer relativerende visie van een Maupassant.
Debbauts studie is de eerste die het naturalisme als literaire stroming in de hele Nederlandse literatuur behandelt. Deze synthetiserende benadering is een deelonderzoek in het kader van de Histoire comparée des littératures de langues européennes, een initiatief van de Association Internationale de Littérature Comparée, dat al verscheidene ontmoetingen en colloquia rond het naturalisme organiseerde, tijdens welke een ‘raster’ of onderzoeksmethode werd uitgewerkt dat als uitgangspunt dient voor het onderzoek in de diverse taalgebieden.
Dit internationale perspectief werkt verhelderend: zowel de theorievorming als de praktijk van het naturalisme (de thematiek, de genres, de vorm- en stijlproblemen), worden in een brede context belicht zonder dat individuele varianten hierdoor in de schaduw komen te staan. Integendeel: de gelijkenissen en verschillen worden sterker geprofileerd. Het Nederlandse naturalisme bestaat niet; ‘het is een huis met vele kamers’, stelt Debbaut. Buysse komt hier vooral naar voren, zoals gebruikelijk is in de literatuurgeschiedenis, als
| |
| |
grootmeester in het portretteren van de mentaliteit van de buitenmens. Maar Debbaut heeft ook oog voor de werken die in ‘betere kringen’ gesitueerd zijn en waarmee Buysse aansluiting vindt bij de Noordnederlandse naturalisten.
Het tweede colloquium van het Cyriel Buysse Genootschap, georganiseerd op woensdag 13 december 1989 in de Rijksuniversiteit Gent, werd evenals het eerste een groot succes. Twee van de drie lezingen die op het programma stonden, nl. de beschouwingen van J. Paul Lissens en van Luc van Doorslaer, zijn integraal in deze Mededelingen VI opgenomen. De openingslezing, verzorgd door Marc Somers, bracht een uitgebreide commentaar bij de brieven van Buysse aan Fritz Francken, die al in de Mededelingen V waren afgedrukt. Inmiddels is ook de tekst van de lezing die door S.A.J. van Faassen tijdens het eerste colloquium werd gehouden (14 december 1988), gepubliceerd: ‘Cyriel Buysse en zijn Nederlandse uitgevers’ verscheen fraai geillustreerd in Het Oog in 't Zeil, 7e jrg., nr. 2-3, december/februari 1990, p. 52-60.
In Boontjes 1961, het tweede deel van de verzamelde cursiefjes van Louis Paul Boon, uitgegeven door H. Leus e.a. bij Houtekiet Antwerpen/Baarn (1989), troffen we op p. 340 het stukje ‘opruimen’ aan met deze opmerkelijke aanhef:
Vroeger is het gebeurd dat ik me eens een boek kocht, en meer is het gebeurd dat ik er een ontleende en nooit terugbezorgde. Vrienden schonken me boeken en op de krant krijg ik af en toe iets om te bespreken. Met de tijd van jaren is dat een hele wand vol geworden, en als nu de postbode binnenkomt, of de melkboer, dan denken die: Sjonge, wat voor een interlektueel woont hier!
Gelukkig voor mij, dat ze niet weten hoe weinig ik van dat alles gelezen heb. Daar staan Baekelmans Lode en Buysse Cyriel, en het zijn alleen maar namen voor me. Eerbiedwaardige namen van eerbiedwaardige auteurs, dat zal wel. In het langslopen groet ik hen zelfs: dag Baekelmans, dag Buysse. Maar gelezen heb ik ze nog niet, en dat zal nu misschien wel nooit meer gebeuren.
De quasi-luchtige uitlating van Boon in dit hoekje van 29 december 1961 is des te bevreemdender daar hij eerder wel degelijk blijk heeft gegeven van zijn waardering voor Buysse. En die waardering was ook duidelijk uit eigen lectuur gegroeid. Zo legde Boon, in een
| |
| |
kritisch stuk over Vermeylens Twee vrienden, getuigenis af van zijn bewondering voor de vroege Buysse van De biezenstekker en Het recht van de sterkste: boeken die in zijn jeugd een grote betekenis voor hem hebben gehad (gebundeld in Geniaal... maar met te korte beentjes, 1969). Maar voor de late Buysse had hij geen goed woord over: Uleken noemde hij ‘oppervlakkig dorpsgebabbel’. Heeft Boon de betekenis van de naturalistische Buysse met de rest mee verdrongen?
In het Vlaams Theater Jaarboek 1988-1989, Antwerpen, De Scene v.z.w., 1989, p. 34, wordt melding gemaakt van een herneming van de Arcaproduktie De raadsheren van Nevele (15 voorstellingen). In het begin van het toneelseizoen '89-'90 ging Arcadirecteur Jo Decaluwe opnieuw de solotoer op met werk van Buysse. De nieuwe produktie, Typen, wordt geregisseerd door Achiel van Malderen en niet door Jeroen Smedt zoals eerst was aangekondigd. Uit de verhalenbundels Typen en Kerels werden vier verhalen gekozen, nl. Huwelijksaanzoek, De houten pijp, ‘Nonkelken’ en Toatstjespap. De ‘try-outs’ en de première in Gent van het nieuwe Buysse-eenmanstoneel werden in de pers geestdriftig onthaald (27, 28, 29 en 30 november in Sint-Widostraat, 9 december in Zaal Roeland). ‘Buysse met Steinbeckkracht’ bloklettert Het Laatste Nieuws bij een artikel van Nicole Verschoore (zaterd. 2, zond. 3 december 1989):
Decaluwe heeft verhalen gekozen, die niet alleen langs kronkelwegen telkens een aspect van materialistische levensvisie belichten, maar vooral door de sterke suggestie van gereduceerd acteren krachtige en voortaan onvergetelijke Buysse-types laten kennen.
Een ontdekking, noemt Nicole Verschoore het en verder:
Er zit nog meer in Buysse dan de Sterkste, de wiedsters, de Tantes en de leden van het Gezin Van Paemel.
Ook in Brugge, waar Decaluwe van Typen in november al enkele ‘try-outs’ of ‘probaties’ bracht, was de reactie positief. Volgens J.V.D. in het Brugs Handelsblad van 17 november 1989 is Jo Decaluwe ‘hier dus beter dan ooit, soberder, intenser’. Buysses verhalen noemt hij ‘meesterwerkjes, echt waar’:
Ironisch, vertederd, nostalgisch gaan zij over boeren die Cyriel Buysse zeker gekend heeft en die niet zo erg veel beleven, maar raak getypeerd zijn in de grote en kleine momenten van hun leven. Er waait een geest van
| |
| |
heimwee over de vier verhalen; het is alsof die wereld waarin alles zo vast-zit in traditie en in de kringloop van de jaren, toch bedreigd wordt, misschien zelfs al tot het verleden behoort. Het is de avond van een landelijk bestaan beschreven door een groot kunstenaar in de herfst van zijn leven.
Het acteertalent van Decaluwe oogst unaniem lof. ‘Sober maar intens’ noemt Alex de Teyger het in Het Volk van 2 december en ook Karel van Keymeulen heeft het in De Gentenaar van 4 december over een ‘sobere’ Decaluwe:
De verhalen worden gebracht vanuit een goedmoedig observerend vertellersperspektief. In de dialogen schakelt Decaluwe vlot over op dialekt en heeft hij er plezier in. Zo krijgt hij enig reliëf in de vertellingen. Hij houdt het sober, zoekt geen toevlucht in effektbejag, weet de typen voelbaar te maken. De milde, soms vertederende toon, de lichte toets en klare taal van Buysse is hem zeer behulpzaam. Het is allemaal aangenaam, zonder echt pakkend of indringend te zijn. Vertellen, zodat er toch iets meer is dan bij gewone lektuur, over weleer. Meer pretentie schuilt niet achter deze produktie. Regisseur Jo Decaluwe kan zijn tocht langs Vlaanderens wegen rustig tegemoetzien.
De produktie werd begin maart (donderd. 1, vrijd. 2 en zaterd. 3) hernomen in Zaal Roeland in Gent, waar ze in april nog elke vrijdag en zaterdag te zien was. Ze was uiteraard ook ingepast als onderdeel van de uitgebreide activiteiten die werden ontplooid ter gelegenheid van 40 jaar Arca. Decaluwe bracht drie van zijn vier Typen, nl. De houten pijp, Huwelijksaanzoek en Nonkelken, als openluchtvoorstelling in de Oude Pastorij te Merendree, op zondag 17 juni en zondag 24 juni, telkens te 16u. En ook in het kader van de Molenfeesten te Sint-Martens-Latem bracht Decaluwe op zaterdag 11 augustus 1990 een openluchtvoorstelling. De opvoering van Typen werd in Latem voorafgegaan door Breugeltaarten en koffie en het geheel werd er gemoedelijk gepresenteerd als ‘koffieklets’ bij Cyriel Buysse. De Molenfeesten zijn een organisatie van het Sport- en Feestcomité Sint-Martens-Latem, in samenwerking met v.z.w. Vrienden van Kiwanis Latem-Deurle.
Uit De Gentenaar van 14, 15 en 16 april 1990 knipten we nog het volgende bericht over de Arcaproduktie: ‘Op uitnodiging van de Orde van de Prince brengt Arcadirecteur Jo Decaluwe in november in Zaïre, Rwanda en Burundi een vijftal voorstellingen van “De raadsheren van Nevele” naar Cyriel Buysse. De toernee start in Kinshasa waar zo'n driehonderd Vlamingen verwacht worden. Elders in Afri- | |
| |
ka staan ook “Typen” van Buysse en “Vincent van Gogh” op de affiche’. Of er wel voldoende Vlamingen in Kinshasa over zullen zijn?
En dan een hoofdstukje Van Paemel. Het gezin Van Paemel werd in november 1989 vijf maal gespeeld te Meerdonk door de plaatselijke toneelgroep ‘Er kan er nog eentje bij’. Regisseur Marie-Josepha Cornelis en haar 18 spelers wisten de uitverkochte Saleghemkring ondanks het veel te kleine podium toch te boeien.
Opmerkelijk was de produktie van Het gezin Van Paemel, gebracht door het Multatulitheater in het Nieuwpoorttheater te Gent op vrijdag 16 en zaterdag 17 februari, donderdag 8, vrijdag 9 en zaterdag 10 maart 1990. Het gezelschap van de Multatulikring, die in januari 1903 zorgde voor de creatie van dit hoogtepunt in Buysses toneeloeuvre, was voor de gelegenheid aangevuld met spelers die verschillende dialecten spraken: Multa speelde in samenwerking met het Ruiseleedse gezelschap Ruyssende Lede. Het interessante van deze produktie was vooral de eigen visie en speelstijl, geïntroduceerd door regisseur Jan Leroy. ‘Mij interesseert niet de psychologie van de personages maar de gedragingen en de sociale posities van individuen en groepen. Ik kies niet voor realisme maar voor theatraliteit’, is een representatieve uitspraak van Leroy (geciteerd naar het programmaboekje).
Het resultaat was een consequent grauwe, ruwe en hoekige uitbeelding van de werkelijkheid, waarin de personages een expressionistisch aandoende vergroving en stilering hebben ondergaan. Ze zijn brutaal zonder vulgair te zijn; zij zetten de naakte, brute werkelijkheid op het toneel, zonder afrondende franjes. Ook in het stuk zelf werd duchtig gesnoeid. De indeling in bedrijven en tonelen werd losgelaten Leroy behield alleen een aantal taferelen - een selectie van de voornaamste momenten - die in elkaar overvloeien, waarbij ook en misschien vooral de muziek een hallucinerende verbindende rol speelt. Boeiend waren ook enkele sterk suggestieve woordloze scènes: de verkrachting van Romanie, het ritmisch maaien/ oogsten, de dood van Désiré. De scène met de baron, traditioneel een moment van ontspannende lach voor het publiek ofschoon de inhoud ervan juist zo tragisch is, miste ook in deze visie haar effect niet, zonder in de val van de karikatuur te trappen. De ondankbare rol van de pastoor, die met zijn Antwerps accent extra
| |
| |
bevreemdend werd uitgevoerd, was heel rustig en fijn, tot in de details uitgewerkt. Geheel in overeenstemming met de visie van Leroy is verder het weglaten van de ‘beroemde’ slotscène waarin een verbitterde boer Van Paemel houthakkend zijn verdriet afreageert: elk sentimentalisme, elk larmoyant element werd uit deze produktie moedwillig geweerd.
De openluchtvoorstelling van Het gezin Van Paemel die in 1989 heel veel volk trok in het Waasland werd in 1990 hernomen. Regisseur en hoofdrolspeler Jaak van der Helst kreeg de hele ploeg weer op het erf van de Hoeve Vercauteren, aan de Lage Bokstraat te Belsele, waar acht opvoeringen werden verzorgd: op 10, 11, 12, 13, 14, 24, 25 en 26 augustus. En ten slotte: het NTG programmeert een nieuwe produktie van Het gezin Van Paemel vanaf maart 1991, in een regie van Dirk Tanghe. De continuïteit is verzekerd.
In het juninummer 1990 van Het Land van Nevele. Driemaandelijks tijdschrift van de Heemkundige Kring, 21e jg. afl. 2, doet Antoine Janssens verslag van zijn opzoekingen in de Nevelse bevolkingsregisters naar de biografische achtergrond van ‘Slimke Snoeck’, de bekende figuur uit Het recht van de sterkste. De ‘échte Slimke Snoeck’ moet - voortgaande op een door Janssens opgetekend getuigenis - geïdentificeerd worden als Kamiel Snoeck, geboren te Nevele in 1861 en later aardewerker. Hij woonde met zijn ouders op de Egelaer nr. 8, een straat die nu middendoor wordt gesneden door de nieuwe rijksweg maar die ‘toen’ in het verlengde lag van de Zijstraat. Over Kamiel Snoeck wist zijn neef Michel (Janssens' zegsman) te vertellen dat het ‘een slimme’ was, vandaar zijn ‘bijlap’: ‘Slimmen Snoeck’, waarvan Buysse dan ‘Slimke Snoeck’ heeft gemaakt.
Nog nieuws uit de Heemkundige Kring. We wisten al dat Cyriel Buysse actief tal van sporten heeft beoefend. Dank zij Arnold Strobbe, ondervoorzitter van de Nevelse heemkundige kring, weten we nu ook dat Buysse een uitstekend handboogschutter is geweest. Strobbe onderzocht de gildeboeken van de oudste schuttersvereniging van Lotenhulle, de ‘Koninklijke Schuttersgilde Sint-Sebastiaan’. Volgens een bericht in De Gentenaar (27 november 1989) werd deze vereniging in 1851 in Poeke opgericht, onder het voorzitterschap van baron de Preud'homme d'Hailly de Nieuport: ‘Het
| |
| |
was een selekte klub van notabelen uit de omgeving die jaarlijks omstreeks 21 juli zijn koningsschieting organiseerde in het Poekse kasteelpark. Na 1870, toen het kasteel van eigenaar wisselde, verhuisde de gaaisprange naar de Breestraat in Lotenhulle. De vereniging kwam zo onder het leiderschap van de familie Hulin te staan. Cyriel Buysse was er enkele jaren lid en schoot zich zelfs tot koning van die gilde in 1887.’
In SpraakSaam, het driemaandelijks tijdschrift van de A. Vermeylenkring-Nevele, 4e jrg., nr. 3, september 1990, vestigt Johan Taeldeman er de aandacht op dat het dit jaar precies honderd jaar geleden is dat Buysses ophefmakende novelle De biezenstekker in De Nieuwe Gids werd gepubliceerd. Een aanleiding voor hem om de figuur en het werk van Buysse aan de lezers van SpraakSaam voor te stellen. Er wordt een reeks bijdragen in het vooruitzicht gesteld die ‘een aantal episodes in het leven en werk van Buysse bestrijken en wordt afgesloten met enkele beschouwingen over de persoon en de betekenis van “onze vriend en grote schrijver”’.
Anne Marie Musschoot
|
|