| |
| |
| |
| |
Nota:
De woorden worden in het hiernavolgend glossarium opgenomen in de vorm waarin ze in de tekst voorkomen. Volledigheid werd alleen betracht voor de plantnamen.
De werken die in het glossarium worden aangehaald of waarnaar wordt gerefereerd, zijn gewoonlijk aangeduid met de naam van de auteur, gevolgd door een getal dat, hetzij anders aangegeven, naar de bladzijde van het betrokken werk verwijst. Een volledige referentie van deze werken vindt men in de bibliografie. Enkele andere afkortingen zijn de volgende:
Ant. Nic. = W.S. Van den Berg, Eene Middelnederlandsche Vertaling van het Antidotarium Nicolai (Leiden, 1917).
Circa Inst. = L.J. Vandewiele, Een Middelnederlandse Versie van de Circa Instans van Platearius (Oudenaarde, 1970).
De Vr. = W. De Vreese, Middelnederlandsche Recepten & Tractaten, Zegeningen en Tooverformules (K.V.A. Gent, 1894).
Grabadin = L.J. Vandewiele, De Grabadin van Pseudo-Mesues en zijn Invloed op de Farmacie in de Zuidelijke Nederlanden (Gent, 1962).
Herb. = L.J. Vandewiele, De ‘Liber Magistri Avicenne’ en de ‘Herbarijs’ (Brussel, 1965) II Herbarijs.
JSK = R. Jansen-Sieben, G. Keil, ‘Eine chirurgische Glossensammlung des frühen 14. Jahrhunderts’, Zeitschrift f. dt. Sprache XXVII (1971), 129-146.
Lib. M.A. = L.J. Vandewiele, Op. cit, I Liber Magistri Avicenne.
MGR = W.L. Braekman, Middelnederlandse Geneeskundige Recepten (K.V.A. Gent, 1970).
| |
| |
| |
A
abelheit: 607 schoonheid, bevalligheid.
|
abrotani (aqua -): 676 water gemaakt van abrotanum. Zie hieronder.
|
abrotanum: 785 citroenkruid, averuit (Artemisia abrotanum L.).
|
absinthium: 945 Lat. alsem (Artemisia absinthium L.).
|
absynthij: 589, 767 aqua - van Lat. absinthium. Zie hierboven.
|
acces(se): 183, 736 koortsaanval. Zie Elaut, 15.
|
accorus: 651 lies dat - hetet Lat. een irissoort, wellicht geel lis (Iris Pseudacorus L.). Zie Herb., 4 en Daems, 282.
|
aceti: 575 gen. van Lat. acetum: azijn.
|
acetosa (aqua -): 765 Lat. water bereid uit veldzuring (Rumex acetosa L.), of een andere Rumexsoort.
|
achorus: 1139 Lat. zie accorus.
|
acrysse: 742 groene -. Wellicht is bedoeld astricum d.i. grote centorie (Saponaria officinalis L.).
|
adech: 806, 1046; 887 adechs woertelen wilde vlier (Sambucus ebulus L.).
|
adecke: 1145 zie hierbven.
|
adic(k): 2, 713 zie adech.
|
adyck: 718 zie adech.
|
aedicke: 1171 zie adech.
|
aelbessen (rode -): 654 onrijpe aalbessen (of trosbessen?).
|
aelment: 914 een soort munt, wellicht hofmunt (een soort van het geslacht Mentha). Zie Daems, 264.
|
aelyncken: 593 allengs, stilaan.
|
aermoniacum: 1125, 1154, 1156, 1197 een gomhars, bereid uit de stengels van Dorema ammoniacum Don. en andere umbelliferen.
|
affodillen: 1136 acc. sg. witte affodille (Asphodelus ramosus L.). Zie Daems, 263.
|
affrut: 1208 soort kruid, wellicht averute, d.i. auero(e)ne. Zie aldaar en vgl. Daems, 263.
|
agremonia, agrimonia: 458, 839, 846, 975, 1145, 1150, 1166, 1179, 1186 leverkruid (Agrimonia eupatoria L.).
|
agrimoni(e): 78, 135, 140, 211, 427, 445, 571, 722, 746 aqua -, 777, 868, 1142, 1160, 1165 zie hierboven.
|
agrimonien: 121, 148, 690, 835 acc. sg. van agrimoni(e). Zie agremonia.
|
agrimonye: 742 zie agremonia.
|
akolien: 14 acc. sg. akelei (Aquilegia vulgaris L.).
|
alant(e): 234, 235, 236, 237, 238, 444, 855, 876, 1005 alant, alantwortel (Inula helenium L.).
|
alants wortelen: 758 wortels van alant(e). Zie hierboven.
|
albarum rosarum (aqua -): 760 water gedistilleerd uit witte rozen.
|
alcana: 573 ossetongwortel (Anchusa tinctoria L.). De Grieken noemden de plant cypron, de Arabieren alc(h)anna.
|
|
| |
| |
alexandrie: 176 een soort peterselie: ‘Petrocilium macedonicum. dats persiin van marcedonie of alexander’ (Her., 401). Over de identificatie is men het niet helemaal eens.
|
allenken: 606 hetzelfde als aelyncken. Zie aldaar.
|
allentoes: 539 altijd, steeds.
|
allunden water: 535 water waarin aluin werd opgelost.
|
allunen: 535 met aluin instrijken.
|
aloe (epaticum): 226, 374 is tweerhande, die een is bruun roede verwe als een leuer, 377, 405, 454, 462, 470, 472, 489, 493, 523 a.e. glaucum, 670, 726, 815, 936, 937, 1100, 1101, 1189 ingedikt sap van een van de aloësoorten, vooral Aloe ferox Mill.
|
aloen: 175 aluin.
|
aloes: (epaticum): 844, 845, 1131, 1132, 1133, 1199. Zie aloe (epaticum) hierboven.
|
alsem(e): 181, 696, 742, 767, 798, 1141, 1151, 1208 alsem (Artemisia absinthium L.).
|
alsen(ne): 43, 143, 196, 202, 648, 806, 816, 818, 822, 849, 1009, 1023, 1046, 1163, 1187 zie alsem(e) hierboven.
|
alsenen: 38, 44 acc. sg. van alsem(e). Zie aldaar.
|
al te enen, alteenen: 223, 572 samen.
|
alt(e) hant(s): 36, 263, 310, 320, 328, 329, 331, 358, 402, 435, 554 dadelijk, terstond.
|
alune van glaecse: 1134 aluin in kristalvorm.
|
aluunt: 540 - dat water: los aluin op in het water. Zie allunden water.
|
alysandre: 114 zie alexandrie.
|
alzen: 993 hetzelfde als alsem(e). Zie aldaar.
|
amantilli (aqua -): 766 Lat. water van valeriaan (Valeriana officinalis L.).
|
ambra: 399 Lat. amber, afscheidingsprodukt uit de darm van de potvis.
|
ambrosia: 761 ambrosia (Ambrosia maritima L.).
|
ambrosiaen: 802 zie hierboven.
|
amillote: 1142 wellicht a millote, d.i. van millote, mellilotum, honigklaver, steenklaver (Trifolium mellilotus officinalis L.).
|
amone (witte -): 1108 anemoon (Anemone coronaria L.).
|
aneti (aqua -): 750 Lat. water gemaakt uit dille (Anethum graveolens L.).
|
anthimonie: 1140 antimonium, antimoniumsulfide.
|
anthos: 1144, 1145 rosmarijn.
|
antimoni(um): 595, 596, 598 Lat. zie hierboven.
|
antrax: 1106, 1191 koolbuil, miltvuur.
|
apie: 202, 1162 eppe, juffrouwmerk (Apium graveolens L.).
|
apium: 173 Lat. zie hierboven.
|
aplompen: 695 nom. pl. witte waterlelie (Nymphaea alba L.) of gele (Nuphar lutea L.).
|
aposteem: 731 gezwel, ontstekings- of ettergezwel. Zie Elaut, 15.
|
apostema: 681 Lat. zie hierboven.
|
|
| |
| |
aposteme: 1115; apostemen acc. pl. 229, 668, 677, 685, 692, 698, 706, 729, 733, 744, 745, 754, 756, 764, 766, 768, 1099, 1105, 1112, 1115, 1122, 1126, 1147, 1148, 1149, 1150, 1151, 1156, 1158, 1192, 1193, 1194 zie aposteem.
|
apostemibus: 1163 dat. pl. Lat. zie aposteem.
|
apostolicum: 1155, 1156, 1212, 1213 Lat. een soort zalf waarvan de bereiding wordt aangegeven.
|
appol(l)o: 478, 480 alchemistenterm voor goud.
|
appoponac: 1099, 1124, 1125, 1153, 1154, 1155, 1156 harsachtige gom van Opoponax chironium (L.) Koch.
|
aqua: zie steeds onder het woord dat op aqua volgt:
|
676 abrotani, 767 absynthij, 765 acetosa, 746 agrimonie, 760 albarum rosarum, 766 amantilli, 750 aneti, 770 athanasie, 685 atriplicis;
|
688 barbe iouis, 762 bedigora, 733 benedicta, 736 betonice, 743 beuenelle, 702, 713 blania, 682 boraginis, 687 brionie, 680 buglossa;
|
701 calamenti, 695 camfer, 686 camomille, 734 celidonie, 756 centauree, 739 cicute, 777 collirium Auicenna per totum, 633 consolide maioris, 730 consolide minoris, 727 consumatiua, 669, 671 consumatium, 709 contra fistulam, 710 contra rubidinem faceiei, 707, 747 corrosiua, 693 cycorie;
|
706 dauci, 711 dealbans, 708 dealbans dentes, 726 dealbatica, 469 dealbatium, 691 dessicatiua, 755 draguntee serpentine, 699, 722 dulcedinis oculorum, 669, 671 duplicati(c)um;;
|
718 ebuli, 705 edere terrestris, 742 emorroidarum, 717, 771 endiiuie, 758 enule campane, 681 eruce, 684, 781 eufrasie, 761 eupatorij;
|
752 fabarum, 768 feniculi, 602, 623 fortis; 740 fragrarie, 741 fraxini, 694 fumi terre;
|
733 gariofilata, 753 genciane, 679 geneste;
|
754 iacea nigra;
|
669 lacida, 698 lappacij acuti, 467, 468 lasida, 467, 725, 776 lazida, 764 lucida;
|
675 marubij, 737 matricarie, 735 melliloti, 712 metalli;
|
744 osmunde;
|
721 palme christi, 728 paralisis, 692 pedis columbini, 677 pentafilon, 723, 774 pet(e)ralis, 669, 670, 775 philosophorum, 700 piloselle, 720 pi(m)penelle, 1206 plantaginis, 672 portulace, 675 prassij, 728 primula veris, 683 pulegij aquatiti;
|
699 raphani, 780 rosarum, 759 rubearum rosarum, 696 rubrica, 763 rute;
|
714 saluia, 669, 769 saluie, 764 samaria, 757 sambuci, 732 saturionis, 751 sauine, 731 scabiose, 719, 772 semper viue, 674 sigillum beate marie, 703, 748 silicis, 681 sinsium, 689 solatri, 692 spargi;
|
690 tamarisci, 716 tanaceti, 704 titimallorum, 729 tormentille, 729 tremoers;
|
745 verbene, 779 vitis, 697 vue passe;
|
738 ypericon, 669, 724 yrindina, 749 ysopy, 690 yuorie.
|
aranien appelen: 653, 654 sinaasappelen.
|
arceterie: 283, 296, 378 geneesmiddel.
|
|
| |
| |
argentum viuum: 610 kwikzilver.
|
argheren: 97 deren.
|
aristologia: 1189; 582, 1135 - rotunda, 1155 aristologiam rotundam acc. sg. Lat. Volgens Platearius onderscheidde men de ‘species longa et rotund’. Aristolochia longa L. is gemene pijpbloem, A. rotunda L. de ronde aristolochia. Cf. Herb., 181-182.
|
arkanette: 696 - of laken. Misschien echel, bloedzuiger (als laken als synoniem bedoeld is).
|
armoniaci: 702 Lat. gen sg. van armoniacum. Zie hieronder.
|
armoniacum: 1099, 1153, 1155, 1191 Lat. zie aermoniacum.
|
armoniaec(k): 494, 623 zie aermoniacum.
|
armoniakum: 1195 zie aermoniacum.
|
arona: 1135 gevlekte aronskelk (Arum maculatum L.).
|
arsateren: 237 de geneesheren.
|
arsaterie: 302 hetzelfde als arceterie. Zie aldaar.
|
arsenicum: 678; 612 - album, - rubeum Lat. arseensulfide, natuurlijk a. (rubeum) en geel of wit arseensulfide (album).
|
artetica: 705, 718, 721; 729, 757 acc. sg. Lat. zie hieronder.
|
artetick: 751 gewoonlijk jicht, podagra.
|
artetikam: 761 Lat. zie hierboven.
|
artetike(l): 48, 1144 zie artetick.
|
artetiken: 1145 acc. sg. van artetick. Zie aldaar.
|
artetyke: 715 zie artetick.
|
artu: 228 ende die pols vanden - slaet hart?
|
arweten: 389 acc. pl. erwten (Pisum sativum L.).
|
aschen van loeden: 1121 loodwit, loodglans, loodmonoxyde (Lithargirum). Al naar gelang het uit de goud- of zilversmeltoven kwam, noemde met het l. auri of l. argenti.
|
asmonde (witten-): 1169 koningslarven, Sint-Jansvaren (Osmonda regalis L.).
|
aspaltum: 1124, 784 - vsti Lat. asfalt of aardpik, ook wel Jodenlijm of Jodenpik geheten. Werd o.a. in de Dode Zee gevonden.
|
assijs: 511 lijmpreparaat waarvan de bereiding in dit nummer wordt aangegeven en dat als onderlaag dient waarop men bladgoud of zilver kan plakken.
|
assise: 511, 512 zie hierboven.
|
astrologia: 576 Lat. zie aristologia.
|
astrologie: 20 sarasine dat es - zie aristologia.
|
asyl: 11, 12 azijn.
|
aterment: 1050 zwarte vloeistof, in het bijzonder inkt. Blijkt soms ook een mineraal in kristalvorm aan te duiden, wellicht een metaalsulfaat (koper- of ijzersulfaat.
|
athanasie: (aqua -): 770 Lat. water bereid uit reinvaan (Tanacetum vulgare L.).
|
atrament: 923, 1180, 1183, 1132 roet - zie aterment.
|
atrement: 63, 100 zie aterment.
|
|
| |
| |
atriments: 849 gen. part. zie aterment.
|
atriplicis (aqua -): 685 Lat. water bereid uit melde of rode kolen, dat gebezigd werd om wonden of buikloop te stoppen.
|
auantse: 955 hazepoot (Trifolium arvense L.).
|
auenthore: 952 van - bij toeval.
|
auero(e)ne: 467, 776 citroenkruid, averuit (Artemisia abrotanum L.).
|
aueruet: 742 zie hierboven.
|
auripigment(um): 137, 568, 1136 Lat. oripigment. Men onderscheidde twee soorten: rood a. (sandaracha, realgaar, natuurlijk arseensulfide), en geel a. (geel arseensulfide).
|
averoenen: 38 acc. pl. zie auero(e)ne.
|
averut(e): 498, 676, 725, 1014, 1052 zie auero(e)ne.
|
ayngioene: 101 acc. pl. uien.
|
aysijl: 101, 115, 125, 133, 141; 81 aysijls gen. sg. zie asyl.
|
aysile: 3, 25, 43, 75, 77, 81, 89, 91, 97, 117, 118, 133, 139 zie asyl. |
| |
B
bacalar: 576 laurierbes. In het Lat. Lauri fructus of Baccae lauri geheten.
|
baculaere: 1204 zie hierboven.
|
baerghin: 98 van de barg, d.i. het mannelijk zwijn.
|
baerken: 920 van de barg. Zie hierboven.
|
baernen: 659 verbranden.
|
bakeler: 784, 1145; 644, 647 bakelers. Zie bacalar.
|
ballich: 636 ingewanden.
|
balsanum: 1) 1202 Lat. balsem, gom van Commiphora opobalsamum (L.). Engl.
|
2) 668 2m - brandewijn: ‘want gelick dat balsamum het hoft van allen specien is, soe ist dit water (aqua vitae) het hoft van allen wateren’.
|
balsania: 492, 493 Lat. olie bereid uit eppezaad en azijn.
|
balue balseme: 831 soort balsem.
|
bar: 816 beer.
|
barago: 399 lat. borragie, bernagie (Borrago officinalis L.).
|
barba iouis: 688, 689 Lat. huislook, donderblad (Sempervivum tectorum L.).
|
barbe iouis (aqua -): 688 Lat. water gedistilleerd uit harba iouis. Zie hierboven.
|
bardana: 1126 Lat. Men anderscheidde een b. minor en een b. maior. Bedoeld is een soort van het geslacht Lappa.
|
barghen: 1) 588 nom. pl. mannelijke zwijnen.
|
2) 207, 227, 424, 428 adj. van de barg, d.i. het mannelijk zwijn.
|
barghin: 7, 150, 154 zie baerghin.
|
barn: 416, 1091 verbrand.
|
barnde: 668 gebrande.
|
barnen: 223, 661, 1209 zie baernen.
|
barnende: 223 brandende.
|
|
| |
| |
barnet: 178, 584 verbrand het.
|
barnse: 422 verbrand ze.
|
barnt: 529, 666, 965, 968, 1093, 1180 verbrand (het).
|
barnthem: 711, 726 verbrand hem.
|
barntse: 724 verbrand ze.
|
baucien: 1193 acc. pl. pastinaak (Pastinaca sylvestris Mill.).
|
bawet: 1171 kneed het.
|
bdellium: 799, 1153, 1155 Lat. een hars afkomstig van Commiphora africanum Engl.
|
bedden: 390 te bed leggen.
|
bedellium: 1099 zie bdellium.
|
bedienens: 132 die enen man slaet - hi sal sterven betekenis onduidelijk. Wellicht corrupt.
|
bedigora (aqua -): 762 Lat. water bereid uit eglentier d.i. honderoos (Rosa canina L.).
|
beelde: 22 bilzekruid, slaapkruid (Hyoscyamus niger L.)
|
beelden: 204 acc. sg. van beelde. Zie hierboven.
|
beerge: 1182 barg, mannelijk zwijn.
|
beergen: 992 adj. van de barg, d.i. het mannelijk zwijn.
|
behalden: 831 behouden.
|
beieren (wilde - ): 559 wilde bessen, bosbessen.
|
bekebenghe: 1127 beekbenghe of -bonghe, een waterplant waarvan de identificatie onzeker blijft. Zie bonnie bij De Vr., 83 en MGR, 407 bonghe.
|
bellencruyt: 1009 zie beelde.
|
belric: 1103 bilzekruid, slaapkruid (Hyscyamus niger L.). Zie Daems, 258.
|
belryke: 1126 zie hierboven.
|
benedicta (aqua -): 733 Lat. water bereid uit nagelkruid, benediktenkruid (Geum urbanum L.).
|
berewoertelen: 1145 bereklauw (Heracleum sphondylium L.).
|
berge: 34 uit de kontekst blijkt een plant bedoeld te zijn. Misschien hetzelfde als barago. Zie aldaar.
|
berg(h)en(en): 36, 956, 982, 1022, 1034, 1061, 1106 adj. van de barg, d.i. het mannelijk zwijn.
|
bernaeds (wilde -): 680 - geheiten ossen tonghen ossetong (Anchusa officinalis L.).
|
bernaen: 680. In het Hs. staat de glosse boragines erboven. Bedoeld is bernaeds. Zie hierboven.
|
bernaer(t)s blommen: 656, 657 de bloemen van bernaeds. Zie aldaar.
|
bernartse: 682 zie bernaeds.
|
bernen: 223, 315, 667 (ver)branden.
|
bernens: 189 gen. part. van bernen. Zie hierboven.
|
bern(es)se: 65, 577 verbrand ze.
|
bernsteen: 502, 510 gele amber, barnsteen.
|
bernt(en): 828, 979 verbrand (hen).
|
berntse: 434, 998 verbrand ze.
|
|
| |
| |
berrede (tfier -): 165 brandend vuur, vuurgloed.
|
bertram: 989 bertram, tandwortel, vroeger Anthemis pyrethrum L. geheten, nu Anacycolus pyrethrum L.
|
besaluen: 1197 met zalf instrijken.
|
besceydelic: 413 in 't bijzonder.
|
beslaen: 594 verwerken.
|
beslagen: 1) 594 hetzelfde als beslaen. Zie hierboven.
|
2) 611 belegd, overdekt.
|
besoden: 503 gekookte.
|
besprenghen: 547 besprenkelen.
|
bestadet: 1099 bewaar het. Hetzelfde als bestede(t). Zie aldaar.
|
besteden(t): 223, 1128 het bewaren.
|
bestedet: 197, 696, 707, 797, 1101, 1114, 1115, 1117, 1119, 1120, 1126, 1127, 1142, 1145, 1146, 1147, 1150, 1154, 1157, 1159, 1192, 1194 bewaar (het).
|
besteetse: 1144 bewaar ze.
|
bestempen: 232 stelpen.
|
bestempt: 239 verstopt.
|
besuken: 598 schrijffout voor besinken?
|
besycken: 593 bezigen.
|
bete colen: 1110 hetzelfde als beten. Zie hieronder.
|
beten: 1123 bieten (Beta vulgaris L.) of B. cicla L.
|
bethonie: 856 betonie, koortskruid (Betonica officinalis L.).
|
betoghen: 492 betekenis onzeker. Corrupt?
|
betonget: 1190 corrupt voor betonie?
|
betoni: 1072 zie bethonie.
|
betonia: 1149, 1163 Lat. voor betonie. Zie aldaar.
|
betonice (aqua -): 736 Lat. water van betonie. Zie hieronder.
|
betonie: 37, 45, 50, 60, 77, 103, 104, 119, 120, 126, 148, 197, 342, 784, 798, 867, 893, 973, 1016, 1047, 1123, 1137, 1141, 1142, 1147, 1148, 1150, 1160, 1162, 1166, 1168, 1171. Zie bethonie.
|
betonien: 77, 112, 404, 432, 436, 440, 442, 736 acc. sg. van betonie. Zie aldaar.
|
betony: 902, 1018, 1143 zie bethonie.
|
betringhe: 73 - van zinne waanzin.
|
beuenelle: 454, 463, 690, 743, 753, 774, 873, 989, 1012 pimpernel, kleine steenbreek (Pimpinella saxifraga L..
|
beuenelle (aqua -): 743 Lat. water gedistilleerd uit beuenelle. Zie hierboven.
|
beuenellen: 723, 743 acc. sg. van beuenelle. Zie aldaar.
|
beuergheilen: 1047 acc. pl. bevergeil, de afscheiding uit de perianale klieren van de bever.
|
beuernelle: 720, 758; 773 beuernellen acc. sg. zie beuenelle.
|
beuers quaet: 1024 drek van de bever.
|
bevenelle: 670 zie beuenelle.
|
|
| |
| |
bibe: 1054 uit de kontekst blijkt een plant bedoeld te zijn. Wellicht bibe-[nella]: zie beuenelle.
|
bicomen: 485 toekomen.
|
bidellium: 205 Lat. zie bdellium.
|
bielsaet: 1029 zaad van beelde. Zie aldaar.
|
biesen: 798 biezen.
|
biest: 113 de eerste melk die een koe geeft na het kalven.
|
biest looc: 13 bieslook (Allium schoenoprasum L.).
|
biket: 333 jeukt, steekt.
|
bille: 258, 265, 371, 372, 373 zie beelde.
|
billen cruyt: 568 hetzelfde als beelde. Zie aldaar.
|
bilsaet: 425 zaad van beelde. Zie aldaar.
|
bilsen cruyt: 822 zie beelde.
|
bilsenzaet: 1056 zie beelde.
|
bitonie: 343, 344, 345, 347, 348, 349, 350, 351, 352, 355, 356, 357, 407, 441 bitonien acc. sg., 442 zie bethonie.
|
biuoet(e): 66, 186, 213, 260, 403, 412, 414, 423, 1093, 1208, gemene bijvoet, alsem (Artemisia vulgaris L.).
|
blader(en): 88, 335, 768, 961, 962, 967 gezwellen, (pest)builen.
|
blania (aqua -): 702, 713 Lat. een water waarvan twee verschillende bereidingen in de twee nummers worden aangegeven. Misschien corrupt voor blanca. Vgl. Circa Inst., 318.
|
blanket (wit -): 87 blanketsel.
|
bleec: 952 ziek, een zoetwatervis.
|
bleecsucht: 401 bleke gelaatskleur.
|
bletatotus: 399 uit de kontekst blijkt een plant bedoeld te zijn. Ik heb het woord echter nergens teruggevonden.
|
bloenden: 572 blond.
|
blom(m)e(n): 676, 737, 738, 751, 1181 maandstonden.
|
blywyt: 502 loodwit, loodglans.
|
bochs: 167 bos, woud.
|
boelkens: 936 bolletjes, balletjes.
|
boem olij: 599, boomolie, olijfolie.
|
boem olys: 806 gen. part. van boem oly. Zie hierboven.
|
boem(s)oly: 276, 334, 367, 382, 812, 1025, 1212 zie hierboven.
|
boem wolle: 610 boomwol, vooral afkomstig van wilgen.
|
bolen: 1172 zie hieronder.
|
boli armenici: 583, 801 Lat. gen. sg. van bolus armenicus, rode aarde, een aardsoort die men in Armenië vindt en die vroeger als stypticum gebruikt werd.
|
bolkeraen: 539, 563 soort gekleurd laken.
|
bolne: 1026 zie boli armenici.
|
bolum armenicum: 205, 1129, 1157 Lat. zie boli armenici.
|
bolum armoniacij: 1131 Lat. bedoeld is bolum armenici. Zie hierboven.
|
bolus: 512, 517 Lat. zie boli armenici.
|
|
| |
| |
bonghe: 7 - dat in beken staet ghelyc heleghen. Zie bekebenghe.
|
bongi: 31 zie hierboven.
|
boom oly: 1016, 1017, 1045 zien boem olij.
|
boort: 1093 plank.
|
boragen: 15 acc. sg. zie barago.
|
boraginis (aqua -): 682 water gedistilleerd uit barago. Zie aldaar.
|
born(e): 22, 24, 32, 39, 77, 84, 94, 105, 110, 138, 140, 158, 170, 190, enz.; 177 enz. bornes gen. sg. (bron)water.
|
borragie: 196 zie barago.
|
borrens: 48, 80 gen. part. van born(e). Zie aldaar.
|
borsene: 8 herderstas (Capsella Bursa pastoris Medik).
|
bostel: 606 borstel.
|
boutet: 916 kneed het.
|
bouuent: 499 kneden het.
|
bouuet: 1172, 793 bowet: kneed het.
|
boxhorn: 927 hoorn van een bok.
|
braem: 679 bosbes (Rubus fruticosus L.).
|
braembeyen: 815 acc. pl. zie hierboven.
|
braemcoppe: 197 jonge scheuten van braem. Zie aldaar.
|
braggel: 955 wellicht de naam van een plant. Mij niet van elders bekend.
|
brambesen: 654 hetzelfde als braembeyen. Zie aldaar.
|
brame: 1103; bramen acc. sg. 1126, 1160, 1164, 1165, 1170 zie braem.
|
branca vrsina: 1193 Lat. bereklauw (Heracleum sphondylium L.).
|
brasset: 651 meng. Cf. Kil.: brassen miscere, etc.
|
bredewegen: 866, 1206 acc. sg. grote weegbree (Plantago maior L.).
|
bresilien: 497, 531, 532, 551, 562, acc. sg. fernambukhout, bresiliehout (Caesalpinia echinata Lam.).
|
brinicsaet: 1002 zaad van brininc, blijkbaar een plant. Het woord is mij niet van elders bekend.
|
brionie(n): 687 aqua -, 1193 heggerank, wilde wingerd (Bryonia alba L.). of (B. dioica L.).
|
broemsaet: 201 zaad van brem (Cytisus scoparius L.).
|
brunelle: 197, 214, 1127, 1160, 1165 brunellen, 1168 brunelkruid (Brunella vulgaris L.).
|
brunerent: 551 polijsten het (leder).
|
bruniren: 524, 615, 623 brunirent polijsten, doen glanzen.
|
brunirt: 520 volt. deelw. van bruniren, gepolijst.
|
brunyret: 623 polijst het.
|
brunyrt: 508 gepolijst.
|
brunyrtet: 520 doe het glanzen.
|
brusemen: 335 kruimels of tot kruimels maken?
|
bryonie: 576, 797 bryonien, 1044 heggerank, wilde wingerd (Bryonia alba L.). of (B. dioica L.).
|
buccus diptanis: 164 Lat. diptam, essenkruid, citroenkruid (Dictamnus albus L.).
|
|
| |
| |
budelt: 916 pers het.
|
bug(g)he(l): 95, 975, 1161, 1166, 1168, 1215 zenegroen, kruipnetel (Ajuga reptans L.) of brunel (zie brunelle). Cf. Daems, 266.
|
bughen: 1163, 1165 zie hierboven.
|
bugie: 1160 zie bug(g)he(l).
|
bugla: 197, )1169 Lat. zie bug(g)he(l).
|
bugle: 199 zie bug(g)he(l).
|
buglosse (aqua -): 650, 680 Lat. water van ossetong (Anchusa officinalis L.).
|
buguum: 189 Lat. zie bug(g)he(l).
|
bullende: 963 - dingh blaartrekkend? Cf. Kil.: buylen .j. puylen: exturbare.
|
bultet: 207 pers het.
|
bultgen: 666 buideltje.
|
busschen: 728 in weken - in vochtige bossen.
|
byuoet: 798, 822, 894, 980, 981, 1009, 1026, 1145 zie biuoet(e). |
| |
C
caelment: 899 rondbladige munt (Mentha rotundifolia L.).
|
caelmine: 137 acc. sg. kalamijnsteen, galmei, zinkspaat of zinkcarbonaat.
|
caempsaet: 24 zaad van hennep (Cannabis sativa L.).
|
caenpin: 136 adj. van hennep. Zie hierboven.
|
caenppe: 1161 zie caempsaet.
|
calament: 1145 zie caelment.
|
calamenti (aqua -): 701 Lat. water van caelment. Zie aldaar.
|
calamentum: 1203 Lat. zie caelment.
|
calamis: 651 grone gingeber of - kalmoes (Acorus calamus L.).
|
calamyn: 1141 zie caelment.
|
cald: 725, 1113 koud.
|
calden: 859 acc. sg. koude.
|
calemie: 458, 472 zie caelmine.
|
calemiin: 207 zie caelmine.
|
calmie: 500, 504, 575, 726, 958 wellicht corrupt voor caelmine. Zie aldaar.
|
calmyn: 670, 828, 978, 1134, 138 zie caelmine.
|
calmijn steen: 1065 zie caelmine.
|
calmine: 80 zie caelmine.
|
calmita: 1145 wellicht is bedoeld calamita d.i. Liquidambar orientalis Miller.
|
calmyn: 670, 828, 978, 1134, 1138 zie caelmine.
|
calmy(n)steen: 722, 1151 zie caelmine.
|
calt: 626, 1145, 1173, 1194, 1202 koud.
|
camederos: 784, 1145 echte gamander (Teucrium. chamaedrys L.).
|
carmerloghe: 370 urine. Cf. Kil.: kamer-looghe. Fris. .j. pisse.
|
camfer (aqua -): 695 water waarin kamfer werd opgelost; kamfer wordt gewonnen uit een laurierachtige boom (Dryobalanops aromatica Gaertn.).
|
camille: 1127; 1108, 1109, 1110, 1111, 1187 camillen acc. sg. echte kamille (Matricaria chamomilla (L.).
|
camillen blommen: 686 bloemen van camille. Zie hierboven.
|
|
| |
| |
camomille: 686 aqua -; 686, 1108 zie camille.
|
camopiteos: 704 akkerzenegroen (Ajuga chamaepitys L./Schreb.).
|
campens wercs: 178 gen. part. pluksel van hennep. Zie caempsaet.
|
camphore: 393 zie camfer.
|
candida: 483, 484, 485, 486, 487 een alchemistenolie die bereid wordt uit kwikzilver en suiker.
|
candijs: 221 kandijsuiker.
|
canepe: 1162, 1164, 1167 zie caempsaet.
|
canepin: 76 adj. van hennep. Zie caempsaet.
|
caneppe: 1166 zie caempsaet.
|
canfer: 710, 1217; 849 canfers gen. part. zie camfer.
|
caniel: 671 kaneel.
|
cannel: 898 zie hierboven.
|
canpher: 1145 zie camfer.
|
capillis veneris: 1142 venushaar, krulvaren (Adiantum capillus veneris (L.).
|
capitellum: 628 ook capitello abl. Lat. loog bereid uit ongebluste kalk en ‘weedasche’ en gebruikt bij de zeepbereiding.
|
capparis: 579 kapperboom (Capparis spinosa L.).
|
cap(p)oen: 798, 1118 gesneden haan.
|
caprifolium: 690 Lat. wilde kamperfoelie, bosgeiteblad (Lonicera periclymenum L.) of tuinkamperfoelei, memmekenskruid (L. caprifolium L.).
|
carbunculus: 1106, 1151, 1191 een soort gezwel, zweer.
|
cardamomum: 668 Lat. Men onderscheidde twee soorten, de grote en de kleine, respectievelijk groot kardamom, paradijskoren (Aframomum melegueta (Rosc.) Schum.) en echte kardamom (Elettaria cardamomum (L.). White et Maton).
|
carde: 791; 59 wilder carden kaardendistel (Dipsacus fullonum L.).
|
cardimonie: 397 zie cardamomum.
|
carotel: 662 rode of gele peen (Daucus carota L.).
|
carui: 1205 karwij (Carum carvi L.).
|
castonie: 1, 176 wilde kastanje (Aesculus hippocastanum L.). of tamme kastanje (Gastanea vesca Gärnt.).
|
castoria: 784 Lat. zie hieronder.
|
castori(e): 248, 249, 250, 251, 252, 669, 670, 724, 725, 757, 769, 1066, 1068, 1070; 455, 466, 476, 485, 671, 676, 714, 743, 769, 774 castorien acc. sg. bevergeil, produkt uit de perianale klieren van de bever.
|
castorium: 714 Lat. zie hierboven.
|
celidonia: 1) 458, 777, 1145; 734 celidoniam Lat. stinkende gouwe (Chelidonium majus L.) of de kleine soort speenkruid (Ranuculus ficaria L.).
|
2) 1004 de naam van twee stenen, de ene rood en de andere wit, die in het lichaam van de zwaluw gevonden worden.
|
celidonie: 118, 722, 734 aqua -, 742, 1101, 1114, 1139, 1141, 1142; 469, 726, 781 celidonien acc. sg. zie hierboven.
|
|
| |
| |
cenende: 1130 bloedstelpende plant, wellicht corrupt voor centinodia, varkensgras (Polygonum aviculare L.). of herderstasje (Capsella Bursa pastoris (L.) Medik.). Zie Circa Inst., 354.
|
cenitte: 1161, 1165, 1166, 1169 misschien is bedoeld cenicle, sanikel, heelkruid (Sanicula europaea L.).
|
centaure(a): 362, 818 Lat. Men onderscheidde twee soorten: de grote centaurea, groot duizendguldenkruid (Centaurea centaurium L.) en de kleine c., duizendguldenkruid, aardgal (Gentiana centaurium L.).
|
centauree: 756 aqua -, centaureen acc. sg.zie hierboven.
|
centauriam: 756 Lat. acc. sg. van centaurea. Zie aldaar.
|
centaurum: 884 Lat. Zie centaure(a).
|
centori(e): 742, 855, 1010, 1030 zie centaure(a).
|
cera: 631 Lat. was.
|
ceranem: 1199 wellicht ceroneum, een waspleister.
|
cerapinum: 1153, 1156, 1197 Lat. een van de soorten van het geslacht Ferula. Zie Fischer, 269.
|
cerusa: 609, 843, 1119, 1120, 1189 Lat. loodwit, loodglans, loodkarbonaat.
|
ceruse: 496, 505, 609 zie hierboven.
|
cetel: 1188 zie cet(t)er.
|
cetenodiam: 148 acc. Lat. zie cenende.
|
ceter (roet -): 555 - dat is roet laken rood laken. Het woord is mij in deze betekenis niet van elders bekend.
|
cet(t)er: 698, 699, 729, 741, 745, 758 ceteren acc. pl., 961, 966, serpigo, een huidziekte. Zie Circa Inst., 291.
|
chathimia: 712 Lat. goudschuim. Volgens Lémery is dit lithargyrium auri d.i. loodglit dat door verontreniging met koper geler van kleur is dan het lithargyrium argenteum.
|
cicute (aqua -): 739 Lat. water van cycuta lanceolata, d.i. gevlekte scheerling (Conium maculatum L.).
|
cilium: 862 Lat. Volgens de tekst een soort zaad. Wellicht cyminum, zaad van konijn (Carum carvi L.).
|
cirone: 1169 Lat. waspleister.
|
claer(h)eit: 53, 223, 664; 223 claerheits gen. sg. gesuikerde, aromatische kruidenwijn.
|
claporen: 745, 986 kwaadaardig gezwel (bubo), liesklieren of klieren onder de oksels. Zie MGR, 410 en Lib. M.A., 121.
|
clarificirt: 577 geklaard, gezuiverd.
|
clasen: 463 acc. sg. kliskruid, kleefkruid (Galium aparine L.).
|
clawen: 1) 651 wortel (van gember).
|
2) 1086 jeukte, het krauwen.
|
cleinsen: 537, 551, 545, 656 cleinsent: wringen.
|
cleinset: 498, 556 wring het.
|
clemysteem: 603 waarschijnlijk corrupt voor calamyn steen, kalamijn, galmei, zinkcarbonaat.
|
clensen: 338, 416, clensent: zie cleinsen.
|
|
| |
| |
clens(e)t: 1129, 1211 wring het.
|
clessen: 723, 774 zie clasen.
|
clenum: 189 uit de kontekst blijkt een plant bedoeld te zijn. Het woord heb ik echter nergens anders aangetroffen.
|
cleyns(e): 409, 861, 975 wring.
|
cleynsen: 1202 zie cleinsen.
|
cleyns(e)t: 696, 875, 942, 951, 954, 975, 980, 998, 1208 wring het.
|
clistier: 1208 klisteerlavement. Voor aanwijzingen voor het gebruik van de klisteerspuit zie Circa Inst., 291-92 en Elaut, 15-16.
|
clocke: 1) 453, 458, 463, 474, 475, 671, 690, 696, 723, 777, 778, 780; 16, 774 clocken acc. sg. glazen distilleerkolf.
|
2) 670 eerde - aarden kruik.
|
cloeck: 781 distilleerkolf.
|
cloten: 577 ballen.
|
cloue: 1064 gekloven.
|
cluen: 198 zemelen.
|
cluutkens: 554 kluitjes, klonters.
|
coaguleren: 566 stollen.
|
coaguliren: 495 zie hierboven.
|
coc(c)uu(c)xloec: 27, 30 zie hieronder.
|
cocoecxloec: 1151 witte klaververzuring, koekoekslook. (Oxalis acetosella L.).
|
cocooclooces: 1101 zie hierboven.
|
coderolf: 637 distilleerkolf.
|
coelblat: 1163 blad van een coel(e). Zie hieronder.
|
coel(e): 412, 1009; 685, 971, 975, 981, 1009, 1161, 1167, 1168 roede - kool, een van de Brassica-soorten. Voor roede - zie hieronder.
|
coelen: 1166 roede nom. pl.; 1160 roder - acc. sg. rode kool (Brassica oleracea L. subsp. capitata (L.) var. rubra D.C.
|
coelstoeck: 572; 571 coel stoecken nom. pl. stengels van kolen.
|
coerlen: 1040 korrels.
|
coert: 197 braakt.
|
colde: 676, 750, 1209 koude.
|
colder: 733 koud (adj.).
|
coldt: 682, 691 koud (adj.).
|
cole (rode -): 1170 zie coel(e).
|
coleert: 214 coleer het. Zie coliren.
|
colen (rode(n) -): 1162, 1164, 1186 zie coelen.
|
coleret: 575 zuiver het.
|
colianders: 643, 644 gen. part. koriander, wandelkruid (Coriandrum sativum L.).
|
coliren: 614 ‘coleren is dat men puluer of dranc of syroep of salue of plaister door een cleet bult of cleynst doer een teems’ JSK, 135
|
colirie: 1140, 1141 oogwater.
|
colirt: 713 volt. deelw. gecoleerd, gezuiverd. Zie coliren.
|
collen blommen: 695 kollebloem, Fr. coquelicot (Papaver rhoeas L.).
|
|
| |
| |
colleryst: 614 zuivert.
|
collirien wateren: 1137 zie colirie.
|
collirium: 777 - Auicenna per totum; 1139, 1142 oogwater.
|
collofonie: 1197; 1125 collofonien nom. pl. residu na distillatie van ruwe terpentijn, spiegelhars, colofonie genoemd, omdat men eertijds deze harssoort bereidde te Colophon, een stad in Ionië. Wordt ook wel Grieks pik genoemd.
|
colne: 161 zie coel(e).
|
colofanie: 1189 zie collofonie.
|
colofonie: 798, 1129, 1153, 1155, 1156, 1157, 1195, 1200 zie collofonie.
|
colofonnye: 1154 zie collofonie.
|
cols blaet: 1033 blad van een coel(e). Zie aldaar.
|
colt: 1) 684 verkoelt.
|
2) 671, 1099 koud.
|
comiin: 429, 449 komijn (Cuminum cyminum L).
|
comijn: 316, 659 zie hierboven.
|
comillen: 1111 acc. sg. zie camille.
|
commijn: 137, 152 zie comiin.
|
com(m)ine: 188, 1145 zie commiin.
|
commixturen: 453 mengsels.
|
com(m)yn: 572, 579, 645, 646, 658, 709, 944, 993, 1109, 1172 comyns gen. sg. zie comiin.
|
compost: 649, 650, 662, 663 confituurtaart. Een recept ervoor wordt in nr. 663 gegeven.
|
confeli: 989 Men onderscheidde drie soorten: ‘grote ende middele ende cleine confilie’ (Herb., r. 3399): respectievelijk smeerwortel (Consolida major L.), zenegroen (Ajuga reptans L.) en brunel (Brunella vulgaris L.). Zie Herb., 239-41.
|
conficirt: 623, 1154, 1156, 1157, 1158, 1191, 1192 meng.
|
confiere wortelen: 1169 wortels van confeli. Zie aldaar.
|
confilie: 956, 991; 957 confilien acc. sg. zie confeli.
|
confliaen: 412 corrupt? Wellicht hetzelfde als confeli. Zie aldaar.
|
confo(e)rtirt: 579, 670 versterkt. Zie Elaut, 16.
|
confoertyf: 579 versterkend.
|
confolie: 197 grote - ende middele ende clene zie confeli.
|
conge storacis: 1145 Lat. conge = ?; styrax is het wondhars verkregen uit stamverwondingen van een boom (Liquidambar orientalis Mill.).
|
conglutiniren: 613 stollen.
|
conse (cleyne -): 1127 bedoeld is consoude, een synoniem voor confeli. Zie aldaar.
|
conseruatiuum: 474 Lat. alchemistenterm voor water gedistilleerd uit peterselie.
|
consolida: 569 grote -, 1127, 1165 - maior, 1160 - grote ende cleyne Lat. zie confeli.
|
|
| |
| |
consolidatiue: 1119 dat syn dy gene dy heylen ende hut maken, naer dat sy (de wonden) gesuuert syn Lat. geneesmiddelen die wonden helen en dichtmaken. Zie ook Elaut, 16 s.v. consolideren.
|
consolidatiuum: 1121, 1122, 1125, 1189 Lat. zie hierboven.
|
consolide: 673 - maioris, 730 - minoris. De grote variëteit wordt als volgt beschreven: ‘eyn crude dat heeft rode blomen, ende ys gelick matelyue, eyn arm langhe’. Zie confeli.
|
consoude: 34 cleene -, 1129 groter -; 981, 989 consouden, 1107 clene consouden acc. sg. zie confeli.
|
consumatiua (aqua -): 727 Lat. water dat de spijsvertering bevordert.
|
consumatium: 669 aqua -, 671 Lat. zie hierboven.
|
contra fistulam (aqua -): 709 Lat. water tegen fistel, waarvan de bereiding in dit nummer wordt meegedeeld.
|
contra rubidinem faciei (aqua -): 710 Lat. water tegen rood aangezicht, waarvan de bereiding in dit nummer wordt aangegeven.
|
coolde: 711 koude.
|
coperroeck: 691 zie hieronder.
|
coperroet: 507, 548, 553, 784, 1050; 511, 553 coperro(e)ts gen. part. koperrood, vitriool, rood ijzeroxyde.
|
coper water: 625 oplossing van coperroet in water. Zie hierboven.
|
corbitaem: 1041 hetzelfde als cucurbita, pompoen (Cucurbita pepo L.).
|
corbitatam: 1041 Lat. acc. sg. zie hierboven.
|
cordewaen: 551 Cordovaans leder, geiteleder.
|
coriander: 364, 658, 659, 662 koriander, wandelkruid (Coriandrum sativum L.).
|
coridiane: 48 cotidiane ende - een soort koorts, wellicht bedoeld als synoniem van cotidiane. Zie aldaar.
|
cornel euel (sancte -): 924 gewoonlijk wordt hiermee de vallende ziekte of de stuipen bedoeld.
|
cornelis ongemack (sinte -): 1209 zie hierboven.
|
corosiue: 1134, 1136 zie corrosiua.
|
corotelen: 663 zie carotel.
|
corotuli: 650 Lat. pi. zie carotel.
|
corrodert: 747 bijt, vreet in.
|
corrodi(e)rt: 225, 582 zie hierboven.
|
corrosijf: 225 bijtend, invretend.
|
corrosiua: 707, 747 aqua -; 1134 ‘dat syn dy ghene dy myt scerpheden af teren wordt wleesche ofte ofte ouer tullich commende aen dy misquama’ Lat. geneesmiddelen die invreten en overtollig vlees verteren.
|
corrumpiret: 585 bederft het.
|
corse: 181 bast.
|
cossouden: 15 acc. sg. zie confeli.
|
cost: 382 korst.
|
cotidiane: 48 Lat. dagelijkse koorts.
|
couke: 81, 188 verharding binnen in het lichaam, vooral van de lever.
|
|
| |
| |
crage: 1220 .j. hoeft van .j. - Uit de kontekst blijkt een dier bedoeld te zijn. Verschrijving voor craye: kraai?
|
crap me(e)de: 526, 560 meekrap (Rubia tinctorum L.).
|
crassula: 1103 - maior et minor Lat. Men onderscheidde twee soorten de grote crassula is groot vetgroen, hemelsleutel (Sedum telephium L.). en de kleine is schotskruid, wit vetkruid, muurpeper (Sedum album L.). Cf. Herb., 256-57.
|
crec: 270 betekenis onbekend.
|
creuse: 1195 kroes.
|
crisolnum: 148 Lat. naam van een plant die goed heet te zijn voor de maag. Het woord is mij niet van elders bekend.
|
croeske: 96 Waalse benaming van een kruid tegen vergiftiging.
|
cruce wiet: 47 kruiskruid (Senecio vulgaris L.). Wiet betekent kruid.
|
crues botter: 1062 de eerste grasboter, bereid gedurende de kruisdagen, d.i. de drie dagen voor O.L.H. Hemelvaart.
|
crumen: 38 acc. pl. kruimels.
|
cruseken: 608 kroesje.
|
cruyswortel: 681 uit de tekst blijkt niet duidelijk of met dit woord een synoniem van eruce en sinsium bedoeld is (zie aldaar), ofwel een verschillend kruid. In dit laatste geval dient men misschien te denken aan duivelsbeet (Succisa pratensis L.). Zie MGR, 414.
|
cryet: 611 krijt.
|
cubeben: 399, 579, 916 vrucht van de staartpeper (Piper cubeba L.).
|
cuke: 159 zie couke.
|
cukene: 223 kuikens.
|
cunele: 260 kolen. Zie coele en de aantekening bij dit nummer.
|
cycorie (aqua -): 693 Lat. water bereid uit cikorei (Chicorium intybus L.).
|
cyprus: 573 Lat. wilde galigaan (Cyperus longus L.).
|
cyroen: 1123 - ofte pulpes zalf gemaakt uit olie en was met eventueel andere ingrediënten en die harder is dan unguentum doch weker dan een pleister. Zie Circa Inst., 311.
|
cyrone: 1156, 1157, 1159 waspleister. |
| |
D
dalen: 655 dadels.
|
damandren: 894 uit de kontekst blijkt dit de naam te zijn van een kruid dat de menstruatie bevordert. Het woord is mij niet van elders bekend.
|
damastycks: 844 gen. part. een samengesteld recept waarvan de bereiding in het Ant. Nic. gegeven wordt.
|
dameren: 666 lees d'ameren: de as.
|
dauci (aqua -): 706 Lat. water bereid uit daucus. Zie hieronder.
|
daucus: 650 Lat. distel. Men onderscheidde twee soorten, de daucus creticus, kandische belwortel (Athamanta cretensis L.) en de daucus asinus (Dauca carota silvestris L.), wilde peen, vogelnest.
|
dealbans (aqua - dentes): 708, 711 Lat. water om de tanden wit te maken.
|
|
| |
| |
dealbatica (aqua -): 726 Lat. water bereid uit de as van een mol. De toepassingen worden in dit nummer aangegeven.
|
dealbatium (aqua -): 469 Lat. zie hierboven.
|
decken: 176 verbergen.
|
deleghe: 168 lees d'heleghe, het heilig vuur, synoniem van erisipula, belroos, roos, St.-Antoniusvuur.
|
desene: 447 wellicht schrijffout voor dresene. Zie drasen.
|
dessicatiua (aqua -): 691 Lat. water waarvan de bereiding en de eigenschappen in dit nummer worden aangegeven.
|
destel: 169 distel. Zie daucus.
|
deuel: 176, 178 het evel, de kwaal.
|
deuene: 25 lees d'euene.
|
diamoron: 654 jam waarvan moerbeziën, de vruchten van Morus nigra L., het hoofdbestanddeel vormen.
|
diassesseron: 1203, 1204 lees diatesseron. Zie driakel.
|
dic: 267 dikwijls.
|
dick(e): 1) 4, 38, 63, 240, 241, 253, 315, 327, 341, 344, 347, 355 enz. zie dic.
|
2) 586 bezinksel.
|
dicken(t): 72, 111, 129, 143, 162, 167 zie dic.
|
dilde: 297, 370 dun; 289, 291, 305 dilder: dunner.
|
dille: 162, 411, 579, 750, 918, 1108, 1111 dille (Anethum graveolens L.).
|
dilsaet: 1044, 1111 zaad van dille. Zie hierboven.
|
dptannum: 901 diptam, essenkruid, citroenkruid (Dictamnus albus L.).
|
diptannus: 667 zie hierboven.
|
distel: 257 zie destel.
|
dlassers heuel: 176 de ziekte van de lasers, de melaatsen. Met melaatsheid werden allerlei huidziekten aangeduid.
|
docht: 201, 417 doe het.
|
docken: 6, 11 48 roeden -; 5 roeder -; 48 wle -; 147 acc. sg. krulzuring (Rumex crispus L.) of ridderzuring (R. obtusifolium L.).
|
doergaende salve: 1127 een soort indringende zalf waarvoor verscheidene recepten in omloop waren. Zie ook MGR, 416 en nr. 582.
|
dolke: 270, 271 dolik (Lolium temulentum L.).
|
donderbaer(e): 1103, 1104 huislook (Sempervivum tectorum L.).
|
donderbard: 1107 zie hierboven.
|
donderbraet: 203 zie donderbaer(e).
|
donrebade: 772 zie donderbaer(e).
|
donreba(e)r(t): 688, 719, 1061, 1126 zie donderbaer(e).
|
donrebarden: 568 acc. sg. zie donderbaer(e).
|
donreblade(r): 975, 987 zie donderbaer(e).
|
dorhingher zalue(n): 76 zie doergaende salve.
|
dorn: 957 wytten -, 778 dornen acc. sg. haagdoorn, meidoorn (Crataegus oxyacantha L.).
|
dorobellut: 96 naam van een kruid in het ‘walsch’.
|
|
| |
| |
douende hont: 266 door hondsdolheid, rabies, aangetaste hond.
|
douuen kerwel: 694 duivekervel, fumus terre, aardrook (Fumaria officinalis L.).
|
douuet: 504 duw het.
|
dowet: 508, 534, 720 druk, duw het.
|
dragagantum: 1140 afscheiding van verscheidene soorten van het geslacht Astragalus, die stolt bij contact met de lucht.
|
dragunsel: 955 wellicht is bedoeld dragontea. Zie hieronder.
|
dragunteam: 755 Lat. acc. sg. ook wel hertstonghe genoemd, adderwortel (Polygonum bistorta L.).
|
draguntee (aqua -): 755 Lat.water bereid uit draguntea. Zie hierboven.
|
draken bloet: 207, 1129, 1130, 1172, 1189; 584 drakenbloets gen. part. drakenbloed, het hars van Daemonorops draco (Willd.) Blume.
|
drasen: 1051 hondsdraf, aardveil (Glechoma hederacea L.).
|
draunkelhede: 35 bedoeld is wel drawonkelhede: gezwel, ettering van een wonde.
|
dreesene: 47 zie drasen.
|
drensen: 705 hondsdraf, onderhave, aardveil (Glechoma hederacea L.).
|
dresene: 213 zie drasen.
|
driakel: 576, 1069, 1096 theriak, een beroemd tegengif van een zeer ingewikkelde samenstelling en waaraan wonderlijke eigenschappen tegen velerlei kwalen werden toegeschreven. Men onderscheidde de theriaca magna en de t. diatesseron. Dit laatste is een vereenvoudigde theriak op basis van vier ingrediënten.
|
drinten: 842 een oogziekte.
|
driuen: 612 bewerken.
|
droep(e): 1) 675 huidziekte, vooral jeukte en schurft.
|
2) 634 druppel.
|
droepighe: 155 jeukende, schurftige.
|
droes(e): 227, 546 droesem, bezinksel.
|
drope: 1) 8, 80, 100, 741, 762, 1064, 1065, 1146; 1138, 1142 dropen nom. pl.; 670, 698, 720, 726, 758 acc. sg.; 1138 acc. pl. zie droep(e), 1).
|
2) 634 druppel.
|
dropich: 741 zie droepighe.
|
dropighe: 87 zie droepighe.
|
dropynghen: 697 zie droepighe.
|
drosem: 709, 975 zie droes.
|
drosse: 616 zie droes.
|
drossicheit: 616 troebelheid.
|
drou: 185 het rauwe.
|
druue keerne: 624 druivepitten.
|
duane: 157 wassen.
|
dulcedinis oculorum (aqua -): 669, 722 Lat. een oogwater.
|
|
| |
| |
dumme: 651 duim.
|
dunst: 832 bezinksel op de bodem.
|
duplicati(c)um (aqua -): 669, 671 Lat. een water waarvan de bereiding in het laatste van beide nummers aangegeven wordt.
|
duplicatiuum: 475 zie hierboven.
|
duuels beet(e): 729 kleyne -, 731 - dy grote. Men onderscheidde een witte, ook tremorse of duvels bete genoemd, blauwe knoop, duivelsbeet (Scabiosa succisa L.) en de zwarte: knoopkruid (Centaurea jacea L.).
|
duuenbeen: 197 zachte ooievaarsbek (Geranium rotundifolium L.).
|
duuen quaet: 54, 446 uitwerpselen van duiven.
|
duuaen: 178 wassen.
|
dwa: 803 was.
|
dwaen: 30, 99, 241, 385, 392, 570, 669, 726, 1171 wassen.
|
dwaet(men): 140, 515, 571, 634, 690, 698, 701, 719, 734, 755 wast (men).
|
dwaetse(r): 155, 435 wast ze (er).
|
dwa(e)t(t)et: 572 wast het.
|
dwament: 82, 92 wast men het.
|
dwater: 83, 113 enz. wast er.
|
dwe: 547 gedwee, soepel.
|
dwoech: 726 zou wassen.
|
dwoghe: 469 zou wassen.
|
dwyngen: 791 samenknijpen.
|
dyadragantis: 401 zie hieronder.
|
dyadragantum: 218 een electuarium op basis van dragant, het aan de lucht gestolte afscheidingsprodukt van verscheidene Astragalussoorten.
|
dyaltea: 1128 een zalf waarvan het actieve bestanddeel heemst is. De bereiding wordt in het nummer aangegeven.
|
dyasesseron: 1204 zie diatesseron.
|
dyathessarum: 784 hetzelfde als theriaca diatesseron. Zie driakel.
|
dyptam(n)us: 328, 885; 146 dyptamni; diptam, essenkruid, citroenkruid (Dictamnus albus L.).
|
dyptannus: 895 zie hierboven. |
| |
E
ebuli (aqua -): 718 water bereid uit ebulus, kruidvlier (Sambucus ebulus L.).
|
ebulus: 713 Lat. zie hierboven.
|
ecter: 554 betekenis onzeklr: echter?
|
edec: 204 zie ebulus.
|
edere: 705 - terrestris (aqua -); 1128 Lat. water bereid uit hondsdraf, onderhave, aardveil (Glechoma hederasea L.).
|
eder netelen: 1170 brandnetel, één van de soorten van het geslacht Urtica.
|
edich: 842, 844, 902, 1013, 1074; 845 edichs gen. part. zie hieronder.
|
edick: 563, 1022, 1096; 494 edicks gen. part.; 563 edickx gen. part. azijn.
|
edic(s): 258, 263, 275, 316, 320, 321, 338, 373, 391, 394, 815 nom. en gen. part. zie hierboven.
|
|
| |
| |
edi(c)x: 496, 558, 563, 598, 941 gen. part. zie edich.
|
edych: 644, 1183 zie edick.
|
eelpen been: 592 ivoor. Zie echter Circa Inst., 327.
|
eerdbeesen cruyt: 740 kruid van de aardbeiplant (Fragaria vesca L.).
|
eeschen: 741 vanden -; 1084 - bladen steen of woudes (Fraxinus excelsior L.).
|
egelentire: 1127 hondsroos (Rosa canina L.).
|
egelentyer: 1150 zie hierboven.
|
eggrimonen: 153 leverkruid (Agrimonia eupatoria L.).
|
eg(he)lenty(e)r: 762, 1148 zie egelentire.
|
eisine: 178, 181 azijn.
|
eken: 1065 adj. eiken.
|
electua(e)rie: 804, 916, 939 zie hieronder.
|
electuarium: 668, 1160, 1161, 1162, 1163, 1164, 1165, 1166, 1167, 1168, 1169, 1170 Lat. In 668 wordt de term verklaard als ‘dat is twerstaen eyn vercoren dinck’. De gewone betekenis is likkepot.
|
elleborum album: 1146 Lat. witte nieswortel (Veratrum album L.).
|
ember: 784 amber.
|
emoeraides: 1099 Lat. aderspat in de aarsstreek die dikwijls aanleiding geeft tot bloederige stoelgang, aambeien.
|
emorroidarum (aqua -): 742 Lat. water voor aderspat. De bereiding wordt in dit nummer gegeven.
|
emplastrum: 1118, 1147, 1149, 1150, 1152, 1154, 1171, 1172, 1179, 1185, 1190 Lat. pleister.
|
ende: 339 eend.
|
endiiuie(n): 717, 771 aqua -; 693, 717, 720, 771 water bereid uit andijvie of uit cichorei, welke twee planten dikwijls verward werden (Cf. Herb., 282-73). Hier wellicht wilde cichorei, suikerijwortel (Cichorium endivia L.).
|
endivie: 177 zie hierboven.
|
enula campana: 1145, 1146 Lat. alant, galant (Inula helenium L.).
|
enule campane (aqua -): 758 Lat. zie hierboven.
|
enyoen: 1038 ui.
|
eppe: 7, 48, 98, 108, 119, 122, 824, 859, 879, 880, 915, 918, 919, 992, 1042, 1114, 1123, 1175; 463, 798, 1112, 1117, 1151, 1185 eppen acc. sg. selderie, eppe, tuineppe (Apium graveolens L.).
|
eppensaet: 671, 723, 839 zaad van eppe. Zie hierboven.
|
eppenzaet: 475, 492 zie hierboven.
|
erisipula: 754 Lat. erysipelas, belroos, een gezwel, ook roos genoemd.
|
eris vstu: 1140 Lat. es ustum messing, legering van koper en zink.
|
ersatre: 45 artsenij, geneesmiddel.
|
erten: 659 zie erweten.
|
eruce (aqua -): 681 - oft sinsium Lat. water bereid uit kruiskruid (Senecio vulgaris L.).
|
erweten: 100 erwten.
|
erwiten: 658 zie hierboven.
|
|
| |
| |
eschen woertelen: 938 wortels van de es. Zie hieronder.
|
esken: 358, 1088 adj. van de steen- of woudes (Fraxinus excelsior L.).
|
esschen: 3 acc. sg. es. Zie hierboven.
|
essria: 711 uit de kontekst blijkt dit een plantnaam te zijn. Misschien corrupt voor esula.
|
esula: 1083 Lat. moeraswolfsmelk (Euphorbia palustris L.). en/of heksenmelk (Euphorbia esula L.).
|
etelic: 1213 van elk.
|
etich: 495, 584 azijn.
|
eticks: 524, 713 gen, part van azijn.
|
etmael: 588 etmaal, periode van 24 uur.
|
etyck: zie etich.
|
euforbium: 1, 230, 600, 678, 1144 Lat euforbium (Euphorbia resinifera Berger).
|
eufrasia: 783 Lat. ogentroost (Euphrasia officinalis L.).
|
eufrasie: 684, 696, 781, 1137, 1140, 1141, 1142; 684, 781 aqua -; 781 eufrasien acc. sg. zie hierboven.
|
eupatorij (aqua -): 761 Lat. water bereid uit eupatorium. Zie hieronder.
|
eupatorium: 715 Lat. Men onderscheidde een tamme en een wilde soort, respectievelijk salie (Eupatorium officinalis L.) en leverkruid (Eupatorium cannabinum L.).
|
eysiils: 774 gen. part. van azijn. |
| |
F
fabarum (aqua -): 752, 782 Lat. water gemaakt van bonen.
|
fatseelhout: 537 fustethout (Fr. fustet), heester met donkerrode bast (zie Lémery, 221),
|
fazeelhouts: 537 gen. part. zie hierboven.
|
fenecoel: 758 venkel (Foeniculum vulgare Mill.).
|
fenecols: 768 gen. sg. zie hierboven.
|
feniculi (aqua -): 768 Lat. water van fenecoel. Zie aldaar.
|
fenigrieke: 800 zie hieronder.
|
fenugrecum: 1117, 1194 Lat. fenegriek, zevengetijdenklaver (Trigonella foenum graecum L.).
|
fermilioen: 610, 611 scharlakenrood, hoogrood.
|
festel: 82 fistel, een diep onder de huidoppervlakte gelegen wonde die door een buisvormig kanaaltje met de oppervlakte verbonden is.
|
festum Assumptionis ... marie: 689 feest gevierd op 15 augustus.
|
festum ... nativitatis marie: 689 de geboorte van Maria wordt gevierd op 8 september.
|
feyich: 720 in doodsgevaar verkerend.
|
fic(k): 116, 697, 755 de fijt, een pijnlijke verzwering aan de vingerwortel. Zie ook Elaut, 18 s.v. ficus.
|
fioel: 668 distilleerkolf.
|
|
| |
| |
fiole: 1) 581, 670, 678 zie hierboven.
|
2) 231, 233, 319, 320, 321, 322, 323, 324, 326, 395, 790, 847, 943, 985 viooltje, een van de soorten van het geslacht Viola.
|
fioletten: 197, 199, 774 nom. pl. zie hierboven sub 2).
|
flammula: 711, 783 egelboterbloem (Ranunculus flammula L.) of brandklimop, brandkruid (Clematis flammula L.).
|
flederboem: 757 vlier (Sambucus ebulus L.).
|
flegmon: 1151, 1192 flegma, een van de vier humores.
|
floers: 539 wilt soffraen diemen - hiet, 563, 641, 642, 643, 644, 647 volgens 539 synoniem van een soort saffraan.
|
floreye: 564 blauw schuim, afgeschept van de kuip waarin linnen blauw geverfd wordt.
|
flos eris: 582 Lat. groenspaan, aerugo, verdegris, een verbinding van azijnzuur met koperoxyde.
|
fluctes: 691 snel.
|
flueel: 543 uit de kontekst blijkt met dit woord een zwarte kleur bedoeld te zijn.
|
foeder: 629 - wyns: vat.
|
foel: 754 veel.
|
foelge: 649 foelie, het vlies rond de muskaatnoot.
|
foert: 761 verder.
|
folien: 639 zie foelge.
|
folium: 399 Lat. zie foelge.
|
formilioen: 611 zie fermilioen.
|
fortis (aqua -): 602, 623 Lat. sterk water.
|
fragarie (aqua -): 740 Lat. water van aardbeienkruid (Fragaria vesca L.).
|
fraiede: 162 uit de kontekst blijkt dat dit de naam is van een ziekte of ongemak. Preciese betekenis is duister.
|
frason: 96 Waalse naam van een kruid. Misschien aardbeikruid (Cf. Fr. fraise)?
|
fraxini: 579, 741 aqua - water bereid uit de woud- of steenes (Fraxinus excelsior L.).
|
frenesim: 1069 zie hieronder.
|
frenesy: 724 krankzinnigheid, waanzin, delirium. Zie ook Elaut, 19.
|
freut: 662 poeder gebruikt in spijzen. De bereiding ervan wordt in het nummer aangegeven.
|
frisken steen: 586 Friese steen.
|
frues verue: 530 fruitkleurige verfstof.
|
frugber: 716 vruchtbaar.
|
fufolul: 148 de Waalse naam van een plant, mij niet van elders bekend. Misschien hetzelfde als fufel ‘noix d'arec?’ Cf. A. Tobler - E. Lommatzsch, Altfranzösisches Wörterbuch (Wiesbaden, 1915 e.v.).
|
fulheiden: 683 vuiligheden, hier stofjes, vuiltjes in de ogen.
|
fumi terre (aqua -): 694 Lat. water gemaakt uit fumus terrae. Zie hieronder.
|
fumus terre: 955 duivekervel, aardrook (Fumaria officinalis L.).
|
|
| |
| |
funagreye: 956 corrupt voor fenigriec, fenegriek, zevengetijdenklaver (Trigonella foenum-graecum L.).
|
fundament: 1) 611 bodem.
|
2) 937, 1050, 1051 aars. Zie ook Elaut, 18. |
| |
G
ga: 737 - doet Dt. jäh, snelle, vlugge (dood).
|
gaerwe: 70 gerwe, duizendblad (Achillea millefolium L.).
|
gaet (te -): 463 gaat weg, verlaat.
|
gag(h)el(e): 383, 385, 792, 977, 1051 gagel, mirtedoorn (Myrica gale L.).
|
gagle: 386 zie hierboven.
|
gala(n)ga: 399, 664 zie galiga(e)n.
|
galbanum: 206, 784, 1124, 1125, 1128, 1142, 1153, 1154, 1155, 1156, 1191, 1195, 1197, 1200, 1202, 1213 Lat gomhars, de gestolde afscheiding van twee bepaalde soorten van het geslacht Ferula (Ferula galbaniflua L.). en (Ferula rubricaulus Roiss.).
|
galiga(e)n: 35, 176, 579, 664, 916; 668 galigaens gen. part. de specerij galigaan of galanga, d.i. de welriekende wortelstok van Alpina officinarum Hance.
|
galiofle: 981 kruidnagel, de bloemknop van Syzygium aromaticum (L.) Merr. et L.M. Perry.
|
gallarum: 784 Lat. zie hieronder.
|
galle: 571; 574, 575 gallen galnoten, ook wel galappelen d.i. de uitwassen aan jonge loten en op bladeren van Quercus-soorten, veroorzaakt door de steek van de galwesp.
|
gallen: 944 builen, gezwellen.
|
gallicus: 1101 uit de kontekst blijkt dat hiermee een mij verder onbekende plant bedoeld wordt.
|
galligaen: 784 zie galiga(e)n.
|
galnoet: 548, 552 galnoets gen. part. zie galle.
|
galnote: 552, 560 galnoten zie galle.
|
galwater: 552, 553 water bereid uit galnoten. Zie galle.
|
gamandria: 903 bedoeld is ofwel echte gamander, edel mandelkruid (Teucrium chamaedrys L.) of watergamander, ook waterlook genoemd (T. scordium L.).
|
gamelyn: 1092 de naam van een ziekte; oude man (gamel = oud)?
|
ganciaens: 576 gen. part. van ganciaen. Zie hieronder.
|
ganciane: 387 grote gentiaan, grote kruiswortel (Gentiana lutea L.).
|
gans (e): 370, 480, 487, 670 gezond.
|
gansen: 197 genezen, helen.
|
ganser: 278, 279, 293, 305 gezonder.
|
ganst: geneest.
|
gant: 1054 mannelijke gans.
|
garioffels nagelen: 668 zie galiofle.
|
|
| |
| |
gariofilaet(e): 670, 775, 992, 1160, 1161, 1163 zie galiofle.
|
gariofilata: 197, 733 aqua, - Lat. zie hierboven.
|
gariofilate: 403; 44, 579, 723, 1165, 1170 gariofilaten acc. sg. zie galiofle.
|
gariofili: 665 zie galiofle.
|
garnaelden: 602 - van loede gekrulde fijne reepjes, ‘schavelingen’ van lood.
|
garste: 1040 gerst (Hordeum vulgare L.).
|
garwe: 127, 1151, 1152, 1166 zie gaerwe.
|
gebout: 1116 gekneed.
|
gebrunirt: 523 - silver gepolijst.
|
gecancelirt: 600 vernietigd.
|
gedropen: 486 gedruppeld.
|
gefrocherden: 1170 zie hieronder.
|
gefrotserde(n): 1128, 1154 gekneusde.
|
gemynde: 1123 gemene, in de zin van gewone.
|
gencia(e)n(e): 753 aqua -, 1204 zie ganciane.
|
geneettet: 695 natgemaakt.
|
geneste (aqua -): 679 water bereid uit pijlbrem (Genista sagittalis L.) of waarschijnlijker uit brem (Cytisus scoparius (L.) Link.).
|
genet: 40 hetzelfde als geneettet. Zie aldaar.
|
genfers: 643 gen. part. van genfer, d.i. gengeber. Zie hieronder.
|
gengeber: 638, 649, 655 gember (Zingiber officinale Roscoe).
|
gengiber: 916 zie hierboven.
|
genset: 1176 geneest het.
|
gentiana: 784 Lat. zie ganciane.
|
geoerbert: 1141 gebruikt.
|
gequellet: 763 geleden.
|
gerewue: 1160 zie gaerwe.
|
gernalen: 611 stucken of - siluers. Zie garnaelden.
|
gerpeloer: 647 uit de kontekst blijkt dit een soort specerij te zijn, mij verder niet bekend.
|
geru: 855 zie gaerwe.
|
gerwe: 934, 957, 995, 1114, 1145 zie gaerwe.
|
gerwen: 521 looien (van huiden).
|
gerynghe: 686 graag, zonder moeite.
|
gescouuen: 1171 verzengd, verbrand.
|
geseget: 526 gezift.
|
gesicht: 1195 zie hierboven.
|
gesulte: 639 - noten ingelegde.
|
gesyen: 1171 gezien.
|
getagen: 623 getogen, gespreid.
|
getouuet: 620 toebereid, een bewerking van het leder.
|
gewefrede: 1197 - gumme soort gom, mij niet van elders bekend.
|
gewontlich: 578 gewoonlijk.
|
gharue: 1078 zie gaerwe.
|
ghasp: 1190 - wl handvol. Cf. Kil. gasp/gaps. Fris. .j. handvol.
|
|
| |
| |
ghealuunt: 542 met aluin ingewreven.
|
ghebern(e)t: 225, 1009 zie hieronder.
|
gheber(r)ent: 26, 46 gebrand, verbrand.
|
ghebroect: 208 gebroken, verpulverd.
|
ghecancelert: 600 zie gecancelirt.
|
ghecleinset: 551 gewrongen.
|
ghecoleert: 208 ‘coleren is dat men puluer of dranc of syroep of salue of plaister doer een cleet bult of cleynst doer een teems’ JSK, 155.
|
g(h)edweghen: 92, 1113 gewassen.
|
ghedwog(h)en: 264, 277, 469, 687, 691, 718, 720, 757, 1147, 1155 dialektische variant van g(h)edweghen. Zie hierboven.
|
gheersten: 72 adj. gersten
|
gheerstin: 141 zie hierboven.
|
gheeste: 616 gerst (Hordeum vulgare L.).
|
gheetinre: 140 adj. geiten.
|
gheinste: 124 zie geneste (aqua -).
|
ghelte: 1172 vochtmaat, inz. voor wijn en bier, met ongeveer dezelfde inhoud als een stoop, d.i. ongeveer 2,60 l.
|
ghemane: 176 gemene, gewone.
|
ghemete: 80 acc. sg. naam van een inhoudsmaat.
|
ghenet(tet): 9, 606, 1159 natgemaakt.
|
ghengewaer: 833 zie gengeber.
|
ghengeuer: 889 zie gengeber.
|
ghengheuaer: 400 zie gengeber.
|
gheort: 651 gezet, geslepen.
|
ghereit: 697 maakt gereed, geneigd.
|
gherste: 219 gerst.
|
gherstine: 79 adj. gersten.
|
gherue: 863, 864 zie gaerwe.
|
gherwe: 47, 89, 148, 197, 980, 1061; 417 gherwen sop zie gaerwe.
|
ghespaente: 414 bose - boosaardige geest, (ziekte)demon.
|
ghestubb[...]: 156 betekenis onbekend.
|
ghetinre: 104 - melc adj. geite(melk).
|
ghetogen: 552 getrokken.
|
gheueirden: 601 - water wellicht is bedoeld gheuierden d.i. beroemd.
|
gheuorwet: 555 geverfd.
|
ghewalket: 208 gekookt.
|
ghewallet: 125 zie hierboven.
|
ghewalnen: 176 zie ghewalket.
|
ghewellet: 300 zie ghewalket.
|
ghezitten: 117, 143 ophouden, gedaan zijn.
|
ghinghebe(e)re: 35, 111 zie gengeber.
|
gichticheit: 721 jicht.
|
gi(e)chte: 751, 775 zie hierboven.
|
gin(ge)ber: 638, 651, 661, 1184 zie gengeber.
|
|
| |
| |
gipsum: 1132 Lat. gips.
|
gladie: 158, 467, 725, 742, 776, 1141 hetzelfde als accorus. Zie aldaar.
|
glandule: 1191 Lat. acc. pl. glandulae klieren.
|
glarie: 515 - dat is wyt van eye; 223, 224 glarien acc. sg. eiwit.
|
glase aluun: 18 aluin in kristalvorm.
|
glorifilaet: 157 nagelkruid (Geum urbanum L.).
|
glumeken: 985 acc. sg. uit de kontekst blijkt dit een plantnaam te zijn. Ze is mij niet van elders bekend.
|
goelick: 651 goed, terdege.
|
golde: 712 acc. sg. goud.
|
golt: 511, 623, 756 zie hierboven.
|
golt blommen: 1208 welk kruid precies bedoeld is valt moeilijk te bepalen: ofwel goudsbloem (Calendula officinalis L.) of cichorei (Cichorium intybus L.). Cf. Herb., 450-51.
|
gomme armoniaci: 591 zie aermoniacum.
|
gomme arabici: 801 Arabische gom.
|
gorsbeyn: 666 beenderen van een gors d.i. kikvors.
|
gorts: 101 gen. part. gort, grutjes.
|
goutbloemen: 438 zie golt blommen.
|
goutsteen: 518 toetssteen waarop de echtheid van goud getest wordt.
|
granaten appelen: 654 vruchten van de granaatboom (Punica granatum L.).
|
graue: 733 grove.
|
graue(e)l(e): 492, 723, 743, 749 steentjes in de urine die hevige pijn veroorzaken bij het verlaten van de nieren of blaas. Zie Elaut, 19.
|
grave: 733 zie graue.
|
grecs pec: 1195 Grieks pik.
|
greins van paradijs: 668 gen. part. zie hieronder.
|
greyn: 639, 646, 658; 664 - de paradijs; 643, 644 greyns gen. part een aangenaam ruikend, driekantig zaad, voortgebracht door een Guinese plant, paradijskoren, cardamon (Amonum meleguetta L.).
|
grics pieck: 1197 zie grecs pec.
|
griet: 1103 - verte gracht een mij niet bekende plant. Corrupt?
|
griseconten: 15 acc. sg. aardrook, duivekervel (Fumaria officinalis L.).
|
grisinc: 932 bedoeld is wellicht grinsing d.i. waarschijnlijk vijfvingerkruid, zilverschoon (Potentilla reptans L.). Zie MGR, 428.
|
grissecom: 196 zie griseconten.
|
groener: 303 jonger, verser.
|
groete oeuel: 775 vallende ziekte.
|
groffels nagel: 664 zie galiofle.
|
groffliate: 453, 463 groffliaten zaet zie galiofle.
|
gronen: 585 groen maken.
|
groten tornoisen: 189 acc. pl. het gewicht van de Doornikse groot, een muntstuk.
|
gumme amigdolorum: 521 gom bereid uit de zaden van de amandelbobm (Prunus amygdalus L.).
|
|
| |
| |
gumme arabicum: 521, 564; 612, 1140 - van arabie (n) Arabische gom.
|
gummelsaet: 1002 misschien corrupt voor grimmelsaet, zaad van glad parelkruid, steenkruid (Lithospermum officinale L.).
|
gummi amigdalarum: 591 zie gumme amigdolorum.
|
gummi arabica: 843 zie gumme arabicum.
|
gumme edie: 784 wellicht corrupt voor g. edre d.i. edere. Zie aldaar.
|
gundrauen: 815, 870 acc. sg. hondsdraf, aardveil, onderhave (Glechoma hederacea L.).
|
gycht(e): 586, 676 jicht.
|
gynfers: 644 gen. part. zie gengeber.
|
gyngeber: 640 zie gengeber.
|
gyngfer: 577 zil gengeber. |
| |
H
hael: 870 holle.
|
haelwoertel: 784 zie hoelwo(e)rte(e)l.
|
haer entaer: 215 hier en daar, overal.
|
haerpoys: 809 kolofonium, spiegelhars, terpentijnhars, ook harpuis en erpuis geheten.
|
haers: 1115, 1124 gen. part. van hars.
|
haeshoeue: 955 klaver (Trifolium arvense L.), in het Lat. ook pes leporis genoemd.
|
haet: 70 het eten, voedsel.
|
hagheblade: 227 bladeren van de hazelaar of van de haagbeuk. Zie Lib. M.A., 148.
|
halden: 640; 623 haldent; 690, 712, 725, 767, haldet: houden.
|
halwoertel: 1033 zie haelwoertel.
|
hamborch bier: 587 bier uit Hamburg afkomstig.
|
hamelin roete: 101; 76 hamelins roets vet van de hamel.
|
hanebiter: 1218 sprinkhaan.
|
hanke(n): 235, 382 gedeelte van het been tussen knie en voet. Cf. Lib. M.A., 126.
|
hansse harisse: 1184 betekenis onduidelijk.
|
harde: 333, 350, 355 enz. zeer.
|
harst: 7 hars.
|
harts horn: 516 hoorn van het hert.
|
hart vanck: 668 duizeligheid.
|
hasta regia: 783 Lat. smalle weegbree, hondsribbe (Plantago lanceolate L.).
|
heems(sch)e: 1128, 1145, 1194 heemst (Althaea officinalis L.).
|
heerbrant: 729, 1141, 1142 een oogziekte.
|
heertlantsce: 990 inlandse.
|
heerne: 780 zie herne.
|
heersen: 997 hersenen.
|
heide netel: 1036, 1092 zie hete netel.
|
|
| |
| |
heidensche segheel: 595 salomonszegel (Polygonatum officinale Moench).
|
heleghe: 130 synoniem van erisipula, de roos, belroos, St.-Antoniusvuur.
|
heleghen: 7 naam van een plant die gelijkt op bonghe (zie aldaar). Bruinheylighe of heylige is een soort munt (Cf. Dodoens).
|
helm: 666, 667 helmvormig deksel waarmee een pot wordt afgedicht.
|
helsche wuer: 1029 synoniem van St.-Antoniusvuur. Zie ook heleghe.
|
helssche fuer: 722 zie hierboven.
|
hems(e): 742, 956, 1176, 1191, 1192 zie heem(sch)e.
|
hennep: 980 hennep, kemp (Cannabis sativa L.).
|
hennippen: 992 adj. van hennep.
|
hennipzaet: 971, 989 hennepzaad.
|
hent: 504, 508, 511, 528, 534, 552, 560, 576, 607, 616, 623, 628, 691 enz.; 1040 henttet totdat (het).
|
herba perforata: 738 lat. hertshooi (Hypericum perforatum L.).
|
herba roberti: 690, 1145, 1163 Lat. robertskruid (Geranium robertianum L.).
|
herbena roberti: 1165 Lat. corrupt voor herba roberti. Zie hierboven.
|
herbe rebeert: 955 zie herba roberti.
|
herbe uautier: 955 Franse naam van een plant, in het Lat. herba walterus geheten. Cf. Brodin, 227-28.
|
herbrant: 764 zie heerbrant.
|
herdicheit: 761 hardheid.
|
herinck smout: 620 vet van de haring.
|
hermadattulen: 1135 herfsttijloos (Colchicum autumnale L.).
|
hermodactili: 582 Lat. zie hierboven.
|
herne: 780 hersenen (Cf. Dt. Hirn).
|
hers: 1) 46 aars.
|
2) 798 hars.
|
herst tonghen: 177 hertstong, tongvaren, miltkruid (Phyllitis scolopendrium L.).
|
herte put: 38 laagste punt van het borstbeen.
|
hertin maerch: 74 merg van het hert.
|
hertsho(e)rne: 46, 68 hertshornen acc. sg. hoorn van het hert.
|
hertuanc: 197 zie hart vanck.
|
hete netel: 197 soort brandnetel, een van de soorten van het geslacht Urtica.
|
hieke van lynssaet: 948 ingedikte lijnzaadolie; hieke betekent gewoonlijk natuurlijk vet.
|
hiltekens: 660 heften (van messen en derg.) gegoten in lood.
|
himszaet: 432 lijnzaad. Zie de aantekening bij dit nummer.
|
hinneners: 194 betekenis onzeker.
|
hoef com(m)yn: 646, 662 tuinkonijn (Cuminum cyminum L.).
|
hoeftswere: 467 hoofdpijn.
|
hoeij assche: 546 as van verbrand hooi.
|
hoelwo(e)rte(e)l: 587, 648, 924, 1204, 1212 Men onderscheidde twee soorten: de lange en de ronde, respectievelijk gemene pijpbloem (Aristolochia longa L.) en de ronde aristolochia (A. rotunda L.). Cf. Herb., 180-82.
|
|
| |
| |
hoester noten: 535 gen. pl. soort noten (of noten geplukt in augustus d.i. onrijpe noten?).
|
hoeyasschen: 546 acc. sg. zie hoeij assche.
|
holdet: 712 houd het.
|
holt: 638 hout.
|
holte(n): 496, 626 adj. houten.
|
homborgh bier: 666 zie hamborch bier.
|
honres quat: 1030 zie honts quat.
|
honsribbe: 1061, 1114, 1127, 1161, 1162; 798, 1178 hons ribben acc. sg. zie hasta regia.
|
honts quat: 1030 hondedrek.
|
honts ribbe: 197, 214, 437, 980 zie honsribbe.
|
hoof comien: 894 zie hoef com(m)yn.
|
hooftzweere: 77 zie hoeftswere.
|
hortken: 494 horentje.
|
hout aderen: 651 houtachtige vezels.
|
howuen: 1171 zie huue.
|
huene verwerster: 563 kippenhoedster.
|
huize: 1 schors van de grauwe els (Almus incana D.C.).
|
hursene: 332 - melc, - toert adj. paarde(melk, - drek).
|
hutse(n)t: 97, 554 kluts(en), schud(den) het.
|
huue: 811 korst op wonden.
|
huusloec: 334 zie huyslo(e)ck.
|
huusmur: 98 vogelmuur (Stellaria media L.).
|
huyslo(e)ck: 561, 688, 812, 962, 985 huislook, donderbaard (Sempervivum tectorum L.).
|
hyekege wolle: 821 wol met zijn natuurlijk vet, dus ongewassen wol.
|
hynden smeer: 816 vet van een hinde.
|
hynt: 1134 zie hent. |
| |
I
iacea nigra (aqua -): 754 Lat. water bereid uit knoopkruid (Centaurea jacea L.).
|
ictericiam: 689 Lat. acc. sg. geelzucht.
|
iecht: 250, 251, 466, 476, 485 de jicht.
|
iesschen: 117 naar adem snakken, of hijgen; kortademig zijn.
|
impetigo: 758 Lat. een huidziekte die zich uitbreidt rond de aangetaste plek en minder rood is dan serpigo (seter).
|
indie van baldi: 546 indi of nigri zijn onrijp geplukte chebuli, de vruchten van Terminalia chebula Retz. Met van baldi wordt wellicht de plaats van herkomst aangeduid.
|
ingron: 806 naam van verscheidene planten (Zie Mnl. Wdb.), immergroen.
|
iocht: 466 zie iecht.
|
ioecte: 726 jeukte.
|
|
| |
| |
iuncturen: 767 acc. pl. gewrichten.
|
iusquiami (folia -): 1026 Lat. bladeren van bilzekruid (Hyoscyamus albus L.). |
| |
J
jera pigra: 1204 een electuarium waarvan de samenstelling in het Ant. Nic. gegeven wordt: ‘Yera pigra galyeni es goet iegen alle ontemperheit vanden hoofde... enten ogen enten oren...’.
|
Johannes auent (sunte -): 703, 748 de dag vóór het feest van de H. Johannes de Doper (24 juni).
|
Johans cruyt (sunte -): 738 hertshooi, St. Janskruid (Hypericum perforatum L.).
|
Johans nacht (sancte -): 1097 zie Johannes auent.
|
jsope: 725 hysop (Hyssopus officinalis L.).
|
juncturen: 1148 gewrichten. |
| |
K
kaelmie: 454 wellicht hetzelfde als calemine, kalamijnsteen, galmei, zinkspaat of zinkcarbonaat. Het woord calmie komt ook voor in MGR.
|
kalt: 623, 715, 1210 koud.
|
kaneppe: 1170 acc. sg. hennep (Cannabis sativa L.).
|
karden (wilde -): 851 kaarddistel, kaarde (Dipsacus fullonum L.).
|
karlyn: 622 ij - siluers stukken. Cf. Kil. kaerle. Holl. .j. kerne. Nucleus.
|
keerzen: 112 acc. pl. kersen.
|
kennips werck: 965 pluksel van hennep. Zie kaneppe.
|
kenpbast: 204 vezel van hennep. Zie kaneppe.
|
kenpzaets: 957 gen. part. zaad van hennep. Zie kaneppe.
|
kers: 881 herderstasje (Capsella Bursa pastoris (L) Medik.). Zie Daems, 276. Of waterkers, sterrekers (Sisymbrium nasturtium L.). Cf. Herb., 380-82.
|
kersemeer: 634 kaarsroet.
|
kerspillen: 1145 Identificatie onzeker: misschien koedil, stinkende kamille (Anthemis cotula L.). Cf. Ant. Nic. s.v. kerspelie en MGR kerspe en kerspella. Mogelijk is ook dat het woord een synoniem is van kers (zie aldaar).
|
kers saet: 1002 zaad van kers. Zie aldaar.
|
kerssen kruyt: 640 jam van kersen.
|
keruel(e): 13, 114, 197, 1215 tuinkervel (Scandix cerefolium L.) of wilde kervel (S. odorata L.). Cf. Herb., 270.
|
keruesaet: 1002 wellicht corrupt voor keruelsaet, d.i. zaad van kervel. Zie hierboven.
|
kervel vander bus: 955 boskervel, wilde kervel. Zie keruel(e).
|
keselingh: 592 witten - witte kiezelsteen.
|
kilen: 606 houten wiggen.
|
kinderen kermes: 606 kinder-, kermisspeelgoed.
|
|
| |
| |
klauen: 651 klauwen, d.i. wortels.
|
klocke: 602, 722, 724, 737 distilleerkolf.
|
knachting: 917 knaging.
|
knel: 639, 645, 668, 916, 1081 kaneel.
|
knoflocks: 853 gen. part. zie hieronder.
|
knofloeck: 1067 knoflook (Allium sativum L.).
|
koeck: 1035 gezwel, verharding vooral van de lever. Cf. Kil. koeck aen t'herte. Scirrus, scirroma: obstructie hepatis aut lienis instar libi exsiccati et indurati.
|
ko(e)kelen: 1097 kraaien.
|
koel (roden -): 980 acc. sg. rode kool. Zie coelen.
|
koels bladeren: 641 bladeren van kolen (een van de soorten van het geslacht Brassica).
|
koelsblat: 971 koolblad. Zie hierboven.
|
koerlen: 587 kernen, zaden.
|
kokeler: 1097 ‘kakelaar’, haan. Zie ook ko(e)kelen.
|
koten: 660 bikkels gegoten in lood.
|
krame cruit: 645 mengsel van komijn, kaneel, muskaatnoot en saffraan, gebruikt als specerij van voedsel.
|
krode: 987 acc. pl. kruiden.
|
kro(e)se: 611 kroes.
|
kruse: 612, 613, 614 zie hierboven.
|
krusken: 612 kroesje.
|
kuen: 398; 231 kuent kauwen (het).
|
kunelen: 310 bedoeld is kaneel (vgl. 426 en 898).
|
kyren: 691 braken.
|
kystlyme: 1132 kistlijm, houtlijm. |
| |
L
lacida (aqua -): 669 Lat. water bereid op de wijze die in dit nummer wordt aangegeven.
|
lackrys: 646 zoethout, kalissiehout (Glycyrrhiza glabra L.).
|
lactuarium: 402 Lat. electuarium, een likkepot. Zie ook latuarie.
|
lactuken saet: 996 zaad van latuw (Lactua sativa L.).
|
laken: 696 arkanette of - echels, bloedzuigers.
|
lancea: 742 Lat. veelal lancea christi genoemd: speerkruid (Ophioglossum vulgatum L.).
|
lanceola(te): 1151, 1160, 1164, Lat. smalle weegbree, hondsribbe Plantago lanceolata L.).
|
lanc(h)euel: 171, 184, 1184 onderbuikpijn, kramp in de ingewanden, koliek. Cf. Kil. lanck euel. Ileus, voluulus, chardapson, tormentum. vulgo iliaca passio.
|
lanciolatam: 148 Lat. acc. sg. zie lanceola(te).
|
lanck euel: 728 zie lanc(h)euel.
|
lanc(k)ouel: 668, 755, 757, 780, 784 zie lanc(h)euel.
|
|
| |
| |
lanken: 309 onderbuik.
|
lanselye: 955 hetzelfde als lanceolat(e). Zie aldaar.
|
lantecte: 197 een kruid waarvan het sap als wondendrank gebruikt werd. De naam is mij niet van elders bekend.
|
lantse: 953 zie lancea.
|
lapacium acutum: 1193 Lat. De toevoeging acutum wijst erop dat hier ridderzuring bedoeld is (Rumex obtusofolius L.).
|
lappacij acutl (aqua -): 698 Lat. zie hierboven.
|
lappasium: 1145 Lat. Er zijn verscheidene soorten lappacium: paardezuring (Rumex aquaticus L.), spinaziezuring (R. patientia L.) en ridderzuring (R. obtusofolius L.).
|
lasida: (aqua -): 467, 468 Lat. zie lacida (aqua -).
|
lastech tsap: 841 sap van lactuca? Zie lactuken saet.
|
lasuer: 566, 660 blauwe verfstof.
|
latoen: 516 messing, een legering van koper en zink.
|
latuarie: 327 electuarium, een dikke, zoete, stroopachtige medicijn, een likkepot.
|
latue: 229, 430 latuen saet tuinsla (Lactuca sativa L.).
|
lauasch(e): 888, 1028, 1175 lavas (Ligusticum officinale W.D.J. Koch).
|
lauas(c)k(e): 213, 872, 1071 zie hierboven.
|
lauassche: 742 zie lauasch(e).
|
lauendula: 758 Lat. vreemde lavendel (Lavandula stoechas L.).
|
lauesschen: 6 acc. sg. zie lauasch(e).
|
lauri: 400 laurierboom (Laurus nobilis L.).
|
laurine: 1144 zie hierboven.
|
laves(s)c(h)e: 48, 159, 171 zie lauasch(e).
|
lazarien: 701 acc. sg. zie lazarus.
|
lazaris: 712 adj. zie hieronder.
|
lazarus: 307 Lat. melaats, een term die gebruikt werd om in 't algemeen allerlei huidziekten aan te duiden.
|
lazida (aqua -): 467, 725, 776 zie lacida (aqua -).
|
lazuer: 660 zie lasuer.
|
lecket: 651, 664, 665 doet doorsijpelen.
|
lectu: 989, 1055 wellicht corrupt voor lectuca, d.i. lactuca, latuw (Lactuca sativa L.).
|
lediken: 698 hetzelfde als lapacium acutum. Zie aldaar.
|
leesset: 828 blus het.
|
legge: 623 adj. leeg, onbedekt.
|
lelij(en): 860, 946, 953, 1077 acc. sg. lelie, een van de vele soorten van dit geslacht.
|
lesschet: 584 zie leesset.
|
leticie: 189 tuinsla? Zie hieronder.
|
letuwezaet: 144, 149 zaad van tuinsla (Lactuca sativa L.).
|
leysset: 828 zie leesset.
|
|
| |
| |
libaerts voet: 213 gemene leeuweklauw, O.L. Vrouwemantel (Alchemilla vulgaris L.).
|
licken: 507 gladstrijken, polijsten.
|
licke(n)t: 514, 551 strijk(en) het, polijst(en) het.
|
licksteen: 507, 530, 551, 555 - van glasen steen of glazen staaf gebruikt bij het polijsten.
|
licorisse: 232, 398 zoethout, kalissiehout (Glycyrrhiza glabra L.).
|
lies: 651 - dat accorus hetet zie accorus.
|
liesten: 499 omlijstingen.
|
lijnsaet: 962, 975 zaad van vlas, lijnzaad (Linum usitatissimum L.).
|
limatura: 575 Lat. vijlsel. Vgl. MGR s.v. limaturam.
|
lindine: 55 adj. van de linde.
|
lindsade: 1191 zie lijnsaet.
|
lipende: 777 - ogen leepogen, aegilops, een perforerend abces aan de binnenzijde van het oog.
|
liquarisse: 219 zie licorisse.
|
liquorici: 580 zie licorisse.
|
litaergia: 1066 slaapzucht, ziekte waardoor iemand slaept zo wast dats nymant wreiken mach. Zie ook litargia.
|
litaergirum: 1118, 1153, 1194, 1200 Lat. zie aschen van loeden.
|
litargia: 252, 390 Lat. de symptomen van deze ziekte, een vreeslic euel, worden in het eerste nummer beschreven. Zie ook litaergia.
|
litargirum: 97, 702, 1116, 1120, 1189, 1194 zie litaergirum.
|
littarg(h)irum: 1212 - aurum, 1213 zie litaergirum.
|
lodoken: 155 van witter - hetzelfde als lapacium acutum. Zie aldaar en vgl. Daems, 310.
|
loec(k): 362, 363, 364, 563, 648, 742 knoflook (Allium sativum L.).
|
loe kup: 521 kuip waarin het leder gelooid werd.
|
loen: 77 een soort wijn. Het woord is mij niet van elders bekend.
|
loerbeen: 901 zie hieronder.
|
loerberen: 1212 laurierbessen.
|
loeschen: 765 ‘lessen’, hier verdwijnen (van een ziekte).
|
loes leder: 535 een soort marokijn, aan de ene zijde rood, aan de andere wit.
|
loet: 747 leed, pijn.
|
loet wyt: 1146 loodwit. Zie aschen van loeden.
|
loew oghen: 764 naam van een oogziekte.
|
loke: 100 acc. sg. zie loec(k).
|
longhe wortel: 20 longkruid (Pulmonaria officinalis L.).
|
loock: 861, 1097 zie loec(k).
|
lorberen: 1212 zie loerberen.
|
louaschen: 1101 acc. sg zie lauasch(e).
|
louesche: 797 acc. sg. zie hierboven.
|
loys evel (sente -): 150 een ziekte aan de benen die door Jan Yperman wordt beschreven. Zie MGR.
|
lubsteken: 777 lubstekel, lavas (Ligusticum officinalis W.D.J. Koch).
|
|
| |
| |
luchter: 326, 1210 linker.
|
lucida (aqua -): 764 zie lacida (aqua -).
|
lucket ... op: 628 afdichten.
|
lucteren: 1004 zie luchter.
|
luken: 197, 1171 sluiten.
|
luterent: 602 het afdichten (met klei).
|
lutert: 1150 dicht af met klei.
|
luxurie: 190; 184 luxurien acc. sg. geslachtsdrift.
|
lyclaen: 332 littekens.
|
lylie: 129 zie lelij(en).
|
lyndelope: 1161 hetzelfde als hintloup (Daems, 307) en hindelope (Herb. 493). Daems identificeert het als cichorei (Cichorium intybus L.), doch in de Herb., 283 heet het ‘eupatorium. dats wilde saelgie of hindelope’, dus leverkruid, boeltjeskruid (Eupatorium cannabinum L.).
|
lyntheamen: 1085 plica - dicke. Lat. vouw een stuk linnen meermaals.
|
lynzaet: 1029 zie lijnsaet.
|
lytargirum: 1121 zie litaergirum.
|
lytoen: 712 zie latoen. |
| |
M
macersucht: 477 de ene of andere huidaandoening, melaatsheid, mazelen, enz. Cf. MGR
|
macht: 432, 435 geslachtsdelen en lies.
|
machticheit: 184 uit de kontekst blijkt dit woord een ongemak of gebrek aan te duiden: verlamming?
|
madere: 260 echte kamille, moederkruid (Matricaria chamomilla L.).
|
maechden was: 214 klaar was uit pasgebouwde raten die noch met honig noch met de eieren van de bijenkoningin in aanraking gekomen zijn en daarom als maagdelijk en bijzonder krachtig beschouwd werden.
|
mael: 308 oogziekte, vlekken op het oog.
|
maelrouie: 5 andoorn, witte malrove (Marrubium vulgave L.).
|
maensaets: 1072 gen. part. zaad van mancop. Zie aldaar.
|
maerbeyen: 818 moerbeziën, de vruchten van de moerbeiboom (Morus nigra L.).
|
maerch (hertin -): 67, 74 merg van het hert.
|
maiorana: 784 1127, 1142, 1144 Lat. echte marjolein (Majorana hortensis Moench).
|
maiorane: 784, 1145 zie hierboven.
|
magde was: 1178 zie maechden was.
|
malrouie: 49 zie maelrouie.
|
malua: 1108 Lat. groot kaasjeskruid, maluw (Malva silvestris L.).
|
malublader: 955 bladeren van malua. Zie hierboven.
|
malue: 163 maluen acc. sg.; 947, 969 rode -, 1110 wilde -, 1191 zie malua.
|
mancop: 277, 475, 671 slaapbol, heul (Papaver somniferum L.).
|
mancopine: 1145 adj. van mancop. Zie hierboven.
|
|
| |
| |
mandelen: 1178 suten -; 1202 bitter - amandelnoten.
|
mandraghe: 145 zie hieronder.
|
mandragora testiculus: 458 de wortels van mandragora, alruin vertonen een vage gelijkenis met het menselijk lichaam. Men onderscheidde een mannelijke en een vrouwelijke variëteit. De toevoeging testiculus wijst erop dat hier de mannelijke variëteit bedoeld is (Mandragora officinarum L.).
|
mandragori: 722 zie hierboven.
|
mandragra: 1126 zie mandragora testiculus.
|
maniam: 754 Lat. acc. sg. waanzin, zinsverbijstering.
|
marabien: 911, 999 acc. sg. andoorn, witte malrove (Marrubium vulgare L.).
|
marabyen: 886, 896 acc. sg. zie hierboven.
|
maradyck: 699 mierikswortel (Cochlearia armorracia L.).
|
marobie: 318, 1057 marobien acc. sg. zie marabien.
|
marouie: 1 zie marabien.
|
mars: 575 mars vel ferrum alchemistenterm voor ijzer.
|
marubien: 675, 1214 acc. sg. zie marabien.
|
marubij (aqua -): 675 water bereid uit marabien. Zie aldaar.
|
mas: 261 stof, substancie.
|
maste: 1116 ronde - ronde koeken, mastellen.
|
mastic(k): 1) 175, 704, 723, 800 hars verkregen uit Piscaria lentiscus L.
|
2) 500, 504, 507, 529; 511 masticks de as van gelijke hoeveelheden lood en tin die samen verbrand worden. Cf. nr. 529.
|
mastike: 136 zie hierboven.
|
mateli(e)uen: 214, 409, 438, 450, 980, 1061, 1168 madeliefjes (Bellis perennis L.).
|
mateliven: 16 acc. sg. zie hierboven.
|
matelyue: 673, 955; 730, 975 matelyuen acc. sg. zie mateli(e)uen.
|
maten felloen: 1169 zie hieronder.
|
materfelloen: 1165 knoopkruid (Centaurea jacea L.).
|
materne: 7, 13, 116 echte kamille, moederkruid (Matricaria chamomilla L.).
|
maters: 737, 1037 zie matricarie (aqua -).
|
matofoloen: 955; zie materfelloen.
|
matricarie (aqua -): 737 Lat: water bereid uit echte kamille, moederkruid. Zie materne.
|
matrifiloen: 754 zie materfelloen
|
matrisilua: 1145 Lat. wilde kamperfoelie (Lonicera caprifolium L.).
|
matten: 180, 850 brij, gelijkend op geklonterde melk (Cf. mattentaart).
|
maturatiuum: 1196; 1191 - vulnerum; 1192 - rolandi; 1193 - hugonis et theodrici; 1194 - diaquillon - Lat. naam van geneesmiddelen van verscheiden samenstelling die doen rijpen en dus de ettervorming bevorderen.
|
matyr: 626 mortier, vijzel.
|
mede: 412, 554, 560, 971, 975, 1166; 412, 905, 957 meden acc. sg.; 197, 1160, 1162, 1164, 1165, 1167 ro(e)de -; 1161 rode meden meekrap (Rubia tinctorum L.).
|
meede: 170, 171, 526; 44 meeden acc. sg. zie hierboven.
|
|
| |
| |
meel rosaris: 657 Lat. honig (Lat. mel) met rozensap, rozenhonig.
|
meente: 824 zie ment(e).
|
meest: 637 mest.
|
melanghe: 197 mengsel (Fr. mélange).
|
melde: 685 melde (Atriplex hortense L.).
|
melliloti (aqua -): 735 Lat. water gemaakt van honigklaver, steenklaver (Mellilotus officinalis L.).
|
melloten: 735 acc. sg. zie hierboven.
|
mel rosaris: 656, 657 Lat. rozenhonig. Voor de bereiding zie 656.
|
meng(h)elen: 539, 549, 550, 554, 576, 639, 640, 665 inhoudsmaat voor vloeistoffen, gewoonlijk twee pinten.
|
menie: 507 menie, rode kleurstof.
|
menie: 507 menie, rode kleurstof.
|
menisoen: 181, 762 buikloop, al dan niet bloederige stoelgang; in dit laatste geval wordt dikwijls het adj. rode toegevoegd. Zie ook Elaut, 20.
|
menizoen: 467 zie hierboven.
|
ment(e): 122, 252, 253, 254, 255, 443, 777, 833, 922, 1145, 1203; 334 wit -; 1045 wilde -; 38, 41, 62, 133 menten acc. sg.; witter menten acc. sg. munt, een van de vele soorten van het geslacht Mentha. Zie MGR.
|
menysoen (rode -): 729 zie menisoen.
|
merk: 603 gewicht voor goud en zilver, een half pond van acht ons.
|
mercke: 945, 1211 tuineppe, selderie (Apium graveolens L.).
|
mercurium: 600 Lat. kwikzilver.
|
mercurius: 600 zie hierboven.
|
merien melck: 823, 1032 melk van een merrie.
|
merisoen: 725 roede - ende twitte; 685 zie menisoen.
|
merke: 302, 866, 1071 zie mercke.
|
merken sa(e)t: 901, 1002 zaad van mercke. Zie aldaar.
|
merradic: 48 mierikswortel (Cochlearia armorracia L.).
|
merradike: 81 zie hierboven.
|
merre: 1189 mirre, gomhars uit de stam van verscheidene commiphora-soorten.
|
merret: 721, 724 - natuer vermeerdert de seksuele potentie.
|
mertscen haen: 923 haan in maart geslacht.
|
merysoen: 933 zie menisoen.
|
messe: 495 mest.
|
metalli (aqua -): 712 Lat. een water waarvan de bereiding in dit nummer wordt aangegeven.
|
meyscer botren: 30 gen. sg. in de maand mei gewonnen boter.
|
meysche botter: 569, 1144 zie hierboven.
|
meyske butter: 215 zie meyscer botren.
|
milium solis: 586 Lat. klein of glad parelzaad, steenkruid (Lithospermum officinale L.) of ruw parelzaad (L. majus L.).
|
millefolium: 798 Lat. duizendblad, garwe (Achillea millefolium L.).
|
millelote: 1108 zie melliloti (aqua -).
|
mirra: 1153 Lat. zie merre.
|
|
| |
| |
mis(se): 225, 566 mest.
|
misselicke: 1158 kwaadaardige.
|
moder: 666 - van wyn verhard bezinksel op de bodem van wijnvaten, wijnsteen.
|
moer: 1) 594 kookketel.
|
2) 1142 rode - de toevoeging rode wijst op guichelheil (Anagallis arvensis L.). Zie ook MGR.
|
molken toueren: 627 melktoverij, betoverde melk.
|
molleyne: 955 woertel - betekenis mij niet bekend.
|
molworm: 1209 mol. Zie Kil. mol-worm.
|
moraet: 1017 naam van een soort wijn.
|
morbeyen: 654 moerbeziën, de vruchten van de moerbeiboom (Morus nigra L.).
|
morbum caducum: 1144 Lat. vallende ziekte.
|
mormael: 697, 698, 706, 709, 729, 733, 744, 745, 746 een gezwel of open wonde aan de benen; betekent ook soms een moedervlek.
|
morobie: 269 zie marabien.
|
morpheam: 698, 699, 703, 741, 748, 758, 1146 Lat. een huidziekte waarbij de huid witte, rode of zwarte vlekken vertoont. Vgl. Circa Inst., 299.
|
mortel (te -): 593 in stukken.
|
moru: 593 murw, zacht.
|
moruet: 797 maakt zacht.
|
morwe: 536 zie moru.
|
morwet: 207 zie moruet.
|
most: 313 gistende, jonge wijn.
|
moter: 594 - van kalck moeder van kalk, ongebluste kalk.
|
mucwoertel: 964 zie hieronder.
|
mucwort: 964; 901 mucworts woertelen bijvoet (Artemisia vulgaris L.). Cf. Engels: mugwort.
|
muer: 1049, 1149 rode - zie moer 2).
|
muerbeyen: 813 zie morbeyen.
|
mummie: 1129 een eigenaardig geneesmiddel dat in detail in de Circa Inst., 197-98 beschreven wordt: ‘Mummya is ene specie diemen vint in doeder lude lichame graue...’.
|
mundificatiue: 1112 geneesmiddelen dy welke suuerers apostemen ende sweren ende wonden mid haer scerpheyt.
|
mundificatiuum: 1125 Lat. zie hierboven.
|
mundificativum: 1196 zie mundificatiue.
|
mundificirt: 1150 volt. dlw. gezuiverd.
|
munt: 25 witte - en - die in deuene wast zie ment(e).
|
mure (ro(e)de -): 798, 1147 zie moer 2).
|
muruet: 162 zie moruet.
|
mus: 1147 vlezige delen, spieren.
|
muscaet: 645 muskaatnoot, noten van de muskaatboom (Myristica fragrans Houtt.).
|
|
| |
| |
muscata regia: 783 Lat. een soort muskaatnoot. Zie hierboven.
|
musc(h)aten: 666, 916 acc. sg. zie muscaet.
|
muscus: 711 muskus, afscheidingsprodukt uit de geslachtsklieren van het mannelijk muskushert of van de muskusrat.
|
musscelgaet: 198 zie muscus hierboven.
|
mussilagine: 1117, 1128, 1194 mussilaginen acc. sg. uitgeperst sap.
|
mussilago: 1128 wringen doer eyn starcken doeck, dat heetmen inde consten - Lat. het uitwringen.
|
mynt: 808 groete - zie ment(e).
|
myr: 1213 zie merre.
|
mysquame: 729 ziekteaandoeningen.
|
mys(se): 496, 609, 612, 613 zie mis(se).
|
myssinghen: 623 adj. van messing.
|
myst: 600, 1150 zie mis(se). |
| |
N
nachscaden water: 871 aftreksel van nachtscade. Zie hieronder.
|
nachtscade: 200, 568, 689, 950, 975, 992, 1197; 945, 1021 nachtscaden acc. sg. zwarte nachtschade, zwart bitterzoet (Solanum nigrum L.).
|
nachtschade: 229 zie hierboven.
|
nacis: 579 Lat. hetzelfde als nucis, d.i. muskaatnoot?
|
nactscade: 848 zie nachtscade.
|
naechscade: 1104 zie nachtscade.
|
naeff(e)le: 46, 134 navel.
|
naesschade: 1103 zie nachtscade.
|
nagel: 642, 650 kruidnagel, bloemknop van Syzygium aromaticum (L.), Merr. et L.M.. Perry.
|
nag(h)elen: 639, 649, 655, 658, 666, 916 zie hierboven.
|
nakers bladeren: 1174 bladeren van een mij niet van elders bekende plant.
|
nascadren: 193 acc. sg. zie nachtscade.
|
naschade: 1126 zie nachtscade.
|
naschhadren: 172 acc. sg. zie nachtscade.
|
naskadren: 151 acc. sg. zie nachtscade.
|
natte: 1004 maak nat.
|
natter: 871 maak er nat mee.
|
natuer: 1217 sperma.
|
nep(i)ta: 197, 1144 Lat. kattekruid (Nepeta cataria L.). Zie ook hieronder.
|
nepticam: 710 Lat. acc. sg. is eyn krut ende vasset op hogen steden zie hierboven.
|
nesen: 222, 428, 452, 456 genezen.
|
neset: 963 genees het.
|
netel: 854 groter - acc. sg., 961, 1046, 1048 zie netelen.
|
netelbladen: 1045 bladeren van brandnetels. Zie hieronder.
|
netelen: 162, 180, 184, 418, 432 vander roeder -, 858, 944, 957, 978, 1094, 1165 grote -, 1169 verscheidene soorten van het geslacht Urtica werden in
|
| |
| |
de middeleeuwen onderscheiden: de kleine brandnetel (U. urens L.), de grote brandnetel (U. dioica L.) en de Roomse brandnetel (U. pilufera L.).
|
netet: 638 maakt nat.
|
netse: 20, 1040 maakt ze nat.
|
nettense: 396, 456 ze nat maken.
|
nettent: 88, 670, 1172 het nat maken.
|
netter: 722, 1008 maak er nat in.
|
nettet: 461, 462, 722, 1008, 1157 nat maakt.
|
nezelocken: 139 neusopeningen.
|
nitrum: 12 dats .i. maniere van zoute salpeter.
|
noet wrint: 1100 vriend in nood.
|
nolimetangere: 470, 697, 726 Lat. een moeilijk te genezen soort zweer, nolimetangere genoemd ‘dat is te segghen, en raect my niet met eenighe scherpe, of sterke dinghen, op dat ick niet ergher, ende furieuser en worde’. Zie MGR.
|
nosteren: 252, 269, 340, 345, 1057 neusvleugels.
|
noten mischaten: 655 muskaatnoten.
|
noten van cypressen: 584 vruchten van de cipresboom.
|
nucis cypressi: 581 zie hierboven.
|
nux muscate: 399 Lat. zie noten mischaten. |
| |
O
obulis: 1108 Lat. obool, muntstuk, ook als gewichtsaanduiding gebruikt.
|
ocker noten: 571 in het Lat. nux usualis genoemd, d.i. de vrucht van Jugla regia L.
|
odeuaer: 415, 1087 ooievaar.
|
odeuaers bec: 412 zachte ooievaarsbek (Geranium rotundifolium L.). of een andere soort van het geslacht Geranium. Vgl. oriuael.
|
odeuare: 138, 333 ooievaars.
|
o(e)rba(e)rt: 1102, 1104, 1105 gebruik het.
|
oerbelick(e): 668, 717, 771, 974 geschikt.
|
oerbert: 1116, 1155 gebruik het.
|
oeuste: 77, 99 hoest.
|
oker van barri: 501, 503 een bepaalde soort oker.
|
olde(n): 531, 536, 638, 673, 674, 677, 720, 744, 756, 766, 945, 1195 oude.
|
olders: 594 elders.
|
oleum benedicti: 678 Lat. voor de bereiding van deze olie worden verscheidene formules aangegeven. Zie Lib. Mag. Avic., 160.
|
oleum nardinum: 1145 Lat. spikenardolie. Voor de bereiding en de eigenschappen zie Grabadin, 286.
|
oleum rosarum: 359 Lat. nog niet ontloken rozeknoppen worden in olie gemacereerd en gedistilleerd. Zie Grabadin, 278-79.
|
olibanum: 1099, 1118, 1125, 1129, 1130, 1131, 1151, 1153, 1199, 1200 Lat. grote wierookkorrels.
|
|
| |
| |
olibladen: 229 papaver (Papaver somniferum L. var. nigrum D.C.) of slaapbol (P. somniferum L. var. album D.C.).
|
olie baie: 1108 olie gemaakt van bessen, meestal laurierbessen, de vruchten van de laurierboom (Laurus nobilis L.).
|
olien van rosen of van violetten: 14 acc. sg. olie waarin respectievelijk rozeblaadjes of blaadjes van viooltjes worden gekookt, waarna het aftreksel gefilterd werd.
|
olijen rosaet: 66 zie oleum rosarum.
|
olt: 507 oud.
|
oly rosaet: 423 zie oleum osarum.
|
olysaet: 1064 zie olibladen.
|
oly van ba(e)ye(n): 226, 488 zie olie baie.
|
oly van rosen: 356 zie oleum rosarum.
|
onbeseffelick: 1103 ongevoelig.
|
ondercrude: 259 een cruut dat - hiet duizendblad (Achillea millefolium L.). Zie Daems, 274.
|
oneren: 667 slecht maken.
|
ongans: 283, 297, 299, 335 ongezond.
|
onganshede: 282, 309 ongezondheid, ziekte.
|
ongebarnde kalck: 967 ongebluste kalk.
|
ongel: 628 witte - vet, smeer, reuzel.
|
ongeleest(e): 594, 597, 624 ongebluste.
|
ongesolten: 851 ongezouten.
|
onghel(e): 555, 628, 1127 zie ongel.
|
onorbaerlic: 305 ongeschikt, slecht.
|
onser vrouwen zegel: 638 wegens de opgegeven synoniemen (zie hieronder) te identificeren als harlekijnorchis (Orchis morio L.) en andere soorten van het geslacht Orchis.
|
onser wrouuen seghel: 638, 671; 651 onser wrouuen zeghel. In 638 leest men - dat is satirion of yrogi zie hierboven en vgl. Circa Inst., 340.
|
ontcommert: 671 bevrijdt.
|
ontier: 181 vooraleer?
|
ontnadet: 536 ontnaai het, maak het genaaide los.
|
ontornen: 554 losmaken, openscheuren.
|
ontstaet: 231, 345, 398 stelpt.
|
ontstelt: 528 verkleurd, van kleur veranderd.
|
operment: 1132; 568 operments gen. part. - dat is auripigmentum. Zie auripigment(um).
|
opermiesse: 190 wellicht corrupt voor opermente. Zie hierboven.
|
opij: 1140 Lat. gen. sg. van opium. Zie aldaar.
|
opilacie: 756, 1154; 717, 729, 739, 745 opilacien; 689 opilancie verstopping.
|
opium: 1105 Lat. opium, heulsap, het aan de lucht gedroogde sap verkregen door insnijdingen in de onrijpe vruchten van Papaver somniferum L.
|
opotare: 954 acc. sg. Uit de kontekst blijkt dit de naam van een plant te zijn. Het woord (corrupt?) is mij niet van elders bekend.
|
|
| |
| |
oppop(o)nac: 1195, 1197 opoponax (Opoponax chironicum (L.) Koch).
|
op rasenen: 395 braken.
|
orbaerse: 798 gebruik ze.
|
orbart: 1099, 1103, 1111, 1131, 1132, 1138, 1140, 1151, 1152, 1191, 1193 gebruikt het.
|
orbartse: 1108, 1160, 1165; 1161 orbartze gebruikt ze.
|
orberen: 672 gebruiken.
|
orberet: 797 gebruik het.
|
orenelinge: 1142 naam van een oogziekte waarbij een vlies vanuit de ooghoek (hornine) geleidelijk een gedeelte van de pupil bedekt.
|
origanum: 1161 Lat. een van de soorten van het geslacht Origanum. Medicinaal waren marjolein van Kreta (O. dictamnus L.) en wilde marjolein, dost (Amaracus dictamnus (L.) Benth.).
|
oriuael: 150 ooievaarsbek (Geranium Robertianum L.).
|
orpriment: 22 zie operment.
|
osmonda: 1127 Lat. steenvaren (Ceterach officinarum D.C.).
|
osmunda: 744 Lat. zie osmonda.
|
osmunde (aqua - ): 744 Lat. water gemaakt van osmonda. Zie aldaar.
|
ossen tonghen: 680 wilde bernaeds, geheiten - ossetong (Anchusa officinalis L.).
|
os sepien: 1139 Lat. ossa sepium, sepiabeen; in het Mnl. ook zee scuum genoemd. Zie Circa Inst., 355.
|
oudeuaers becken: 981 roede - zie odeuaers bec.
|
oudeuaers hart: 925 het hart van de ooievaar.
|
oude vaders becken: 906 rode - zie odeuaers bec.
|
oudevers: 166 acc. pl. ooievaars.
|
ouer eyn: 766 overeen.
|
ouervloende: 582 overtollige.
|
ow loken: 507 oude lappen, vodden. |
| |
P
pakers: 8 melaats, ook in de ruimere zin van verscheidene soorten van huidziekten.
|
paleerden: 935 - broet versierd, opgetooid? Hier is echter wellicht een soort brood bedoeld.
|
palesyn: 48 verlamming. Cf. Engels palsy.
|
palliert: 555 -mitten licksteen polijst.
|
pallipodium: 794 Lat. eikvaren (Polypodium vulgare L.) of (P. aviculare L.).
|
palmam christi: 721 Lat. acc. sg. zie hieronder.
|
palme christi: 721 Lat. gen. sg. eyn crude dat heft dy woertelen gelick of .ij. handen waren. Twee kruiden werden met deze naam aangeduid: ricinuskruid (Ricinus officinalis L.) en een soort standelkruid dat door Dodoens Orchis serapias genoemd wordt. Brodin, 197, beschouwt het als Lamium purpureum L.
|
panne: 568 pen, veder.
|
|
| |
| |
papauer: 1126 - album et nigrum Lat. zie olibladen.
|
papelen: 822, 1009 groot kaasjeskruid, maluw (Malva silvestris L.).
|
papen crude: 15, 1151 naam van verscheidene planten, o.m. de paardebloem (Taraxacum officinale Mönch).
|
papen cruijt: 196 zie hierboven.
|
papencru(u)t: 403, 1114, 1123 zie papen crude.
|
papen cullen: 732 ook cullen saturionis genoemd: harlekijnorchis (Orchis mono L.) en andere Orchissoorten Zie Circa Inst., 346.
|
papple: 9; 165 papplen zie papelen.
|
papuloen (vnguentum -): 1126 populierzalf, een zalf bereid uit de knoppen van de populier (Populus nigra L.).
|
paralisis (aqua -): 728 - vel primule veris Lat. water bereid uit de grote sleutelbloem (Primula veris L.).
|
paralisim: 671 Lat. arthritis, gewrichtsontsteking, jicht.
|
pardeken: 155 roder - acc. sg. ridderzuring, paardig (Rumex obtusifolius L.) of een andere soort van dit geslacht. Zie ook perdike.
|
pardicke: 1146 roder - acc. sg. Zie hierboven.
|
paritarien: 1193 glaskruid (Parietaria erecta Mert. et W.D.J. Koch).
|
parten: 6 acc. sg. wellicht hetzelfde als pardeken. Zie aldar.
|
parter: 327 wellicht corrupt voor peper, zoals blijkt uit vergelijking met 175 en 804.
|
pasternake: 706 wilde - gewoonlijk wilde pastinaak (Pastinaca sylvestris Mill.); hier echter Daucus carota subspecies silvestris L.
|
patella: 631 Lat. schotel.
|
pedis columbini (aqua -): 692 Lat. water bereid uit zachte ooievaarsbek, Fr. pied de pigeon (Geranium rotundifolium L.).
|
peels lappe: 531 stuk pels.
|
pentafilon: 197, 672, 677 aqua -, 1145 Grieks (Lat. quinquefolium) vijfvingerkruid, kruipende ganzerik, zilverschoen (Potentilla reptans L.) en wellicht ook andere soorten van dit geslacht. Zie Herb., 422.
|
peper: 649 langhe -, zwarte -; 587 korten pepers peper: lange peper, in het Lat. macropiper of piper longum genoemd; zwarte peper (Piper nigrum L.) en witte peper, in het Mnl. ook rontpeper genoemd. Zie Herb., 497.
|
pepernelle: 989 kleine steenbreek, kleine pimpernel (Pimpinella saxifraga L.). Zie ook pi(m)penelle.
|
peper woertelen: 789 mierikswortel (Armoracia rusticana Gaertn, Mey et Scherb.).
|
percussatiuum: 1127 Lat. een geneesmiddel dat de huid doorboort.
|
perdike: 698 rode - of lediken. Zie pardeken.
|
perkers steen: 192 perziksteen.
|
perse: 184, 191 stuwing, persing.
|
perseken: 648 perziken.
|
perseken loeuere: 43 bladeren van perseken. Zie hierboven.
|
persekers: 181, 182, 421 acc. pl. zie perseken.
|
|
| |
| |
perssi(i)n(e): 18, 181, 187 peterselie, tuineppe (Apium petroselinum (L.) of grote peterselie van Macedonië of Alexandrië (Smyrnium olusatrum (L.).
|
persyn: 48 zie perssi(i)n(e).
|
pertiken: 488 roeder - acc. sg. zie pardeken.
|
pertre: 230 zie pardeken.
|
pet(e)ralis (aqua -): 723, 774 Lat. een gedistilleerd water waarvan de bereiding en de eigenschappen in beide nummers worden aangegeven.
|
peterceli: 463, 474, 1205; 989, 1080 - van alexandrien. Zie perssi(i)n(e).
|
petercelie: 309, 490; 454 - van sanderien. Met sanderien is zonder twijfel alexandrien bedoeld. Zie perssi(i)n(e).
|
petercelj: 1044 zie perssi(i)n(e).
|
petercely: 638, 774 petercelyen zie perssi(i)n(e).
|
petercilie: 587, 727 zie perssi(i)n(e).
|
peter oli: 550 petroleum, ‘steenolie’.
|
petrocilien saet: 723 zaad van petrocilie. Zie perssi(i)n(e).
|
petrocilie van alexandrien: 670 zie perssi(i)n(e).
|
philosophorum (aqua -): 669, 670, 775 Lat een gedistilleerd water waarvan de bereiding en de eigenschappen in 670 en (veel beknopter) in 775 worden aangegeven.
|
pigla: 197 Lat. sterremuur (Stellaria media L.). Cf. Middelengels pygle.
|
pigle: 1164 zie hierboven.
|
pillen: 604 een niet nader bepaald ingrediëent dat gebruikt wordt bij de bewerking nodig om bij met goud belegd koper, beide metalen van elkaar te scheiden.
|
pilosella: 1165 Lat. langharig havikskruid, muisoor (Hieracium pilosella L.).
|
piloselle (aqua -): 700 crudeken mytten haer water bereid uit pilosella. Zie hierboven.
|
pilozella: 1150, 1160 zie pilosella.
|
pi(m)penelle: 667, 720; 720, 773 aqua - Dit kruid wordt in 720 als volgt beschreven: ‘dit crut is gedaen gelixs beuernelle, mer die pimpenelle heft blommen of knoppen weren end ys purpere. Ende alsmen dy bladeren ontwee trect, soe yst al haer achtich’. Zie pepernelle.
|
pimpernelle: 1142, 1148, 1169 zie hierboven.
|
trect, soe yst al haer achtich’. Zie pepernelle.
|
pincke: 554 eenjarig kalf.
|
pinpenella: 1145 Lat. zie pi(m)penelle en pepernelle.
|
pinsterblommen: 651 pinksterbloem (Narcissus poeticus L.).
|
pionie: 197 pioen, pinksterroos (Paeonia officinalis L.).
|
piosella: 197 zie pilosella.
|
pipenelle (aqua -): 773 zie pi(m)penelle en pepernelle.
|
piper: 400, 665 zie peper.
|
pip(eri)nelle: 1127, 1141 zie pi(m)penelle en pepernelle.
|
pipernilla: 1151 zie pi(m)penelle en pepernelle.
|
piretrum: 784, 1144 Lat. bertram, moederkruid, tandwortel (Anthemis pyrethrum L.; Anacyclus p. (L.). D.C.).
|
|
| |
| |
plantagine: 1171 grote weegbree (Plantago major L.).
|
plantagineet: 981 zie hierboven.
|
plantaginem: 982 Lat. acc. sg. zie plantagine.
|
plantaginis (aqua -): 1206 water bereid uit plantago. Zie plantagine.
|
plantagis: 1166 zie plantagine.
|
platteel: 554 schotel.
|
pledersiin: 670 flerecijn.
|
plumbi: 529 Lat. gen. sg. van lood.
|
plumia bacce bysancie: 1189 Lat. Volgens de kontekst is dit een synoniem van litargirum. Zie aldaar. De naam is mij niet van elders bekend.
|
podagrum: 1144 podagra, voetjicht.
|
poekelgens: 611 bolletjes.
|
poelmente: 162 acc. sg. pap, brij, moes.
|
poerloeck: 920, 1184 prei (Allium sativum L.).
|
poisoen: 132 een soort drankje.
|
poley(e): 875, 909, 1207; 683 crupende -; 901 poleyen acc. sg. polei (Mentha pulegium L.).
|
poleyden: 683 zie hierboven.
|
polioen: 107, 139, 160, 670, 769, 775, 833, 909, 1145 zie poley(e).
|
polipodie: 142 eikvaren (Polypodium vulgare L.) of P. aviculare L.).
|
polipum: 755 - in die nase Lat. poliep, aanwassen in de neus.
|
poliren: 595 polijsten.
|
polley(e): 389, 453 zie poley(e).
|
popel: 945 populier (Populus nigra L.).
|
popeldren: 972 uit de kontekst blijkt een plant bedoeld te zijn. Wellicht hetzelfde als popel. Zie hierboven.
|
popelen: 1032, 1192 acc. sg. zie popel.
|
pople: 366, 367, 369, 370, 395; 332 poplen acc. sg. zie popel.
|
popolioen: 983 zie popel.
|
poreyde: 209 zie poerloeck.
|
poreyden loec: 402 zie poerloeck.
|
poreye: 958 zie poerloeck.
|
porre: 452 kwelt.
|
porrede: 482 zou kwellen.
|
porren: 13 vlekken, puisten.
|
porret: 184 vermeerdert.
|
portulace: (aqua -): 672 water bereid uit tuinpostelein (Portulaca oleracea L.).
|
portululeye: 672 zie hierboven.
|
pot assche: 563 potas.
|
pot test: 551 beide woorden betekenen eigenlijk hetzelfde: tautologie voor pot of test.
|
prassij (aqua -): 675 Lat. water bereid uit andoorn (Marrubium vulgare L.), in het Mnl. ook marubel genoemd. Zie Circa Inst., 336.
|
preiloock: 1035 zie poerloeck.
|
|
| |
| |
preipinde: 148 uit het verband blijkt dat dit een plantnaam is. Betekenis onzeker.
|
prickolen: 651 prikkelen.
|
priimtijt: 228 het tijdstip van de dag waarop de primen gebeden werden.
|
primola veris: 1145 Lat. slanke sleutelbloem (Primula veris L.) Zie ook hieronder.
|
primule veris (aqua -): 728 Lat. water bereid uit sleutelbloemen ‘dat ys eyn krut myt gele blomkens ende wassen in weken busschen’. Zie ook hierboven.
|
printe: 507 druksel, of te bedrukken stof.
|
printen: 508 drukken.
|
prwmlouer: 991 bladeren van de pruimeboom.
|
pthisicus: 668 Lat. ziekte waarbij de ‘leden dy werstoruen syn’ phtisis, tering.
|
ptisike: 674 zie hierboven.
|
pulegij (aqua -): 683 Lat. gen. sg. van puleginum. Zie hieronder.
|
pulegium: 714 Lat. zie poley(e).
|
pulpen: 1116 - ofte ronde maste koeken, ronde mastellen:
|
pulpes: 1122 cyroen ofte - Lat. blijkbaar een synoniem van cyroen. Zie aldaar.
|
puluerezirt: 582 verpulvert.
|
puluis regine: 580 Lat. koninginnepoeder. De bereiding wordt in dit nummer aangegeven.
|
purgirt: 508 zuivert, strijkt, overtollige verf af.
|
pusoen: 981 een soort drankje, hier wondendrankje.
|
putrefactione: 691 Lat. abl. verrotting.
|
pyonie: 1160 zie pionie. |
| |
Q
quaelbed(de): 720, 773 ziekbed.
|
quartaen: 704, 761 vierdedaagse koorts, een vorm van koorts waarbij een onderbreking optreedt elke derde dag.
|
quartein: 183 zie hierboven.
|
que appelen: 654 kweeappels (of -peren) (Pyrus cydonia L.).
|
que cruyt: 660 gelei van kweeappels of kweeperen.
|
quedde appel: 663 quedde appelen ende peren, 1206 zie que appelen.
|
queden appelen: 649, 652 zie que appelen.
|
quede(n) cruyt: 649, 651, 663 zie que cruyt.
|
quinque folium: 677 - of wyffbladeren Lat. zie pentafilon.
|
qveden: 652 zie que appelen. |
| |
R
racolissien: 886 acc. sg. zoethout (Glycyrrhiza glabra L.).
|
radech: 1034 zie radic.
|
radeheiden woertelen: 1172 de wortels van radele. Zie hieronder.
|
radele: 1127 over de identificatie van deze plant bestaat onzekerheid. Zie Herb., 420-21, MGR en Daems, 269 s.v. dolre.
|
|
| |
| |
raden me(e)l: 870, 1007 bedoeld is wellicht radele. Zie hierboven.
|
radic: 1019, 1058, 1075; 797 radics gen. part. mierikswortel meerradijs (Cochlearia armoracia L.), of radijs (Raphanus sativus L.). Cf. Daems, 290.
|
raecsenen: 77 braken.
|
raedhiel: 409 zie radele.
|
ransen: 619 lynnen laken of - soort stof waaruit mutsen ‘met een kap die in plooien langs het gelaat en de schouders afhing’ (Mnl. Wdb.) gemaakt werden.
|
rape crut: 969 bladeren van de raap (Brassica napus L.).
|
raphani (aqua -): 699 Lat. water bereid uit raphanus. Zie hieronder.
|
raphanus: 784 Lat. mierikswortel (Armoracia rusticana Gaertn., Mey et Scherb.).
|
rasent: 389, 395 raast, is dol.
|
rattekruyt: 622 kruidbladige wolfsmelk (Euphorbia lathyris L.).
|
rebarberen: 487 rabarber (Rheum palmatum L.) of een andere soort van het geslacht Rheum.
|
recolissie: 49: zie racolissien.
|
rectifiaers: 1116 rectificeert, geneest.
|
reculisse: 758 zie racolissien.
|
rede: 301, 305, 349, 457, 493, 546, 570, 729 koorts.
|
redech: 1010 zie radic.
|
rede sucht: 1036 koortsziekte.
|
reghers smout: 806 vet van de reiger.
|
reinvane: 181 zie reyneuaen.
|
repercussiue: 1103, 1107 wordt in 1103 beschreven als ‘dat syn dy ghene dy eyn lyt coude ende onbeseffelick maken’: geneesmiddelen die plaatselijk ongevoeligheid tot gevolg hebben.
|
resolutiue(n): 1108 ‘dat syn dy plaesteren of vngent dy welken doer smelten ende gesincken sveringhen die wallen van diuersen humoren’: geneesmiddelen die zwellingen doen verminderen.
|
resuaerde: 1083 uit het verband blijkt een plantnaam bedoeld te zijn. Het woord is mij niet van elders bekend.
|
reubarbers: 669 acc. sg. zie rebarbaren.
|
reyneuaen: 243, 244, 245, 246, 403, 412 boerenwormkruid, reinvaan (Chrysantheum vulgare (L.) Bernh.).
|
reyn(e)waen: 957, 1011, 1051, 1064, 1160, 1162, 1164, 1165, 1170 zie hierboven.
|
reynua(e)n(e): 43, 716, 770, 971, 980, 981, 1025, 1046; 814 zie reyneuaen.
|
ridinghe: 159 aanval van de rede, d.i. de koorts.
|
righele: 1060 uit het verband blijkt niet duidelijk of hiermee een plant of een dier bedoeld is.
|
risblader: 90 rijstpapbladeren, d.i. vetgroen, muurpeper (Sedum acre L.) of een andere Sedumsoort.
risipula: 1103 Lat. erisipula. Zie aldaar.
|
rispenne: 38 oprispen.
|
|
| |
| |
robie: 317 wellicht corrupt voor marobie. Zie aldaar.
|
rochine (witte -): 25 betekenis onzeker.
|
rode: 581 roede, penis.
|
roeren: 257 aanraken.
|
roetcoel: 957 rode kool. Zie coelen.
|
roet loes: 545 rood loes leder. Zie aldaar.
|
rolege: 849 naam van een plant die mij niet van elders bekend is.
|
romsche sepe: 525 een soort zeep.
|
rosarum (aqua -): 780 Lat. water bereid uit rozebladeren.
|
rosata nouella: 1206 Lat. In het Ant. Nic. leest men ‘Rosata novella heeft sinen name na nuwe rosen’.
|
rosemarins blommen: 656, 657 bloemen van rosmarijn (Rosmarinus officinalis L.).
|
rosen egelentyer: 1141 zie egelentire.
|
rose water: 223 rosarum (aqua -).
|
rost: 571 rooster.
|
rubarbarem: 916 Lat. acc. sg. zie rebarbaren.
|
rubearum rosarum (aqua -): 759 water bereid uit rode rozen.
|
rubera: 488, 489, 490, 491 olie gemaakt uit ‘roeder pertiken’. Zie pardeken.
|
rubrica: 1) 696 aqua - Lat. een water waarvan de bereiding en de eigenschappen in dit nummer worden aangegeven.
|
2) 567 Lat. rode verf (menie) om rubrieken in handschriften aan te brengen.
|
rude: 215, 340, 341, 343 verzamelnaam voor allerlei huidziekten.
|
rudichede: 5, 6 hetzelfde als hierboven.
|
rudicheit: 703, 731, 748 zie hierboven.
|
rueme: 189 flueme - reuma, toegeschreven aan kwade ‘fleumen’, flegma, een van de vier levenssappen.
|
ruenchen: 97 zie runeten.
|
ruet: 774 hetzelfde als rude. Zie aldaar.
|
rumen: 1091 rommeling?
|
runeten: 97 - int anzichte een soort huiduitslag, puistjes?
|
ruptura tipharis: 583 Lat. scheur in het ti(m)panis, d.i. het trommelvlies?
|
ruta: 400, 458 Lat wijnruit (Ruta graveolens L.).
rute: 61, 122, 128, 183, 190, 212, 248, 252, 387, 408, 412, 424, 454, 670, 722, 763 aqua -, 784, 817, 846, 866, 918, 982, 994, 1066, 1140, 1141, 1142, 1144, 1145; 123, 190, 237, 763, 806, 823, 845, 1092 ruten acc. sg. zie hierboven.
|
rutte: 852, 882, 915; 781 ruttebladen; 1005 rutten acc. s.g.; 849 ruttensaps gen. part. zie ruta.
|
ru(y)sen: 578, 660 een soort suikergebak. De bereiding ervan wordt in deze nummers aangegeven.
|
rypwort: 955 hondsribbe, smalle weegbree (Plantago lanceolata. L.). |
| |
| |
| |
S
saelge: 109, 117, 714 bonte salie (Salvia horminum L.) of algoede, scharlei (S. sclarea L.).
|
saelie: 13 zie hierboven.
|
safte bladeren: 955 malublader of - zie malua.
|
sage: 1096 koorts. Cf. Kil. saeghe/t'saeghe. Sax. Sicamb. Holl. Fris. Horror, metus. et febris.
|
sagie: 185, 191 wellicht is bedoeld salgie, d.i. leverkruid, boeltjeskruid (Eupatorium cannabium L.).
|
sagimen nittri: 97 Lat. salpeter.
|
sailge: 1144, 1161; 1145, 1160, 1165 sail gen. Zie saelge.
|
sal armoniac(i): 566, 601 Lat. salmiak, ammoniumchloride. Zie Herb., 502.
|
sal armonia(e)ck: 495, 604 zie hierboven.
|
sal armoniacs: 603 zie sal armoniac(i).
|
sal gemma: 1100, 1138, 1139 steenzout.
|
sal gemme: 601, 1141 zie hierboven.
|
sali(e): 251, 950, 975, 1045, 1096, 1145; 435, 666 salien zie saelge.
|
salmoniach: 19 zie sal armoniac(i).
|
salpeters: 602 gen. part. salpeter.
|
salsum flegma: 758 Lat. gezouten fleuma: het levensvocht (flegma) in een speciale toestand die de aanleiding vormt voor ziekteverschijnselen. Zie MGR.
|
salt(e): 623, 707, 803, 1143, 1181 zout.
|
salue: 791 zie saelge.
|
saluia: 477, 714 aqua - Lat. zie saelge.
|
saluie (aqua -): 669, 769 Lat. water van saelge. Zie aldaar.
|
saly(e): 761, 820, 883, 1042 zie saelge.
|
samaria (aqua -): 763 Lat. water bereid uit samirum. Zie aldaar.
|
sambuc: 713 vlier (Sambucus nigra L.) of kruidvlier (Sambucus ebulus L.).
|
sambuci (aqua -): 757 water van sambuc(us). Zie hierboven.
|
samirum: 921 Lat. ‘wast in den weyde ende heeft witte blommen als een witte weder’ koningin der weiden (Spiraea ulmaria L.).
|
sana munda: 197 Lat. deze naam ‘sanat et mundat’ werd aan verscheidene geneeskruiden gegeven, vooral echter aan nagelkruid (Geum urbanum L.).
|
sanctori centori: 810 groot duizendguldenkruid (Centaurea centaurium L.).
|
sanctorium: 1190 - maior ende minor Lat. de grote soort is duizendguldenkruid (Centaurea centaurium L.) en de kleine soort koortsbloem, aardgal (Gentiana centaurium L.).
|
sanen: 6 acc. sg. room van melk.
|
sanguis draconis: 1131, 1199 Lat. drakenbloed, het hars van Daemonorops Draco (Willd.).
|
sanguyn: 532 bloedrood.
|
sangwyn: 532, 544 zie hierboven.
|
sanikel: 955 sanikel, heelkruid (Sanicula europaea L.).
|
|
| |
| |
santwoertel: 955 deze plantnaam is mij niet van elders bekend en de identificatie is onzeker.
|
sapo gallicus: 628 Lat. witte of harde zeep. Cf. Circa Inst., 355.
|
sarasine: 20 - dat es astrologie de gemene pijpbloem (Aristolochia longa L.) en de ronde aristolochia (A. rotunda L.).
|
sarasyns: 1145 zie hierboven.
|
sarcocolla: 1118 Lat. gom van de Astragalus sarcocolla Dymrock (Sarcocolla fucata L.).
|
sarcorolle: 1200 zie hierboven.
|
satirion: 638, 651 Lat. in het eerste nummer leest men ‘onser wrouuen seghel dat is - of yrogi’. Zie onser wrouuen seghel.
|
saturionis (aqua -): 732 Lat. water bereid uit papen cullen. Zie aldaar.
|
sauelboem: 240, 241, 242, 776, 1054, 1062, 1090, 1144, 1145; 1072 sauelboems gen. part zevenboom (Juniperus sabina L.).
|
sauenboem: 805 zie hierboven.
|
sauie: 798, 1181 ofwel de bonte salie (Salvia horminum L.) ofwel scharlei, algoede (S. sclarea L.).
|
sauine (aqua -): 751 Lat. water van sauelboem. Zie aldaar.
|
sausicken: 649 kleine kom. Zie hieronder.
|
sausir: 1190 sauskom (Cf. Fr. saucière).
|
scabiem: 1146 Lat. scabies, schurft.
|
scabiosa: 667, 731, 742 Lat. knautia, honigbloem (Knautia arvensis (L.) Coult.).
|
scabiose: 731 aqua -, 1101, 1191 zie hierboven.
|
scaerley: 890 scharlei, algoede (Salvia sclarea L.).
|
scafwyn: 1109 een soort wijn, tafelwijn?
|
scamenien: 1083 gen. part. witte nieswortel (Veratrum album L.).
|
scamponie: 391 zie hierboven.
|
scare: 1171 scheur.
|
scarley(e): 803, 912, 1215 zie scaerley.
|
sccippic: 1195 schippik.
|
sceden: 186 ophouden, weggaan.
|
sceedele: 97 oogleden.
|
sceelwoertel: 696, 827, 830, 837, 840, 1138, stinkende gouwe (Chelidonium majus L.).
|
sce(i)gen: 627, 654, 1206 tegen.
|
scellen: 720, 777, 778, 781 epiphora, tranenvloed ten gevolge van afsluiting van het af voerkanaaltje.
|
scelwo(e)rte(l): 2, 832 zie sceelwoertel.
|
scemdinge: 778 schemering, waas (voor de ogen).
|
scerbier: 590 suer bier of - een soort zuur bier.
|
sceruet: 13 gooit stuk.
|
schact: 1201 roede, penis.
|
schademael: 696 scotema, het komen en gaan van zwarte of troebele vlekken voor de ogen.
|
|
| |
| |
scheelwortelen: 572 acc. sg. zie sceelwoertel.
|
scheepeel: 647 naam van een maat voor droge waren, zoveel als men met een schop in eenmaal kan scheppen.
|
schelle drope: 696 naam van een oogziekte. Zie scellen.
|
schicht: 142 pijl.
|
schiriosim: 1191 naam van een ziekte. Corrupt voor sclirosis, verharding?
|
scilt veruen: 1153 verdigris, kopersubacetaat, aerugo. Zie L.J. Van de Wiele, ‘“Sciltvarwe”, een oud geneesmiddel’, Pharm. Ts. van België XLI (1964), 8-11.
|
scip pec: 1197 zie sccippic.
|
scip pic: 1154 zie sccippic.
|
scip woertel: 955 blijkbaar een plantnaam, mij niet van elders bekend.
|
sco(e)rfde(n): 56, 774 schurftige (sensu latiore).
|
scorf(t)heit: 703, 723, 731, 734, 748, 762; 698 scorfheiden schurft en allerlei min of meer erop gelijkende soorten huiduitslag.
|
scottel: 616 schotel.
|
scriften: 667 acc. pl. een soort ziekte, pest(epidemie)?
|
scrimpet: 536 doet krimpen.
|
scrofeloen: 1194 klieren.
|
scrophule: 1191 acc. sg. Lat. scrophulae. Zie hierboven.
|
scrympet: 567 krimpt.
|
scullep: 494 schelp.
|
sculpen: 497 schelpen.
|
scuttel: 511, 535, 563, 598, 611, 616, 862, 988 zie scottel.
|
secundina: 587 Lat. nageboorte.
|
sedewaer(e): 35, 454 wilde gember (Curcuma zedoaria Bergius Roxb.) Zie echter ook MGR.
|
seduare: 399 zie hierboven.
|
seenen: 268 tarwen - dat vander molen stuuet stof van meel, stuifsel.
|
seff(e)raen: 523, 572, 578, 615, 660, 847 saffraan.
|
seff(e)rans: 517, 587, 642, 644, 645, 1172 gen. part. zie hierboven.
|
seghelsteen: 769, 789 zeilsteen.
|
seghen: 1148 zeven door een doek.
|
self: 715 zie saelie.
|
selidonie: 2 zie celidonia 1).
|
semen alexandri; 580 Lat. zaad van alexandrië. Zie aldaar.
|
semen beuenelle; 580 Lat. zaad van beuenelle. Zie aldaar.
|
semen carui(j): 580, 650 Lat. zaad van carui. Zie aldaar.
|
semen coriander: 580 Lat. zaad van coriander. Zie aldaar.
|
semen feniculi: 580 Lat. zaad van fenecoel. Zie aldaar.
|
semen petrocili: 580 Lat. zaad van peterceli. Zie aldaar.
|
semperuiue (aqua -): 772 Lat. water van semperviua. Zie hieronder.
|
semperviua: 1165 Lat. huislook, donderbaard (Sempervivum tectorum L.).
|
semper viue (aqua -): 719 water bereid uit semperviua. Zie hierboven.
|
sems leder: 620 zeemvel.
|
|
| |
| |
sencle: 992 sanikel, heelkruid (Sanicula europaea L.).
|
senecte: 213 Misschien hetzelfde als cenitte. Zie aldaar en vgl. sinette.
|
senen: 670 zenuwen.
|
sennen: 189 zie hierboven.
|
sen(n)ep: 311, 312, 313, 314, 315, 774, 865 witte mosterd (Sinapis alba L.). en zwarte mosterd (Brassica nigra (L). W.D.J. Koch).
|
sen(n)ip: 412, 1013 zie hierboven.
|
sent: 261 sinds.
|
sente: 1168 wellicht schrijffout voor tente of sincte. Zie aldaar, maar vgl. santwoertel.
|
serapinum: 1124, 1125, 1155, 1195 Lat. zie cerapinum.
|
serbe: 602 mengsel?
|
seuels: 94 gen. sg. van het evel, van de ziekte.
|
seuenboem: 751, 805 zie sauelboem.
|
seygen: 1123 zie seghen.
|
seyget: 1127 zeef het.
|
sic(c)orie: 151, 453 cichorei (Cichorium intybus L.).
|
sichse: 1212 zeef ze.
|
sichte: 669, 780 ziekte.
|
sicorije: 151 zie sic(c)orie.
|
sideri: 1072 koorts?
|
sie: 162 het gezichtsvermogen.
|
si(e)ghet: 528, 571 zie seyget.
|
siff: 584 gezift?
|
sigillum beate marie (aqua -): 674 Lat. water bereid uit salomonszegel. Zie hieronder.
|
sigillum salomonis: 583 Lat. salomonszegel (Polygonatum officinale Moench.).
|
sigillum sancte marie: 583 Lat. zie sigillum beate marie (aqua -).
|
siler montanum: 1141 Lat. seselikruid, bergeppe (Laserpitium siler L.).
|
silicis (aqua -): 703, 748 Lat. water bereid uit siler montanum. Zie hierboven.
|
siluer glade: 1213 zilverschuim, verbinding van zilver met zuurstof. Cf. Mnl Wdb. s.v. glede.
|
sinchin: 8 Jacobskruid, groot kruiskruid (Senecio vulgaris L.).
|
sincte: 197 een plantnaam, misschien hetzelfde als sinchin. Zie hierboven.
|
sinette: 1127 een plantnaam. Misschien hetzelfde als sinchin. Zie aldaar.
|
sinsiber: 1000 gember (Zingiber officinale Roscoe).
|
sinsium (aqua -): 681 eruce oft - Lat. water bereid uit groot kruiskruid (Senecio vulgaris L.).
|
sinssum: 1193 Lat. zie hierboven.
|
sinsun: 1151 Lat. zie hierboven.
|
sisembra: 247 hetzelfde als sinsiber. Zie aldaar.
|
sitten: 747 staan, rusten (van vloeistof).
|
slaect: 28, 31 geneest, vermindert.
|
slaet: 86 slacht.
|
|
| |
| |
slecht: 1) 381 klein.
|
2) 535 lichtjes.
|
3) 508 buiten gebruik gestelde.
|
sleedornen: 946 acc. sg. sleedoorn (Prunus spinosa L.).
|
sleen: 181 acc. pl. de vruchten van sleedornen. Zie hierboven.
|
sleters: 223 linnen - afgescheurde lappen, flarden.
|
sleyen: 933 acc. pl. zie sleen.
|
sliene: 280 zie sleen.
|
slijp: 574 slijpsel, wat door een slijpsteen afgeslepen wordt.
|
slim: 635 doorscihjnende stof, bereid uit kalfs- of schapevellen. Zie ook slym.
|
sluupt: 550 druipt.
|
slym: doorschijnende stof, bereid uit schapevellen. Zie ook slim.
|
slyp: 594 zie slijp.
|
smalt: 788 oude verkens - smout, vet.
|
smer wort: 9 groot vetgroen (Sedum telephium L.). Andere Mnl. benamingen zijn: orpijn, cronencruut en roecelle. Cf. Herb., 256-257.
|
smout van ghelase: 1134 glasschuim.
|
smunte: 900 des munte, van munt. Zie ment(e).
|
sniesen: 391, 393 niezen.
|
snoyels: 638 snoeisels van de wijngaard.
|
so(e)lden: 681, 731, 739, 763, 767 zouden.
|
soeuenboem: 725 zie sauelboem.
|
soffraen: 555 saffraan.
|
solatri (aqua -): 689 Lat. water bereid uit nachtscade. Zie aldaar.
|
solde: 681, 694, 716, 720, 724, 726 zou.
|
soldi: 720 zou hij.
|
soldirt: 622 soldeert.
|
soldyr: 622 soldeersel.
|
solt: 667, 668, 670, 674, 720, 731, 735, 744 zou.
|
soluirt: 600 oplost.
|
sonderlinghe: 192 vooral.
|
sonweruel: 696 naam van verscheidene kruiden, doch vooral van goudbloem (Cichorium intybus L.). en andijvie (C. endivia L.).
|
sorcocolle: 1199 zie sarcocolla.
|
sorkelen: 193 acc. sg. zuring, een van de soorten van het geslacht Rumex, o.m. grote zuring (Rumex acetosa L.) en schapezuring (R. acetosella L.).
|
souderen: 605 solderen.
|
spade: 352 laat.
|
spaemkens: 606 spaandertjes.
|
spaen: 594 stokje.
|
spaense seepe: 628 een soort zeep waarvan de bereiding in dit recept aangegeven wordt.
|
spaens groen: 498, 537, 556, 559, 566, 604, 1203 kopersubacetaat, ook kopergroen en aerugo geheten.
|
spaens wyt: 1146 loodwit, loodoxyde.
|
|
| |
| |
spanen: 594 spaandertjes.
|
spans gro(e)n(e): 495, 614, 616, 618, 690, 1099, 1101, 1159 zie spaens groen.
|
spans wyt: 1121 zie spaens wyt.
|
sparge: 197 asperge (Asparagus officinalis L.).
|
spargi (aqua -): 692 Lat. water bereid uit sparge. Zie hierboven.
|
spargum: 692 Lat. zie sparge.
|
spargus: 692 Lat. zie sparge.
|
spat: 423 - vanden biuoet wellicht te lezen als spatula, stukken.
|
spenen cruyt: 742 speenkruid (Ranunculus ficaria L.).
|
sperma rute: 480, 481, 482 Lat. olie bereid uit zaad van ruta. Zie aldaar.
|
sperma sponse solis: 478 Lat. olie bereid uit sponse solis d.i. cichorei (Cichorium intybus L.). of andijvie (C. endivia L.).
|
spica (nardi): 916, 1205 echte spijk, spikenard (Valeriana celtica L.).
|
spich: 189 spijk. Zie hierboven.
|
spiet: 857 spuwt.
|
spigel hars: 507, 510 colofonium of vioolhars, hars van verscheidene Pinus-soorten.
|
spocken: 821 sproeten, vlekken.
|
spongi: 524 spons.
|
sporen: 93 gedijen, groeien.
|
sporie: 704 ricinuskruid (Ricinus communis L.). of kruisbladige wolfsmelk (Euphorbia Lathyris L.). Cf. Herb., 251-52.
|
spring(h)et: 494, 777, 781 strooi, sprenkel.
|
spunne: 93, 141 moedermelk.
|
squillen: 1128 zeeajuin (Urginea maritima (L.) Bak.).
|
squinancie: 687, 754 angina, keelontsteking.
|
stadeli(c)k(e): 431, 937 voortdurend.
|
staet: 1106 stilt, stopt.
|
stagghe: 58 varken met rechtopstaande oren; hier echter wellicht een paard (een hengst?).
|
stalt: 58 urineert.
|
staphans: 673, 720 dadelijk.
|
staphant: 426 zie hierboven.
|
staphi(rum): 1, 1146 Lat. bedoeld is wel staphyzagria. Zie hieronder.
|
staphyzagria: 1146 Lat. staverkruid (Delphinum staphisagria L.).
|
stappans: 132, 139, 145 zie staphans.
|
staset: 623 betekenis onzeker: stoot het?
|
steen pic: 1155, 1156 steenhars.
|
stekel do(e)rne: 43, 181 sleedoorn (Prunus spinosa L.).
|
stellet: 745 stelpt.
|
stellirt: 770 als hy bloet ende - ys stervormige bloemen draagt.
|
stempen: 197, 231, 377, 398, 405, 406, 420, 854, 856; 340 stempent stelpen (het).
|
stemp(e)t: 344, 725, 857 stelpt.
|
|
| |
| |
stemrie: 1127 stramien.
|
stolpen: 563 plaatsen als een stolp.
|
stringiren: 1160 samentrekken.
|
stroet: 223 strot, hals.
|
stronken: 766 stengels.
|
strunck: 865 stengel.
|
stulpe satel: 611 basis (zetel) van de stolp.
|
sublimeren: 453, 458, 463, 475 doen neerslaan van de damp.
|
sublimiren: 722; 670, 671, 712, 723, 724, 725, 726 sublimirt. Zie hierboven.
|
subtilt: 781 maakt ‘subtiel’ schoon, zuiver.
|
sucht(e): 848, 861, 1057, 1209 ziekte.
|
sucten: 720 acc. sg. zie hierboven.
|
sucureie: 177 cichorei (Cichorium intybus L.). Zie ook sukarey.
|
sue(e)ren: 1) 171, 172, 186 pijn.
|
2) 175 pijn doen.
|
suelle(n): 940, 941, 942, 1067 gezwellen.
|
suffraen: 220, 322 saffraan.
|
sukarey: 693 en cruyt dat wast gelick papen cruyt ende draghet blawe blomen. Zie sucureie.
|
sukerey: 670, 775 zie sucureie.
|
suker kandy: 567 kandijsuiker.
|
suker rosaet: 218, 401 rozensuiker. Voor de bereiding zie suker rosaris hieronder.
|
suker rosaris: 657 rozensuiker; de bereiding wordt in dit nummer aangegeven.
|
sulkere: 196 zuring. Zie acetosa.
|
sulse: 652 zult ze. Zie hieronder.
|
sulten: 652, 653, 655; 653 sultense zulten (ze) d.i. konfijten.
|
sultsy: 651 zult ze. Zie hierboven.
|
sumac: 654 sumak (Rhus corriaria L.).
|
sunderling(e): 1123, 1193 bijzonder.
|
suppen: 971 drinken.
|
suring: 765 zuring. Zie acetosa.
|
surkele: 1145 zie hierboven.
|
sut hout: 661 zoethout, kalissiehout (Glycyrrhizza glabra L.).
|
suuer: 806 pijn. Zie sue(e)ren 1).
|
swartcole: 1189 houtskool.
|
sw(e)el: 432, 810, 821, 943, 944 gezwel.
|
sweer: 229, 263, 369; 725 sweeren pijn(en).
|
sweert: 257, 334, 812 pijn doet.
|
swere(n): 1) 229, 337, 359 enz. pijn.
|
2) 263, 374, 388 enz. zweer, zweren.
|
3) 256, 286 ww. pijn hebben (of doen).
|
sweuels: 631 gen. part. van zwavel.
|
swymel: 805 duizeligheid.
|
|
| |
| |
syen: 1) 729, 734, 737, 750 subst. het gezichtsvermogen.
|
2) 792, 1171, 1210 ww. zien.
|
syghet: 1150 zijg het.
|
synapio: 1098 Lat. mosterd, waarbij men onderscheidde witte mosterd (Sinapis alba L.) en zwarte (S. nigra. L.).
|
syndelinge: 1103 zie sundeling(e).
|
synni(i)n: 928, 1093 zie synapio.
|
synnyp: 1098 zie synapio.
|
syricheit: 764, ‘zerigheid’, pijn.
|
sysembra: 247 Lat. sisembrium een soort munt (van het geslacht Mentha). Cf. Herb. 456-57 of hetzelfde als zinziber, gember (Cf. Circa Inst., 348). |
| |
T
taeter: 161 bedoeld is t'haeter, het heter (comparatief van heet).
|
tallich (buckens -): 1212 bokkevet.
|
tamarisci: 579, 690 aqua - Lat. water bereid uit de tamariskboom (Tamarix gallica L.).
|
tanaceti (aqua -): 716 Lat. water bereid uit tanacetum boerenwormkruid, reinvaar (Tanacetum vulgare (L.) Bernh.).
|
tane: 526 kleur, tint.
|
tantsuere: 169 zie hieronder.
|
tantswe(e)r(e): 229, 256, 257, 258, 479 tandpijn.
|
tartarum: 708 Lat. wijnsteen.
|
tarterum: 610 zie hierboven.
|
tauere: 150 taaiere, hardnekkigere.
|
tbarnen: 611 het branden.
|
tbeet: 507 des te beter.
|
tdwaen: 695 te wassen.
|
tedeke: 24 aardwormen.
|
teest(e): 500, 596, 597, 611, 615, 638 pot.
|
te gaet: 263 vergaat.
|
te laden: 797 ophopen.
|
temper(en)t: 35, 42, 44, 54, 114, 124, 141, 151, 155, enz. temper het.
|
temperiren: 507 temperen.
|
tempertse: 75 tempert ze.
|
tende (witte -): 197 De toevoeging witte zou kunnen wijzen niet op de gewone tente (zie aldaar) doch op welriekend balsemkruid, balsemwormkruid (Tanacetum balsamita L.).
|
tent: 1) 502, 523 kleverige stof die verkregen wordt door het samen koken van lijnolie, aloë en saffraan, en gebruikt wordt als ondergrond voor het bekleden met goud of zilver.
|
2) 546, 551 tot het.
|
tente: 1) 633 - van lote stift (van lood).
|
2) 1167 reinvaar (Tanacetum vulgare L.).
|
terbentine: 200 zie hieronder.
|
|
| |
| |
terbentyn: 599, 616, 1156, 1172, 1173, 1185, 1190 terbentyns gen. part. terpentijn. In onze gewesten werd als terpentijn het hars afkomstig van de lork (Larix europea D.C.) en van andere coniferen gebruikt.
|
terbetina: 1123 zie hierboven.
|
terbutina: 1122 zie terpentyn.
|
terciaen cortse: 668 derdedaagse koorts.
|
terebentina: 1113, 1118, 1124, 1125, 1151, 1157, 1171 zie terbentyn.
|
terebentine: 1149; 9 terebentinen acc. sg. zie terbentyn.
|
terebentyn: 1159, 1172, 1173; 511 terebentyns gen. part. zie terpentyn.
|
terepentina: 1153 zie terbentyn.
|
ter(e)pentyn: 1148, 1150, 1152, 1195, 1202, 1213 zie terbentyn.
|
terrebentina: 1171 zie terbentyn.
|
terrebentyn: 1158 zie terbentyn.
|
tes: 89, 1099, 1107, 1113, 1115, 1146, 1147, 1148, 1150, 1151, 1152, 1157, 1170 totdat.
|
test: 80, 611, 638 zie teest(e).
|
teuel: 83, 94 het evel, de ziekte.
|
teuends: 580 telkens.
|
te varen: 278 verdwijnen.
|
te vile: 561 terwijl.
|
te wynden: 792 vinden.
|
teyl: 531 schotel.
|
teysene: 219 gerstewater. Zie ook Elaut, 24.
|
tgensen: 1174 genezen.
|
tghescuerde: 84 letterlijk: het gescheurde, dus de breuk.
|
tgraueel: 1071 zand, grint, stenen in de nieren of de blaas.
|
thans: 674, 681, 738, 745, 810, 812, 1066 dadelijk.
|
thant: 330, 495, 524, 639, 895, 927, 942, 958 zie hierboven.
|
thelighe: 130 zie heleghe.
|
thent: 1) 522, 523 zie tent 1).
|
2) 569 zie tent 2).
|
theysighe: 1039 het heysighe. Zie heleghe.
|
thoe langhes: 639 in de lengte.
|
thoep: 690 samen.
|
thoe waers: 639 in de breedte, in dwarsrichting.
|
tho pas: 639 gepast.
|
tinghewade: 406 de ingewanden.
|
tiriaca: 784 Lat. theriak, d.i. een tegengif van ingewikkelde samenstelling waaraan wonderlijke eigenschappen werden toegeschreven en dat tegen velerlei kwalen werd aangewend.
|
tiriacke: 784 zie hierboven.
|
tiriacum: 784 Lat. zie tiriaca.
|
tisanen: 172 acc. sg. zie teysene.
|
tisan(n)um: 262, 1040 zie teysene; in 262 betekent het echter aftreksel.
|
tisike: 1068; 732 tisiken acc. sg. phtisis, tering.
|
|
| |
| |
titimalle: 704 cleyne - wolfsmelk, een van de zeer talrijke Euphorbiasoorten. Men onderscheidde vooral drie soorten: esula, catapucia en anabulla. Zie Circa Inst., 350-54 en Herb., 479.
|
titimallorum (aqua -): 704 dyt kruyt datter geuet wytte melck ende draghet op elke tacke. .iij. sadeken gelick sporie ende hetet oeck cleine titimalle. Zie hierboven.
|
tmenisoen: 740 buikloop.
|
tobbekijn: 547, 563 vaatje.
|
to(e) braken: 730, 1147 gebroken.
|
toermentille: 667 tormentil, zevenblad (Potentilla tormentilla L.).
|
to hans: 896 dadelijk.
|
tondesmer: 785 het hondevet. Of dient men te lezen 't oude smer: oud vet?
|
tonst: 154 tot het.
|
torensoel: 660 Fr. tournesol. Zie sonweruel.
|
tormentille: 729, ook aqua -. Zie toermentille.
|
torms: 1197 betekenis onzeker.
|
torsioen: 37, 672, 750, 755 kramp. Zie Elaut, 24.
|
torsione: 768 acc. sg. zie hierboven.
|
towet: 531 bereid het (leder).
|
tproessen: 739 het persen, de drang tot.
|
tptisiken: 758 lees te ptisiken zie tisike.
|
traes: 975 traag.
|
translacionis maertinj: 639 Lat. het feest van de H. Martinus, gevierd op 11 november.
|
treit(e): 208, 214, 944, 951, 986, 988, 1151, 1158; 987 treiten acc. sg. trekpleister.
|
tremoers: 729 - dy cleyn, ook aqua - met ‘kleine’ tremoers wordt misschien knoopkruid, wannesknoop (Centaurea jacea L.) bedoeld.
|
tremors(e): 30 acc. sg., 810, 821, 1123, 1163 groten -, 1169 groter - blauwe knoop, duivelsbeet (Succisa pratensis Moench.).
|
treyt: 214, 988, 1159, 1173 zie treit(e).
|
triakel: 229 zie tiriaca.
|
tribuli marini: 797 Lat. gen. sg. de plant tribulus (Tribulus terrestris L.), volgens sommigen waternoot (Trapa notans L.).
|
trifera sarrasenica: 1206 een bitter geneesmiddel ‘dat geeft den mensce joget. Saracenica quia a Saracenis inventa’, Ant. Nic.
|
trocken: 594 .i. commen of ander - vat. trog.
|
trosisken: 1136 acc. pl. bolletjes.
|
trosissen: 1108, 1160, 1161, 1165, 1168 zie hierboven.
|
tsetere: 1146 zie cet(t)ere.
|
tsoldiren: 622 te solderen.
|
tuthia: 1140 Lat. ‘tutie, Niet, Kleimei, Oogniet. Is een metaal roet ... het is vast van aerde rolstokken, die men voordacht opgehangen heeft boven aen de ovens der Metaalgieteren, om den damp van 't metaal te ontfangen’ (Lémery).
|
|
| |
| |
tuthie: 613 zie hierboven.
|
tverdwen: 655 te verduwen, d.i. verteren.
|
twint: 130 niet het minst, hoegenaamd niet.
|
twisken: 223 tussen.
|
tyriaca: 738 zie tiriaca.
|
tyseyne: 222 acc. sg. zie teysene.
|
tysika: 724 zie tisike. |
| |
U/V
vaern: 703 mannetjesvaren (Polypodium filex-mas L.) of wijfjesvaren (Asplenium filex-foemina Bernh.), misschien ook eikvaren (Polypodium vulgare L.).
|
valeriaen: 766, 855, 989; 756 valeriaens gen. part. valeriaen (Valeriana officinalis L.) of een andere soort van dit geslacht. Zie Herb., 305-306.
|
valeriana: 756, 798, 1160 Lat. zie hierboven.
|
valeriane: 197 zie valeriaen.
|
vanthet: 1213 tot het.
|
varende: 961, 964 aderspat.
|
varinc: 33, 120, 135 snel.
|
varmoes: 914, 920 groente.
|
veden: 9, 29, 30, 31, 227, 451, 745, 962 acc. sg. roede, penis.
|
veenckelen: 133 acc. sg. venkel (Foeniculum vulgare Mill.).
|
veencle: 75, 81 zie hierboven.
|
veencoel: 197, 339 zie veenckelen.
|
veenkele: 71, 131 acc. sg. zie veenckelen.
|
vegeblade: 1065 grote weegbree (Plantago major L.) of een andere soort van dit geslacht.
|
vegebrede: 1160 zie hierboven.
|
vencoel(e): 784, 1138 zie veenckelen.
|
veneckelzaet: 148 zaad van venkel. Zie veenckelen.
|
venecoel: 417, 712, 849, 1044, 1205; 832, 840, 1062 veneco(e)ls gen. sg. zie veenckelen.
|
venende(n): 423 venijnde, vergiftigde.
|
venicoelzaet: 579 zaad van veenckelen. Zie aldaar.
|
venigriec: 425, 784, 1128, 1145 fenegriek, zevengetijdenklaver (Trigonella foenum graecum L.).
|
venkel(e): 7, 32, 48, 81, 174 zie veenckelen.
|
venkol(e): 1137, 1142 zie veenckelen.
|
vennecoel: 662, 777, 830, 846, 850, 866, 879, 880, 910, 919, 1141; 646, 819, 836, 916, 1089 venneco(e)ls gen. sg. zie veenckelen.
|
verbarnt: 1) 332, 360, 368, 388, 434 verbrand (volt. dlw.).
|
2) 227 verbrand (imp. sg.)
|
verbena: 197, 199, 336, 337, 753, 777, 885, 1137, 1142, 1147, 1149, 1152, 1160, 1219 Lat. ijzerhard (Verbena officinalis L.).
|
|
| |
| |
verbene (aqua -): 745 Lat. water bereid uit verbena. Zie hierboven.
|
verberne: 545 verbrande.
|
verbernede: 55 subst. de verbrandheid.
|
verbernen: 68 verbranden.
|
verbernes(se): 57, 73, 115 verbrand ze.
|
verbernet: 1) 129, 178, verbrand (volt. dlw.).
|
2) verbernetse verbrand ze (imp. sg.)
|
verberntheden: 1119 acc. sg. verbrandheid.
|
verberrense: 143 verbranden ze.
|
verbiten: 472 ‘verbijt hen’, bestrijdt hen.
|
verbroetheit: 1032 verbrandheid.
|
vercolt: 714 verkoelt.
|
vercoltheiden: 734 koude.
|
verdowen: 724 zie hieronder.
|
verduwen: 253, 261, 272, 281, 287, 288, 290, 291, 294, 303, 353, 360, 397, 727, 735 verteren.
|
verduwet: 160, 316 verteert.
|
verfulheiden: 765, ‘vervuldheid’, overladenheid (van de maag).
|
vergroit: 189 vergroot, verruimt.
|
veriecht: 249, 250 - is de jicht heeft.
|
verlanse: 563 overlangs.
|
vermectuaris: 1126 wellicht is bedoeld vermicularis, geelbloemige muurpeper, scherp vetgroen (Sedum acre L.) of smeerwortel (Sedum telephium L.), of een andere Sedum-soort. Zie ook de aantekening bij dit nummer.
|
vermilions: 617 gen. part. vermiljoen, rode kleurstof.
|
veroldet: 775 oud.
|
verquict: 189 verkwikt.
|
verringe: 681 snel.
|
versceyelike: 1157 afzonderlijk.
|
verscoutheit: 1174 verschroeiing.
|
versoket: 1213 probeer het (Cf. Dt. versuche es).
|
verspruntheit: 1027 uit de kontekst blijkt dat dit de naam is van een ziekte. Preciezere betekenis is onduidelijk.
|
versuillighen: 936 verzwelgen, inslikken.
|
veruultheiden: 736 zie verfulheiden.
|
verwayen: 759 drogen in de wind.
|
verwltheden: 162 zie verfulheiden.
|
verwoede: 392 - hersen dolle, gekke.
|
verwrongen: 535 uitgewrongen.
|
vierlinc: 81 vierendeel, het vierde deel van een munteenheid. Zie MGR s.v. vierdinc.
|
viertindech: 547 veertien dagen.
|
vijc: 209 de fijt, een pijnlijke verzwering aan de vingerwortel.
|
vijsten: 563 wind laten.
|
vinnen: 1074 een soort uitwas, gezwel.
|
|
| |
| |
viole: 80, 97, 483 distilleerkolf (Cf. Fr. fiole).
|
violen: 656, 657 viooltjes.
|
violenten: 957 zie hierboven.
|
violentlic: 582 hevig.
|
violetten: 976 zie violen.
|
vitis (aqua -): 779 Lat. brandewijn.
|
vitrioel: 708 Lat. rood ijzeroxide.
|
vitrioli(s) romanum: 564, 602 Lat. Roomse vitriool. ‘Het Roomsch koperrood is in vry groote stukken, groen van kleur... doch een weinig scherp van smaek’ (Lémery, 752).
|
vitriolum album: 614 Lat. ‘Het wit koperrood werd gekregen door uitdamping van fonteinwateren, of men maekt het door 't Groen Koperrood op 't vuur te droogen, totdat het wit worde ...’ (Lémery, 752).
|
vleder: 197, 559 vlier (Sambucus nigra L.) of kruidvlier, hadik (S. ebulus L.).
|
vlederswiin: 455 flerecijn, jicht.
|
vlesken: 550 flesje.
|
vlied(e)r(e): 110, 180, 939, 958 zie vleder.
|
vliimachtich: 261 gelijkend op een vlijm.
|
vliimachtichede: 261 vlijmachtigheid, scherpte.
|
vlieren sap: 850 sap van de vlier. Zie vleder.
|
vlocken: 541 vlokken, verfstof in vlokvorm.
|
vluchtes: 681 vlug, snel.
|
vmbelicus veneris: 1103, 1126 Lat. Volgens sommigen is dit ‘een cleene cruut ghelijc varent’ (Cotyledon umbelicus L.), De Vr., 104 s.v. scotemcilla; volgens anderen (Fischer) een soort leeuwevlek (Linaria cymbalaria L.).
|
vnguentes: 1118 Lat. zalven.
|
vnguentum: 1099, 1100, 1101, 1102, 1105, 1120, 1121, 1124, 1125, 1126, 1127, 1128, 1129, 1142, 1144, 1145, 1146, 1153, 1183, 1191 Lat zalf.
|
vnguentum apostolorum vel veneris: 1099 Lat. zalf waarvan de bereiding in dit nummer wordt aangegeven.
|
vnguentum fuscum: 1183 Lat. zwarte zalf. In het Ant. Nic.: ‘Unguentum fuscum es goet geleit op wonden. Si trect ende suvert ende heilt. ende maect goet vleesch ende trect etter’.
|
voeruoets: 40 dadelijk.
|
volf: de wolf, de naam van een kankerachtige zweer.
|
volfstong: 1142 naam van een plant, mij niet van elders bekend.
|
vorm crut: 770 wormkruid, reinevaan, boerewormkruid (Tanacetum vulgare L.).
|
vorsce: 1219 kikvors.
|
vraie: 178 echte, goede.
|
vriesen wonden: 1169 acc. sg. zie uries uuonde hieronder.
|
uries uuonde: 84 muisdoorn, kleine steekpalm (Ruscus aculeatus L.). Cf. Herb., 420.
|
|
| |
| |
vue passe (aqua -): 697 Lat. water bereid uit rozijnen.
|
vulle wort: 742 wolkruid, toorts (Verbascum thapsus L.).
|
vuulbomen: 557 wolbomen, boomwol voortbrengende bomen, wilgen (Salix alba L.)?
|
vynrute: 777 wijnruit (Ruta graveolens L.). |
| |
W
wac: 228 vochtig.
|
wade: 1165, 1168 wellicht wede (Isatis tinctoria L.).
|
wael: 1209 vaal, bleek.
|
waerel pend: 1159 zie warpond.
|
waern: 748, 1082 zie vaern.
|
waerpend: 1149 zie warpond.
|
waerpond: 1145 zie warpond.
|
walken: 1197 duwen, persen.
|
walle: 84 zieding.
|
wallen: 375 koken.
|
wallent: 1150 koken het.
|
wallet: 1149 kook het.
|
wal noete(n): 1198 walnoot, okkernoot, de vrucht van Juglans regia L. Zie MGR s.v. walnot.
|
walschen noten: 941 acc. pl. zie hierboven.
|
walse: 122 kook ze.
|
wandert: 365 reist, zwerft.
|
wane: 457 van waar.
|
want(tent): 975 tot (het).
|
warende: 963 zie varende.
|
warmoes: 369, 395 groente.
|
warpond: 1150 vooraf gekookte colofonium, dus colofonium van de beste handelskwaliteit. Cf. L.J. Vandewiele, ‘“Warpont” uit “den plaestere van Jeruzalem”’, Pharm. Ts. voor België XL (1963), 37-42.
|
water muer: 28 water pollioen datmen eet - zie hieronder.
|
water pollioen: 28 waterkers, sterrekers (Sisymbrium nasturtium L.) of water-sterremuur (Stellaria alsine Will.).
|
wechte: 397 gewicht.
|
wede: 729, 731 roede, penis.
|
wedeasche: 225, 651, 747 oorspronkelijk was dit as van wijngaardranken: Cineres clavellati of cinis ex claviculis vitis; later uit gebrande wijnmoer. Cf. Lib. Mag. Avic., 155.
|
wedebrede: 197 grote weegbree (Plantago major L.).
|
weder: 1) 257 welke.
|
2) 300 tegen.
|
3) 773 of.
|
4) 720 ware
|
|
| |
| |
wederslaen: 198 weerstaan, doen ophouden.
|
weder staet: 1143 houdt op.
|
wedeuuinden: 1046 acc. sg. zie hieronder.
|
wedewinde: 742; 29 wedewinden acc. sg. wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum L.) of tuinkamperfoelie (L. caprifolium L.).
|
wedewoertelen: 786 wortels van wede (Isatis tinctoria L.).
|
wedewynden: 1117, 1141 acc. sg. zie wedewinde.
|
wedien: 677 acc. pl. roeden, penissen.
|
wedom: 691 pijn, smart.
|
weduwynden: 812 acc. sg. zie wedewinde.
|
weedas(s)che: 528, 532, 544, 577, 607, 624, 625; 596 weedaschen zie wedeasche.
|
weel: 448 giet.
|
weet as(s)che: 541, 556, 598; 548 weetasschen zie wedeasche.
|
weetasse: 538 zie wedeasche.
|
wegebladen: 1185 acc. pl. zie hieronder.
|
wegebrede: 987, 1061, 1096, 1127, 1201; 861, 1039, 1151, 1161, 1162, 1164, 1165 wegebreden acc. sg. grote weegbree (Plantago major L.).
|
wegheblade: 439; 424 weghebladen zie hierboven.
|
wegheblare: 437 zie wegebrede.
|
weghebraden: 227, 331 acc. sg. zie wegebrede.
|
weghebrede: 200, 214, 349, 408, 409, 412; 125, 193 weghebreden acc. sg. zie wegebrede.
|
weghebreede: 118, 128; 36, 44, 77, 130 weghebreeden acc. sg. zie wegebrede.
|
weite: 261, 262, 263, 266, 267, 268 weit, tarwe (Triticum vulgare L.).
|
weiten blomme: 556 meel van weite. Zie hierboven.
|
wellet: 382 kook het.
|
wellinghe: 222, 568 brij, pap.
|
welp: 968 jonge hond.
|
wenecoel: 820 venkel (Foeniculum vulgare Mill.).
|
weni: 1029 bedoeld is wel wenigriec. Zie hieronder en de aantekening bij dit nummer.
|
wenigriec: 1008 fenegriek, zevengetijdenklaver (Trigonella foenum graecum L.).
|
went: 275, 986, 1115 tot.
|
werck(e): 88, 136, 526, 612, 613, 670, 722, 965, 1041, 1049, 1063, 1171 meestal pluksel, soms ook een soort stof vooral uit hennepvezels (Cannabis sativa L.) of vlasvezels (Linum usitatissimum L.).
|
wercoldet: 701 verkouden.
|
wercoltheiden: 676 ziekten die in koude hun oorzaak hebben.
|
wercoltheit: 731 verkoudheid d.i. wat in koude zijn oorzaak vindt.
|
werduwynghe: 579 spijsvertering.
|
werheitheit: 692 verhitting, d.i. wat in hitte zijn oorzaak vindt.
|
werke: 456, 461, 462, 1171 zie werck(e).
|
werscuttet: 536 schud het.
|
|
| |
| |
werste: 616 meest waardevolle, beste.
|
wert: 403 waarde, hoeveelheid.
|
weten meel: 514 meel van weite. Zie aldaar.
|
wetten: 499 witten.
|
wewinden: 1114 acc. sg. zie wedewinde.
|
weybrode: 955 zie wegebrede.
|
weyte meele: 666 meel van weite. Zie aldaar.
|
weytes: 630 gen. part. zie weite.
|
wiant: 763 vijand, de duivel.
|
wichoren stroncken: 1074 stengels van een plant, mij niet van elders bekend.
|
wichte: 349, 916 gewicht(sdeel).
|
wick: 958 fijt: pijnlijke verzwering aan de nagelwortels.
|
wicken: 390 - vanden oren oorlellen.
|
wiet hars: 1100 wit hars.
|
wiin beyen: 281 druiven.
|
wiins ... van sinte iohans: 223 wijn ingevoerd uit Saint Jean d'Angély in Frankrijk, de haven van waaruit, samen met La Rochelle en Niort, de meeste wijn naar de Nederlanden verscheept werd.
|
wijn edic: 563 wijnazijn.
|
wijn eeck: 539, 541, 555, 566 zie hierboven.
|
wilt beieren: 559 bosbessen.
|
winnen: 1074 zie vinnen.
|
witrioels: 533 gen. part. van vitrioel. Zie aldaar.
|
witte worte: 328 dyptamnus, in dietsche hietet -. Zie dyptamnus.
|
wit van spaengen: 11 loodwit, loodoxyde.
|
witwort: 885 zie witte worte.
|
wlf: 178 de wolf, een kankerachtige zweer.
|
wlieder: 939 zie vleder.
|
wlieren: 1107 acc. sg. zie vleder.
|
woelheit: 694 vuilheid, onreinheid.
|
woet: 197 doolt.
|
wolde: 668, 1171 wou.
|
wolf: 726, 965 zie wlf.
|
wolf fistel: 697 synoniem van noli me tangere. Zie aldaar.
|
wol juxt: 576 wellicht de naam van een ingrediënt van theriak.
|
wondencruut: 409, 980 volgens Daems, 272 is dit ogentroost (Euphrasia Rostkoviana Hayne), doch ook andere planten werden aldus genoemd (Cf. Fischer).
|
wonkel: 101 bedoeld is drawonkel. Zie draunkelhede.
|
worstael: 939 synoniem van ‘bestoptheid’, verstopping?
|
worte: 771 rotte.
|
worten: 167 wratten.
|
woude: 556 wouw, reseda (Reseda luteola L.).
|
wrachte: 1171 wrocht, werkte.
|
wreiken: 1066 breken (van de slaap), wekken.
|
|
| |
| |
wrief steen: 494 toetssteen voor goud.
|
wrisuonde: 1006 zie uries uuonde.
|
wt keren: 480, 720 uitspuwen.
|
wulf: 178 de wolf, een ziekte.
|
wulghe: 140; 2 wulghen acc. sg. wilg (Salix alba L.).
|
wulheiden: 734 vervuldheid, overvolheid.
|
wyck: 959 zie wick.
|
wyffbladeren cruyt: 677 synoniem van quinque folium. Zie aldaar.
|
wyndroesenen: 40 acc. sg. moeder van wijn, bezinksel in wijntonnen, wijnsteen, droesem.
|
wyndrosem: 975 zie hierboven.
|
wyn etich: 496, 869 wijnazijn.
|
wyngerlingh: 516 vingerhoed.
|
wynrut(t)e: 777, 841, 1201 wijnruit (Ruta graveolens L.).
|
wynsteene: 10 acc. sg. wijnsteen, Lat. tartarum.
|
wynsteens: 629 gen. part. zie hierboven.
|
wynsteyn: 622 zie wynsteene.
|
wyt spa(e)ns was: 1147, 1151 een soort wit was (afkomstig uit Spanje?).
|
wytte woertelen: 792 zie hieronder.
|
wyt wortel: 977 diptam, essenkruid, citroenkruid (Dictamnus albus L.). Vgl. echter ook Circa Inst., 354 s.v. witwort. |
| |
Y
yarrus: 1144 Lat. gevlekte aronskelk (Arum maculatum L.).
|
yctericiam: 717, 737 Lat. acc. sg. yctericia, geelzucht.
|
ydropisim: 705, 1209 Lat. waterzucht, hydrops, abnormale ophoping van sereuze vloeistoffen in cellen, weefsels of lichaamsholten.
|
ye: 454 ooit.
|
yecht(e): 670, 715 jicht, podagra.
|
yechtichede: 49 hetzelfde als hierboven.
|
yeger: 787 jager. Cf. Dt. Jäger.
|
yest: 742 uit het verband blijkt dat dit een plantnaam is. Het woord is mij niet van elders bekend.
|
ypericon: 738 aqua -, 1165 Lat. water bereid uit hertshooi, St.-Janskruid (Hypericum perforatum L.).
|
ypoquistidos: 742 hypocistis (Cyptinus hypocistis L.).
|
yreos: 1144 florentijnse lis (Iris florentina L.) of een andere soort van het geslacht Iris.
|
yringi: 651 Lat. kruisdistel (Eryngium campestre L.).
|
yrios: 1135 zie yreos.
|
yris: 664 zie yreos.
|
yrogi: 638 zie yringi.
|
yrundina (aqua -): 669, 724 Lat. water bereid uit tot as verbrande jonge zwaluwen.
|
|
| |
| |
ysande: 1151 treite, - geheiten, dat welke geneset wonden in wat steden dat sy vallen naam van een treit door Rasis samengesteld.
|
ysenbraue: 875 een plantnaam. Synoniem van yser(en)hart? Zie aldaar.
|
yseraet: 89 zie hieronder.
|
yser(en)hart: 745, 846, 863, 1001, 1015 ijzerhard (Verbena officinalis L.).
|
yserne: 91, 410 acc. sg. zie hierboven.
|
ysop(e): 105, 106, 219, 230, 289, 670, 749, 758, 775, 776, 875, 878; 724, 806 ysopen acc. sg. hysop (Hyssopus officinalis L.).
|
ysopo: 453, 467 Lat. zie hierboven.
|
ysopy (aqua -): 749 Lat. water bereid uit ysop(e). Zie aldaar.
|
ytelic: 1212 van elk.
|
yuorie (aqua -): 690 Lat. water bereid uit ivoorschilfers.
|
ywys: 1009 taxus (Taxus baccata L.). Cf. Daems, 277. |
| |
Z
zaen: 445 snel.
|
zanen: 155 acc. sg. room (van melk).
|
zanic: 874 sanikel, heelkruid (Sanicula europaea L.).
|
zaucier: 975 sauskom. Cf. Fr. saucière.
|
zauelboem: 467, 897, 1046 zevenboom (Juniperus sabina L.).
|
zech: 1200 betekenis onzeker.
|
zeduaer: 670 wilde gember (Curcuma zedoaria Bergius Roxb.). Zie echter ook MGR.
|
zeduwaer: 784 zie hierboven.
|
zedwer: 889 zie zeduaer.
|
zeedwar: 916 zie zeduaer.
|
zenipsaet: 463 zaad van mosterd. Zie sen(n)ep.
|
ziekede: 91 ziek.
|
zijen: 80 zeven door een doek.
|
zijet: 139 zeef het.
|
zinsums: 1127 Jacobskruid, groot kruiskruid (Senecio vulgaris L.).
|
zinziber: 577, 578, 579, 638, 639, 647, 650, 651, 652, 655, 658, 664, 665, 668, 669; 653 zinzibere Lat. gember (Zingiber officinale Roscoe).
|
zuct: 670 ziekte.
|
zuet hout: 661 zoethout, kalissiehout (Glycyrrhiza glabra L.).
|
zukar: 652 suiker.
|
zweel: 754 gezwel.
|
zweer(e): 133, 705, 728, 735, 736 pijn.
|
zweeren: 89 pijn doen.
|
zweerne: 131 te - pijn doen.
|
zweert: 133 doet pijn.
|
zwellen: 721 gezwellen.
|
zwer(en): 137, 724, 745, 76l pijn(en).
|
zwering(h)e: 686, 737 pijn. |
|
|