May-bloemen, gestrooyt voor d' E. bruydegom, Sr. Symon Zoutman, en sijn E. bruyt, juffr. Maria Hendrix Antwerpen. Vereenight den 23. van bloeymaant, in Gouda, 1666(1666)–Anoniem May-bloemen, gestrooyt voor d' E. bruydegom, Sr. Symon Zoutman, en sijn E. bruyt, juffr. Maria Hendrix Antwerpen. Vereenight den 23. van bloeyma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio A6v] [fol. A6v] [De tijdt die alles teelt, ontdekt een vruchtb're Vrede] DE tijdt die alles teelt, ontdekt een vruchtb're Vrede, Na straffe stribbeling de wereldt door en door, Sy çiert het Aartrijk weêr dat glants en geur verloor, En schaft ons 't lieve licht na droeve duysterheden. Haar teelsucht baart op nieuw een heugelijke Troudagh, Daar Soutman, Hendriks kroost, omhelst door kuysche Min, En hert en ziel verplicht aan 't hert van sijn Vriendin, Die hy lang had gesocht, doch eyndelijk Tergouw sagh. Daar baarde keur hem angst, doch 't oogh viel op Marie, Aan wien hy straks ontdekt wat drift hem derwaarts joegh, Sy werpt haar schrand're geest hem daad'lijk voor de boegh, En gaf hem swakke troost in sijn verdrietigh vrye. [Folio A7r] [fol. A7r] ‘Een Jager siende kans 't beoogde Wildt te vangen, Hitst weêr sijn Brakken aan door nieuw gegrepen moedt, Soo lang hy siet sijn Jacht noch eenigh voordeel doet, Op hoop van 't soet genot, en lang verlangt verlangen.’ De beesige Mary, ontrent 'er Vaders boeken, En op en afslagh van de gladde Koopmanschap, Set tegens sijn gevley en beê, haar sinnen schrap, En vandt een meerder lust in boeken als besoeken. De kuysche Min, met Vreê, en eerb're Trouw, verbonden, Drie Susters die 't gemoedt van dese Maaght bestreên, Bepleyten 't Vrouw'lijk recht, om 't Ja voor 't weyg'righ Neen Te keuren, voor een salf in sijn verseerde wonden. Nu barst den Amstel met de Yssel, en de Gou uyt, Om 't schik'lijk huw'lijk van dees Twee tot een gevoegt, [Folio A7v] [fol. A7v] Daar Vrienden wederzijdts wel over zijn vernoegt, Om dat oprechtigheyt, en zedigheyt haar Trouw sluyt. Dees dagh gedy u Nieuw-Vereende tot een baken, Dat soo oyt knibbeling of weêrwil u ontmoet, Den Huwlijkmaker maak u heyligh bitter soet, Soo gy 't van passe maakt, hy sal 't noyt qualijk maken. Trekt d'een sijn streng wat stijf, den and're trekt wat sachter, En vyert elkander bodt naar eysch van tijdt en plaats, Somtijdts is swijgen best, en dan wat meerder praats; Te los dat struykelt licht, en al te kort leydt achter. U welgenoegen wil den Hemel noyt vermind'ren, Den zeegen Bethuels die wert aan u vervult, Op dat wanneer gy oudt, en afgeleeft zijn sult, Gy vreught beleven meught aan kind'ren, en kindts-kind'ren. Vorige Volgende