De mars-drager, of nieuwe tover-lantaren
(1754)–Anoniem Mars-drager, of nieuwe tover-lantaren, De– AuteursrechtvrijWaar in vertoond word de nieuwste en aangenaamste gezangen, die hedendaags gezongen worden
Stem: Als 't begind.
DAer zouder een Ruyter uyt Iagen gaan,
En uyt Iagen aan een groen kant,
Hy vond daar niet te Iagen,
Als een overschoone Maget,
Een schoone heel figelant.
De Ruyter al tegen het Meysje sprak:
Lief wilje dan met mijn gaan,
| |
[pagina 53]
| |
En ik zal der u Schoone-kind leyde,
Alzo ver aan een Groen-heyde,
Daar de geele Roosjes staan.
Den Dag verging en den Avond kwam aan,
Deze Maget was moe van gaan,
Een Stoeltje liet zy haar zetten,
En een Beddetje liet zy haar dekken,
Want haar slapens-tijd kwam aan.
Snagts omtrent 't was Midder-nagt;
Deze Maget ontwaakte zeer,
Staat op stout Ruyterje koene:
En gaat wandelen in dat Groene,
Want de Nagt is gepasseerd.
Het isser voorwaar den Dageraad niet;
Maar het isser de Maane-schijn,
En komt keerter u Meysje eens omme;
Gy zijt der mijn wellekomme;
En kom spreekter een Woord met mijn.
Smorgens vroeg als 't was schoon dag,
Zey zy Sustertje geeft mijn raad:
Ik heb by den Ruyter geslapen:
En 'k hebber mijn Maagetdom gelaten,
Roem van Maagdetje als ik was.
Dat gy by den Ruyter geslapen hebt;
Lief dat is u eerbaarheyd,
Roemt noyt Maagden van u eere;
Men vind zulke Dogters wel meere,
Wagt jou op een ander tijd.
|
|