De mars-drager, of nieuwe tover-lantaren
(1754)–Anoniem Mars-drager, of nieuwe tover-lantaren, De– AuteursrechtvrijWaar in vertoond word de nieuwste en aangenaamste gezangen, die hedendaags gezongen worden
Op een schoone Voys.
WEest 'er gegroet schoon Herderinne,
De liefde dringt my sterk aan,
Ik voel mijn berooft
| |
[pagina 51]
| |
geheel van zinnen,
Kan ik geen troost van u verwinnen,
Dat gy my wild ten antwoord staan.
Want ik leg stadig heele Nagten,
Dat ik peyns om u mijn zoete Kind,
Daarom en laat mijn niet wagten,
Gy kund mijn pijn heel gaan verzagten
Als gy mijn maar eens weder mind.
Ionkman houd op van al u klagen,
Want ik en kan my dat niet verstaan,
Dat gy u nood zo aan my komt klagen,
Om my zo veel toe te dragen,
Wel waar komt dat zo gaau van daan.
Daar ik nog in geen occasie,
Of converzatie en hebbe gehad,
Als lest in de Nieuwe Spruyt-plantagie,
Met onze Schaapjes vol koeragie,
Daar gy mee te praten zat.
Schoon-lief ik moet u openbaren,
Zedert die tijd dat ik u daar zag,
En onze Lammeren te zamen waaren,
Wat is my droefheyd weder-varen,
Om u zo treur ik Nagt en Dag.
Ionkman u klagen is verlooren,
Ik ben tot trouwen nog niet gezind,
Geen Minnaar kan mijn Hert bekooren,
Daarom en wild u niet verstooren,
Maar ziet dat gy geen ander mind.
Niemand kan ik ter Wereld minnen,
Ofte gaan klagen mijn droefheyd groot,
Als u mijn over zoete Herderinne,
Die ik geheel met hert en zinnen,
Ia zal beminnen tot in der dood.
Ionkman ik geloof 't zijn geyle lusten,
Daar u Ionk-hert mee bevangen zal zijn;
Dat gy een Maagd op 't Bed zag rusten,
Die uwe Minne-brand eens blusten,
Dan waar genezen u smert en pijn.
Zoete Lief wild staken al die gedagten,
Want ik bemin u in eer en deugd,
En stort voor u uyt mijn droeve klagten,
Zoud gy daar door niet weder tragten,
Met zoete Woorden mijn Hert verheugt.
| |
[pagina 52]
| |
Ionkman houd op van al u klagen,
Want al mijn praten is veynzery,
Een Maagd moet altijd listig vragen,
En tot respect haar eerbaar dragen,
Wanneer een Ionkman komt daar by.
Wel is mijn droefheyd dan ten enden,
Zijt gy bewogen och Herderin!
Mijn te verlossen uyt veel elenden,
Zal ik met vlijt mijn dan gaan wenden,
Dryven u Schaapjes de Stal-waard in.
Ia Herder gaat maar na de Wyden,
Zy zijn verzadigt heel gants met groen;
Laten wy zamen ons wat vermeyden,
En met genugten die gaan verbeyden,
Kom Herder geef my daar op een zoen.
Schoon-lief ik neem u in mijn Ermen,
Ik zal u beminnen en wezen getrouw,
En u voor angst en druk beschermen,
Gy hebt verhoord mijn droevig kermen,
En gy zult wezen mijn lieve Vrouw.
Herders wild nu vreugd aanschouwen,
En maakt nu een krans van Lauwerier
Om op 't Hoofd van mijn Lief te bouwen,
Wat groote vreugd nu zal ik trouwen,
Mijn zoete Katelijn komt maar hier.
|
|