Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 6
(1990)– [tijdschrift] Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |||||||||||
Cyriel Buysse en Van Nu en Straks
|
1o | De medespelers waren met zes, beginnend bij de jongste: August Vermeylen, atheneumleerling en vanaf oktober 1890 ULB-student in de Wijsbegeerte en Letteren; Emmanuel de Bom, jonge bediende bij het stadsbestuur van Antwerpen; Alfred Hegenscheidt, die er het laatst bijkwam, ULB-student in de Wetenschappen; Henry van de Velde, plastisch kunstenaar, lid van de beroemde kunstkring Les Vingt, de latere ontwerper van de boekentoren van de Rijksuniversiteit te Gent; Prosper van Langen- |
donck, dichter en ministeriebediende en tenslotte ons aller Cyriel Buysse, de oudste van de groep, prozaschrijver en bediende in het cichorei- en stijfselbedrijf van zijn vader te Nevele. | |
2o | De gepubliceerde correspondentie vangt aan op 12 mei 1890 met de eerste brief van Vermeylen aan De Bom en loopt tot en met 31 december 1894. Dit is de tijd van het plannen maken, van de perikelen met het prospectus voor het tijdschrift, en tenslotte van de publikatie van de Eerste Reeks van Van Nu en Straks. Het eerste nummer verscheen einde maart 1893, het laatste eind oktober 1894. De Nieuwe Reeks, die hier verder buiten beschouwing zal blijven, zal pas verschijnen vanaf 1896. |
3o | De bronnen voor de studie van Van Nu en Straks zijn in de eerste plaats de 459 teruggevonden brieven die de betrokkenen aan elkaar schreven, en die op het einde van 1988 gepubliceerd werden. Ik acht het nodig even te memoreren wat ik in de inleiding op de brieveneditie reeds aanstipte: de brievenuitgave is in zoverre onvolledig dat slechts - uiteraard - die brieven werden opgenomen, die teruggevonden werden. Dit is nogal vanzelfsprekend, maar uit de brieven blijkt overduidelijk dat de correspondentie veel omvangrijker geweest is. Heel wat antwoorden werden niet teruggevonden.
We mogen blij zijn dat De Bom een zorgvuldige verzamelaar was, want uit zijn nalatenschap komt het grootste gedeelte, namelijk 434 van de 459 brieven. Buysse heeft waarschijnlijk niets bewaard. Wat aan hem geadresseerd werd, is verloren gegaan en dat feit op zich, vertekent het beeld én van Van Nu en Straks én van Buysses aandeel hierin. Er zijn van Buysse bewaard: 34 brieven aan De Bom en 5 aan Vermeylen, samen dus 39 brieven of acht en een halve procent van het gehele pakket. Dat is een grote handicap voor wat de informatie over Buysse betreft. Behalve de brieven uit de publikatie zijn als secundaire bron belangrijk: de brieven die de zes medespelers wisselden met andere personen en de notitieboekjes van De Bom die heel wat informatie opleverden. |
Een zeer belangrijke bron zou normaal één of andere vorm van verslag van de redactievergaderingen moeten zijn. Maar helaas, er zijn geen verslagen bewaard. Af en toe schemert in de brieven iets door van wat op die vergaderingen is besproken, maar dat is zeer summier.
Het aandeel van Buysse blijkt best uit de brieven, door de kronologie van de gebeurtenissen te volgen. |
De plannen
In de totstandkoming van Van Nu en Straks staat de vriendschap tussen De Bom en Vermeylen centraal. Ze leerden elkaar kennen op de algemene vergadering van het Taalverbond te Brussel op 7 april 1890. Beiden schreven rond die tijd in het kortstondig verschijnende tijdschrift Jong Vlaanderen (1889-1890).
De Bom en Buysse hadden elkaar reeds het jaar voordien leren kennen, op 22 mei 1889, ter gelegenheid van het Volksfeestmaal dat de Liberale Vlaamse Bond inrichtte te Antwerpen in het Théâtre des Variétés. Deze ontmoeting leidde niet onmiddellijk tot een hechte vriendschap noch tot een uitgebreide correspondentie.
Vooraleer Van Nu en Straks vaste vorm kreeg, werden in de loop der jaren enkele plannen gesmeed waarbij een aantal personen betrokken werden. Na verloop van tijd zullen alleen diegenen overblijven die op het prospectus van Van Nu en Straks vermeld staan als redacteurs en samen met hen Alfred Hegenscheidt die er als laatste bijkwam. Zij waren de zes medespelers die in het begin van de uiteenzetting vermeld werden.
Het eerste tijdschriftplan kreeg de naam Vrije Kunst. Hierin speelden Vermeylen en De Bom een voorname rol, zodanig zelfs dat zij Piet van Assche, die oorspronkelijk met het idee voor de dag was gekomen, na verloop van tijd gewoon uitrangeerden. Vermeylen nam het roer in handen en vroeg op 6 juli 1890 of Buysse, die hij op dat ogenblik slechts van naam kende, zou kunnen meewerken.
De Bom schreef hierover naar Buysse die hem op 15 juli 1890 antwoordde:
‘Mijn waarde Emmanuel,
Uw voorstel doet me veel eer aan en valt zeer in mijnen smaak, doch hebt gij er op nagedacht dat het stichten van een tijdschrift geld, somtijds veel geld kost?
Met genoegen zou ik mijne bijdragen kosteloos geven maar fondsen heb ik ter beschikking niet om er nog van 't mijne bij te leggen. Zijt zoo goed mij een weinig breedvoeriger over het onderwerp te willen schrijven (...)’Ga naar voetnoot(2)
Einde juli was de zaak in zoverre rond dat Buysse aanvaardde lid te worden van de redactie. Er werd gezocht naar medewerkers en toen reeds werd er gedacht aan o.a. Prosper van Langendonck, die Vermeylen kende uit de Brusselse kunstkring De Distel.
Op zaterdag 9 augustus 1890 kwamen Buysse en Vermeylen naar Antwerpen waar ze elkaar voor het eerst ontmoetten op de Boekwezendag, waarschijnlijk aan elkaar voorgesteld door hun beider kennis De Bom. Zo zijn al drie redacteurs van het latere Van Nu en Straks met elkaar in kontakt gekomen.
Buysse bracht die dag kopij mee voor Vrije Kunst.
Maar de plannen liepen toch niet zo vlot. Een maand later schreef Vermeylen aan De Bom: ‘(...) Van Vrije Kunst zie ik weinig komen (..)’Ga naar voetnoot(3)
Daarmee was Vrije Kunst voorlopig een jaar begraven.
Intussen was Buysse in mei 1891 op zakenreis naar Amerika vertrokken, maar hij kwam reeds half juni terug. Hij verbleef toen gedurende veertien dagen te Antwerpen, waar hij bij de schoonbroer van De Bom logeerde. Eveneens in die periode had Buysse Het recht van den sterkste geschreven en trachtte hij het in afleveringen te laten verschijnen in De Nieuwe Gids. Toen Willem Kloos daar niet wou op ingaan, omdat hij het te ruw vond, zocht Buysse een uitgever om het als boek uit te brengen, hetgeen hem niet onmiddellijk lukte.
Op 6 december 1891 nam De Bom de draad van Vrije Kunst weer op. Het zou geleid worden door Vermeylen en hemzelf en zou voor het overige moeten kunnen rekenen op de medewerking van een aantal auteurs uit Noord en Zuid, waaronder Buysse. Buysse werd in dit plan slechts beschouwd als medewerker en niet als redacteur! Het zou trouwens moeilijk geweest zijn want Buysse verbleef op dat ogenblik weer in Amerika.
In het postscriptum van zijn brief voegde De Bom eraan toe: ‘(...) Moet ten minste 5 of 10 jaar blijven leven, tot er andere jongeren komen, die ons pennoen zullen kunnen beuren. (...)’Ga naar voetnoot(4).
Dit was de laatste mededeling over Vrije Kunst. Waarschijnlijk hebben De Bom en Vermeylen de zaak nog eens mondeling besproken en niet haalbaar geacht.
Toen rijpte een tweede plan. Beiden waren medewerkers aan de Vlaamsche School van Buschmann. Met zijn toestemming trachtten ze het blad te verjongen en ontwierpen een literair bijblad. Het is slechts eenmaal verschenen, in april 1892. Buysse was om medewerking gevraagd, maar had door zijn drukke bezigheden geen tijd. De samenwerking met Buschmann vlotte echter niet, vooral omdat Buschmann en Vermeylen het niet te best met elkaar konden stellen. Vermeylen gaf nochtans de moed niet op. Prompt kwam hij met een derde plan aandraven: een literair jaarboek. Hieraan zouden zowel Buysse als Van Langendonck, die van nu af bij de verdere plannenmakerij betrokken werd, moeten meewerken. Beiden kenden immers heel wat mensen en zouden, behalve voor een literaire bijdrage, ook voor kopers moeten zorgen, respektievelijk in Gent en in Brussel. Het jaarboek zou revolutionair van inhoud moeten zijn om een polemiek over literatuur los te maken. Dan zou het ogenblik gunstig zijn om een tijdschrift te stichten. Vermeylen stelde twee titels voor: Eenigen van nu en morgen voor het jaarboek, wat al erg goed gelijkt op de titel Van Nu en Straks, en voor het tijdschrift: Het voorste bootjeGa naar voetnoot(5).
Buysse was bereid mee te werken maar hij merkte op: ‘(...) Ik verwacht mij diesaangaande aan geen donderslag, als gij, maar ik her-
haal het, ik zou zeer gaarne, met u en Vermeylen onder één vlag schrijven en ben overtuigd dat wij iets goeds zouden voortbrengen. Gij moogt dus op mijn medewerking rekenen (...) P.S. Wie is Van Langendonck? Ik heb nooit van hem iets gelezen.’Ga naar voetnoot(6)
De ideeën van Vermeylen verfijnden steeds meer, het plan voor een jaarboek liet hij varen en nu dacht hij nog uitsluitend aan een tijdschrift. Op 6 mei 1892 schreef hij: ‘(...) Ik geloof dat we het onder ons, met drie of vier, [dus met Buysse en Van Langendonck erbij] moeten oprichten, om het zeer absoluut en exclusief te maken. V[an] Lang[endonck] denkt ook zoo. (...)’Ga naar voetnoot(7)
Hoewel Vermeylen nu zijn examens voorbereidde, lieten de plannen hem toch niet los. Half juni berichtte hij geheimzinnig: ‘(...) Ik heb nu een plan voor Het... Een nieuw plan, een ideaalplan! En nochtans een practisch plan! Na mijn exaam zal ik u alles uitleggen, en in September of ten laatste 1 October zal Het er zijn!(...)Ga naar voetnoot(8)
Voortaan wordt in de correspondentie het tijdschrift gewoonlijk Het genoemd.
Van Nu en Straks
Toen einde juli zijn examens achter de rug waren, deelde Vermeylen aan De Bom, die het niet meer zag zitten, mee dat hij begin augustus naar Kalmthout zou gaan. Daar zou hij de zaak bespreken met hun beider kennis Van de Velde, lid van de kunstkring Les Vingt. Van de Velde zou gevraagd worden, en aanvaarden, om de opmaak van het tijdschrift te verzorgen. Vermeylen en Van de Velde zouden bij die gelegenheid de konkrete basis leggen voor Van Nu en Straks.
Half augustus 1892 kwam Vermeylen met het triomfantelijke nieuws dat Het er is: ‘(...) Redactie: 1 & 2) Wij, 3) Van Langendonck & 4) Van de Velde. Is C[yriel] Buysse in Europa? Zou hij in de redactie werken? Hij moet ons in ieder geval veel kopij geven,
reeds voor het eerste nr. Schrijf hem eens snel. Men verwacht heel veel van hem in Holland. (...)’Ga naar voetnoot(9)
Begin september viel dan voor het eerst de titel Van Nu en Straks. Buysse werd aangeschreven en hij antwoordde: ‘Beste vriend de Bom, ik had reeds een brief ontvangen van Vermeylen, betrekkelijk het nieuw tijdschrift, toen de uwe mij te recht kwam. Ik kan u dus antwoorden gelijk aan Verm[eylen]: dat ik niets beter vraag dan met u beiden meê te doen, voor zooveel de zaak ditmaal ernstig opgenomen worde. Ik heb een novelle gereed, die ik aan het tijdschrift wil geven; ik zal ook wel in staat zijn een zeker getal abonnenten aan te brengen. Maar is de zaak ernstig? Zal het uithouden? Zal eenieder zijn best doen en zijn beste leveren? Ziedaar mijn vrees (...) Ik vind, (...) dat wij al onze krachten tot het welgelukken moeten inspannen. Er is voor het oogenblik geen enkele degelijke Nederlandsche revue in heel België. Ik zou er eene willen helpen stichten, maar niet een begin van eene, die na een paar afleveringen verdwijnt (...) P.S. De eerste titel “Vrije Kunst” beviel mij verre het best.’Ga naar voetnoot(10)
Buysse, die het nogal druk had, zou zelden of nooit tijd vinden om vergaderingen bij te wonen. Hij vond het goed als de anderen beslissingen namen, maar wenste wel op de hoogte te worden gehouden van de resultaten van de bijeenkomsten.
Op 2 oktober 1892 was het prospectus opgesteld en Vermeylen zond het naar De Bom om het nog eens na te lezen en door te sturen naar Buysse met verzoek, na lezing en eventuele opmerkingen, het over te maken aan Van de Velde.
Buysse ging akkoord met de tekst en vroeg: ‘(...) zendt mij eenige exemplaren van het prospectus als dit gedrukt is. Ik zal er mede bij mijn vrienden en kennissen gaan. Zeer wenschelijk ware het, volgens mij, dat dit prospectus door een ornamentatie versierd werd. Dit zou wel in den trant zijn van hetgeen ons tijdschrift moet beloven (...)’Ga naar voetnoot(11)
Eind oktober bezorgde Buysse een eerste adressenlijst van personen aan wie een prospectus moest gezonden worden. Hij deelde te-
vens mee dat hij een novelle aan 't herschrijven was Aan het toppunt van geluk, die hij omschreef als ‘(...) een korte studie van gevoel, ongeveer 8 à 10 gedrukte bladz. (...)’Ga naar voetnoot(12)
Enkele dagen later beloofde hij nog een tweede bijdrage van minstens 30 bladzijden en begin november stuurde hij een tweede adressenlijst op.
De novelle Moeder, die Buysse inzond, zou voor spanningen zorgen. Vermeylen berichtte aan De Bom: ‘(...) Ik heb een novelle van Buysse ontvangen. Zij is goed. Alleen de stijl moet op veel plaatsen veranderd worden. Ik schrijf hem hierover. (...)’Ga naar voetnoot(13)
Maar Buysse moest weer dringend naar Amerika voor een zestal weken en had dus geen tijd - en waarschijnlijk ook geen zin - om zijn tekst grondig te herwerken. De proeven zouden naar zijn tante, Virginie Loveling, moeten gestuurd worden. Zij was van de zaak op de hoogte.
Vermeylen en Van Langendonck waren ondertussen druk bezig met de herwerking van Buysses tekst en stuurden hem naar Buysse enkele dagen vóór zijn vertrek. Buysse schreef verontwaardigd aan Vermeylen: ‘Beste Vriend Ik ontvang daar zooeven mijn bijdrage met uwen brief. Ik heb den tijd niet meer om er “à tête reposée” op te antwoorden, daar ik vanavond moet vertrekken. Ik heb nochtans uwe verbeteringen overlezen en, indien ik er sommige kan aannemen, andere komen mij minder gepast voor. Ik verlang, dat gij het stukje zoudt laten drukken, zooals ik het geschreven heb en de proeven aan Mej[uffer Virginie] Loveling zenden. Die zal, op de beste manier mogelijk, de noodige wijzigingen en verbeteringen er aan toe brengen. Zij zal uwe wijzigingen zien en er het goede uit opnemen. (...) Drukt den tekst zooals hij is en zendt de proeven naar V[irginie] Loveling. Op de manier zooals gij het stukje gewijzigd hebt zou er om zoo te zeggen niets van mij meer in zijn; en ik verlang mijne manier van opvatting te behouden, al ware zij ook wel eens verkeerd. Wij kunnen toch ook de volmaaktheid niet bereiken; ik houd het meest aan mijne personaliteit, aan de eigenaardigheid mijner opvatting (...)’Ga naar voetnoot(14)
Vermeylen legde echter de opmerkingen van Buysse naast zich neer en heeft, terwijl Buysse in Amerika verbleef, zijn zin doorgezet. Over zijn korrekties was hij, naar zijn zeggen, akkoord geraakt met Virginie Loveling. Op enkele uitzonderingen na, werden alle korrekties van Vermeylen en van Van Langendonck overgenomen bij de publikatie in het eerste nummer van Van Nu en Straks, zodat het stuk in feite eerder een co-produktie werd.
Het eerste nummer verscheen op 28 maart 1893 en nog dezelfde dag begon de verzendingGa naar voetnoot(15). Als deze achter de rug was, werd op 8 april een redaktievergadering gehouden waarop Buysse, die sinds 5 maart terug was uit Amerika, aanwezig zou zijn. Of hij gekomen is, is niet duidelijk. Op de agenda stonden onder andere de financiële toestand, de verhouding tot de drukker-uitgever Havermans, waarmee problemen waren gerezen en de verantwoordelijkheden van de redaktieleden. Waarschijnlijk werd toen ook besloten dat de Brusselse drukker-uitgever Berqueman de rest van de Eerste Reeks zou verzorgen.
In mei berichtte Buysse aan Vermeylen:
‘(...) Ik ben voor een tiental dagen op reis geweest en heb eerst dezen morgen uwen brief ontvangen. Hierbij zend ik u mijn novelle. Ik weet niet of zij u wel zal voldoen. Ik heb ze eens overlezen en geloof dat er misschien wel eenige veranderingen aan toe te brengen zijn. Zij is reeds sinds meer dan 1 jaar geschreven en na zulk een tijdverloop ontdekt men dikwijls in zijn werk gebreken, die in den eerste ontsnappen. Ik zend u die toch gelijk ze is, doch als ge denkt, dat zij het publiceren niet waard is laat ze dan liever liggen. (...)’Ga naar voetnoot(16)
Buysse was dus al voorzichtiger geworden en bereidde zich voor op een eventuele afwijzing. De titel van de novelle is niet bekend, ze zou ook niet verschijnen in Van Nu en Straks.
Begin september, na zijn terugkomst uit Arnhem, waar hij had deelgenomen aan het 22ste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, meldde Buysse zeer enthousiast aan Vermeylen:
‘(...) Ik heb mij kunnen overtuigen van het aangroeiend succes van V[an] N[u] en S[traks]. Een aantal jongeren zijn mij over de onderneming komen gelukwenschen en de hoop uitdrukken, dat men ten krachtigste zou blijven volharden. Vooral het laatste nummer heeft een grooten bijval genoten en men ziet met ongeduldige nieuwsgierigheid de verschijning van het vierde nummer tegemoet. Het is te hopen, dat dit al gauw zal verschijnen, er bestaat nu voor ons een hoogst sympathieke stemming in Holland en wij mogen die goede gevoelens niet laten verzwakken. Van mij moogt ge een bijdrage verwachten voor No 4 of 5, en ik vind het ook zeer wenschelijk, dat wij een algemeene vergadering beleggen, niet dat ik te klagen heb over uw autoritarisme, welk zulke goede uitslagen oplevert, maar wel omdat ik het noodzakelijk vind soms door een algemeene bijeenkomst onze unie, onze kracht van cohaesie te handhaven en te versterken. (...)’Ga naar voetnoot(17)
Nochtans zou Buysse geen tijd vinden om de vergaderingen bij te wonen. Hij was op dat ogenblik ook literair zeer bedrijvig. Zijn roman Het recht van den sterkste was in druk bij Versluys. Vermeylen heeft, waarschijnlijk van Van de Velde die er een kaft voor ontworpen had in de trant van Van Nu en Straks, de drukproeven ter inzage gekregen. Vermeylen maakte zijn mening over deze roman aan De Bom kenbaar met deze woorden: ‘(...) Ik heb “Het Recht van den Sterkste” gelezen in de proeven (in éénen adem) (...) Die roman is natuurlijk on-literair (hier en daar niet klassiek genoeg in den vorm), & gewoon naturalistisch. Het is geen werk “van straks”. Maar in de traditie der Vlaamsche boeren-romans is het zeker een zeer groots stap vooruit. (...) Ik ben curieus te zien hoe men het zal ontvangen. (...)’Ga naar voetnoot(18)
Of Vermeylen ook aan Buysse zijn mening kenbaar maakte, is niet achterhaald.
In december liet Buysse aan De Bom weten: ‘(...) Ik werk aan een nieuwen, grooteren roman, getiteld “Sursum Corda!” - hij is bijna geschreven - á base naturaliste’ of, liever, réaliste, avec l'envolée idéale vers le symbolisme mystique’, 't Is tevens een sociale roman.
Ik werk er reeds 2 jaar aan en hoop eenig succes er mede te behalen. (...)’Ga naar voetnoot(19)
De novelle die Buysse begin september aan Vermeylen had beloofd, bezorgde hij waarschijnlijk pas begin 1894. Ook nu weer is de titel onbekend. Op de vergadering van 14 januari werd ze afgewezen en Vermeylen heeft Buysse hiervan op de hoogte gesteld. Deze beloofde een nieuwe bijdrage voor het geplande Vlaamse nummer - het laatste van de Eerste Reeks. Eind januari berichtte Vermeylen aan De Bom: ‘(...) Buysse is Zaterdag en Zondag hier geweest. Hij bracht me een novelle voor het Vlaemsch nr.: ik deed hem de eene en de andere fout opmerken en hij beloofde mij het stuk heel en al te herwerken: hij had een heel andere opvatting gekregen. Hij zal dat meêbrengen t[oe]k[omende] week. (...)’Ga naar voetnoot(20)
Ook van deze novelle is de titel niet bekend. Maar de vergadering, voorzien voor begin februari, werd herhaaldelijk verdaagd omdat te weinig redacteuren zich konden vrijmaken. Uiteindelijk werd er vergaderd op 7 juli.
Tot groot ongenoegen van Vermeylen verscheen in het aprilnummer van De Gids Buysses novelle Een levensdroomGa naar voetnoot(21). Vermeylen schreef aan De Bom: ‘(...) ik dacht dat Cyriël ons losgelaten had voor den N[ieuwen] G[ids] (...) ik vind het toch flauw dat C[yriël] met zijn goede stukken naar Holland loopt. Ons heeft hij niets dan zwakke dingen voorgesteld. Dit hadden we zeker kunnen opnemen. Hij schijnt niet veel solidariteit tot ons te voelen, en niet veel liefde voor ons tijdschrift. (...)’Ga naar voetnoot(22)
Naar de reaktie van Vermeylen te oordelen had Buysse deze novelle nooit aan Van Nu en Straks aangeboden. Waarom is niet duidelijk. Mogelijk vond hij zelf dat het niets voor Van Nu en Straks was, maar het kan evengoed zijn dat hij vreesde dat Vermeylen de novelle toch niet goed zou gevonden hebben. Of misschien betaalde De Gids honorarium hetgeen Van Nu en Straks niet kon.
In mei 1894 meldde Vermeylen aan De Bom dat hij al heel wat kopij had ontvangen voor het laatste nummer. Hierbij was ook de novelle van Buysse Op een zomeravond. In dit verhaal wordt de moordenaar van een dierenbeul door een opgezweepte massa vrijgesproken. Vermeylen was niet helemaal tevreden. Buysse verdedigde zich ten overstaan van Vermeylen als volgt: ‘(...) Aangaande mijn novelle, of, liever, mijne schets, ik moet u zeggen, dat het geenszins mijn doel was, het medelijden van het volk te laten zien. Ik heb niets meer willen teekenen dan de opschudding eener menigte rond een moord. Het eerste, collectief gevoel eener menigte in zulk geval is zelden medelijden; het is veel meer een opwelling van feroce nieuwsgierigheid, het is iets verwards en tumultueus, een slecht gevoel, eerder dan een goed. Maar wij zullen daar te Brussel over spreken. (...)’Ga naar voetnoot(23)
Uit de briefwisseling is niet op te maken of Buysse en Vermeylen inderdaad nog over de novelle hebben gesproken.
Het laatste nummer verscheen op 20 oktober 1894 en het stuk van Buysse werd opgenomen. Vijf dagen later vertrok Vermeylen naar Berlijn om verder te studeren.
In de correspondentie tot het einde van het jaar vertelde Vermeylen wat hij allemaal meemaakte en werd er gehandeld over de afrekening van Van Nu en Straks.
Hegenscheidt had de administratie van Vermeylen overgenomen. Er moesten nog achterstallige abonnementsgelden geïnd worden. Toen dat enigzins gelukt was, eindigde de Eerste Reeks toch nog met een deficit van 358,25 frank, het bedrag dat nog moest betaald worden aan drukker Berqueman. Om hem te kunnen betalen brachten De Bom, Vermeylen, Van Langendonck, Hegenscheidt, Van de Velde en de sympathisanten Victor de Meyere en Gustaaf Schamelhout het nodige geld bijeen uit eigen zak.
Op 12 september 1895 kon de drukker dan eindelijk betaald worden. Alleen Buysse deed niet mee. Hij verantwoordde zich bij De Bom op de volgende wijze: ‘(...)Het spijt me, maar geldelijk kan ik de zaak niet ondersteunen. Gij zult natuurlijk zeggen dat ik wel kan, maar niet wil, en gij zult volkomen mis zijn. Reeds verleden
jaar heb ik u gezegd dat mijn vader mij de vivres gecoupeerd heeft; welnu dat is nog niet veranderd, integendeel. Indien het niet was dat ik geld win met te schrijven, ik zou in de zwartste armoede zitten. (...)’Ga naar voetnoot(24)
Tot zover het verhaal van de Eerste Reeks van Van Nu en Straks.
Besluit
Tot besluit vat ik even kort samen.
- | Buysse werd, van bij de eerste plannen, gevraagd om mee te werken. Hij wou dat graag doen maar hij was realistisch genoeg om de praktische kanten te zien: een tijdschrift kost geld en hij was niet in staat om financieel te steunen. |
- | Zijn werksituatie was ook van invloed op zijn medewerking. Enerzijds zorgden zijn verschillende Amerikareizen ervoor dat hij niet even ijverig als de anderen kon meewerken, anderzijds was het hem moeilijk om vergaderingen bij te wonen in de periode dat hij wel in het land was. |
- | Hoewel hij absoluut Buysse erbij wou hebben, met het argument dat men heel veel van hem verwachtte in Holland, heeft Vermeylen zich misrekend. De teksten van Buysse beantwoordden niet helemaal aan zijn verwachtingen. Dit blijkt opvallend uit de perikelen rond de novelle Moeder, maar ook uit het feit dat enkele novellen gewoon geweigerd werden, en dat zijn novelle Op een zomeravond ook niet op groot enthousiasme werd onthaald. |
- | Als Buysse dan een novelle liet verschijnen in De Gids, was dat niet naar de zin van Vermeylen. |
- | Tenslotte was het feit dat Buysse niet in staat was het deficit van Van Nu en Straks te helpen dragen, de druppel die de emmer deed overlopen. In de Nieuwe Reeks (1896-1902) zou Buysse niets meer publiceren. |
Het aandeel van Buysse in Van Nu en Straks, is dus eerder gering te noemen.
- voetnoot(1)
-
Het ontstaan van Van Nu en Straks; een brieveneditie: 1890-1894. Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Leen van Dijck, J. Paul Lissens en Toon Saldien. Antwerpen, Centrum voor de Studie van het Vlaamse Cultuurleven, 1988 (Studia Flandrica, 3). Band 1: Teksten, XVII-461 pp., Band 2: Annotaties, 353 pp. Te bestellen via DNB/Uitgeverij Pelckmans, B-2950 Kapellen. 1500 BEF voor de 2 banden samen.
Lezing gehouden op het Buysse-colloquium te Gent op 13 december 1989.
- voetnoot(2)
- C. Buysse aan E. de Bom, 15/07/1890, AMVC, B 995/B nr. 63061/44.
- voetnoot(3)
- A. Vermeylen aan E. de Bom, 11/09/1890, AMVC, V 4655/B nr. 61077/127-28.
- voetnoot(4)
- E. de Bom aan A. Vermeylen, 06/12/1891, AMVC, B 708/B nr. 61009/3.
- voetnoot(5)
- A. Vermeylen aan E. de Bom, 17/04/1892, AMVC, V 4655/B nr. 61077/188.
- voetnoot(6)
- C. Buysse aan E. de Bom, 04/04/1892, AMVC, B 995/B nr. 63061/28.
- voetnoot(7)
- A. Vermeylen aan E. de Bom, 06/05/1892, AMVC, V 4655/B nr. 61077/192.
- voetnoot(8)
- A. Vermeylen aan E. de Bom, 19/06/1892, AMVC, V 4655/B nr. 61077/200-201.
- voetnoot(9)
- A. Vermeylen aan E. de Bom, 11/08/1892, AMVC, V 4655/B nr. 61077/208-209.
- voetnoot(10)
- C. Buysse aan E. de Bom, 19/09/1892, AMVC, B 995/B nr. 63061/27.
- voetnoot(11)
- C. Buysse aan E. de Bom, 05/10/1892, AMVC, B 995/B nr. 63061/24.
- voetnoot(12)
- C. Buysse aan E. de Bom, 21/10/1892, AMVC, B 995/B nr. 63061/23.
- voetnoot(13)
- A. Vermeylen aan E. de Bom, 07/12/1892, AMVC, V 4655/B nr. 61077/248.
- voetnoot(14)
- C. Buysse aan A. Vermeylen, 19/12/1892, AMVC, B 995/B nr. 113714.
- voetnoot(15)
- A. Vermeylen aan E. de Bom, 28/03/1893, AMVC, V 4655/B nr. 61077/275.
- voetnoot(16)
- C. Buysse aan A. Vermeylen, 09/05/1893, AMVC, B 995/B nr. 113694/2.
- voetnoot(17)
- C. Buysse aan A. Vermeylen, 02/09/1893, AMVC, B 995/B nr. 113694/1.
- voetnoot(18)
- A. Vermeylen aan E. de Bom, 15/10/1893, AMVC, V 4655/B nr. 61077/316-317.
- voetnoot(19)
- C. Buysse aan E. de Bom, 05/12/1893, AMVC, B 995/B nr. 63061/2.
- voetnoot(20)
- A. Vermeylen aan E. de Bom, 31/01/1894, AMVC, V 4655/B nr. 61077/342.
- voetnoot(21)
- De Gids, 4de r., XII, dl. II (april 1894) 1-19.
- voetnoot(22)
- A. Vermeylen aan E. de Bom, 30/04/1894, AMVC, V 4655/B nr. 61077/300.
- voetnoot(23)
- C. Buysse aan A. Vermeylen, 25/06/1894, AMVC, B 995/B nr. 113805/2.
- voetnoot(24)
- C. Buysse aan E. de Bom, 09/03/1895, AMVC, B 995/B nr. 63061/14.