Woord vooraf
De eerste academisch geschoolde Germanist die in België belangstelling getoond heeft voor de losse, hoofdzakelijk medische recepten, die in verscheidene Middelnederlandse handschriften bewaard zijn gebleven, was Willem De Vreese. In 1894 maakte hij een aanvang met de publikatie van een compendium van dit soort vakproza. In een eerste aflevering bracht hij een kleine zeshonderd recepten uit een paar handschriften samen. Door allerlei redenen is dit werk nooit vervolledigd geworden en bleef zijn aandeel in de uitgave van vaktechnische teksten tot deze en enige aflevering beperkt.
In 1970 heb ik dit opzet weer opgenomen en stelde in Middelnederlandse Geneeskundige Recepten een tweede aflevering samen met bijna veertienhonderd recepten uit vijf verschillende handschriften.
Het is de bedoeling in het nu voorliggend deel een derde aflevering te brengen van dit door De Vreese geplande compendium, een vervolg op en een aanvulling bij mijn in 1970 verschenen werk. De laatste jaren werden enkele nieuwe middeleeuwse receptaria ontdekt, zodat ook met dit deel het terrein nog niet als helemaal ontgonnen kan worden beschouwd. Toch is het zeer waarschijnlijk dat nu de grote meerderheid van de tot ons gekomen Middelnederlandse recepten gedrukt is.
Het is mij een aangename plicht hier de talrijke personen te danken voor de hulp die ze mij herhaaldelijk hebben betoond bij de voorbereiding van deze uitgave.
In de eerste plaats gaat mijn dank naar Dr. M. Gysseling, die mij met grote vriendelijkheid bij taalkundige en dialectische moeilijkheden steeds bijzonder behulpzaam is geweest, en die de groei van dit werk met blijvende belangstelling heeft gevolgd.
Ten zeerste ben ik Prof. Dr. R. Jansen-Sieben verplicht, die mijn aandacht op het belangrijke Kasselse handschrift heeft gevestigd en mij er welwillend een fotocopie van heeft ter beschikking gesteld.
Verder verdienen een bijzondere vermelding de bibliothecarissen en het personeel van de bibliotheken waar de gebruikte handschriften zich bevinden: de Murhardsche Bibliotheek te Kassel, de Koninklijke Bibliotheek te Brussel en de British Museum Library te Londen.
Een bijzonder woord van dank is bestemd voor Dr. Hartmut Broszinski, die enkele moeilijk leesbare plaatsen in het Kasselse handschrift voor mij ter plaatse heeft gecontroleerd.
Last but not least gaat mijn dank ten slotte naar mijn echtgenote, die mij bij de jarenlange voorbereiding van dit werk met raad en daad heeft terzijde gestaan, die het allemaal van zo dichtbij heeft meegemaakt en heel wat materieel werk voor deze uitgave van mij heeft overgenomen.