May-bloemen, gestrooyt voor d' E. bruydegom, Sr. Symon Zoutman, en sijn E. bruyt, juffr. Maria Hendrix Antwerpen. Vereenight den 23. van bloeymaant, in Gouda, 1666
(1666)–Anoniem May-bloemen, gestrooyt voor d' E. bruydegom, Sr. Symon Zoutman, en sijn E. bruyt, juffr. Maria Hendrix Antwerpen. Vereenight den 23. van bloeyma–
[Folio A2r]
| |
May-bloemen.
SOo kan een Donderslagh een dapp're Eyk doen breeken,
Geen Koninklijk Gebouw, staat seker voor den val,
De schoonste schoonheyt door 't nieuwsgierig oog bekeeken.
Hoe lang het çierlijk staat, in 't eynd verkeeren sal.
Den Winter die de Vloet met kristalyne soomen
Bemesselt, op wiens macht hem Mensch, en Paert vertrouwt,
Versmelt, wanneer de Lent het Aertrijk, en de Boomen
Onsluyt, en toont wat groen de kouw beslooten houdt;
Een Maagt, hoe vies van Min, is endelijk te beweegen,
Geen saak, hoe vreemt gesien, wort seker door de tijdt;
Een harde keyselsteen slijt door de sachte reegen,
Het geen men 't liefste heeft, dat raakt men 't lichtste quijt.
Soo drâ als Jacobs Soon, de geest van Hendriks Dochter
| |
[Folio A2v]
| |
Getoetst had, die met deucht en wijsheyt was voorsien,
Wierd hy sijn vryheyt quijt (eerst hoogh geacht) en sochter,
Gelijk het is geschiet, sijn trouwe Min te bien;
Sy leyt geen Liefde, maar bestaat alleen te soeken,
(Soo 't scheen) hoe sy op 't best haar Vader dienen mocht
En vindt genoeg te doen in 't houden van de boeken;
Doch hy naer Minnaars aart, liet haar niet onversocht:
Ik roep het gansche Veer van Gouda tot getuygen,
Men vondt wie dat men vondt, hem vondt men in de schuyt.
Mariaas streng gemoedt most voor sijn klachten buygen;
Sy is het Jawoort quijt, sy sit en pronkt voor Bruyt.
Treedt toe mijn Calioop, voldoe uw plicht met wenschen,
Vereende door de bandt van 't Huw'lijk t'saam geknoopt,
Dat nimmer ongeval, uw' Vreughtbloem mach verslerissen,
En dat eer Phebus weêr het Aartrijk ommeloopt,
| |
[Folio A3r]
| |
Een Telligh uyt uw Stam, en Vruchtboom voort mach spruyten;
Die, wen 't den Hemel wil, tot vreughde van uw Twee,
De sonden haten mach, de deucht in 't herte sluyten,
Is mijn begeert en wensch; sterft zaligh, leeft in Vreê.
|
|