Madoc. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| |
Herman Pleij
| |
[pagina 265]
| |
Afb. 1 Bommelstein, het kasteel van Ollie B. Bommel uit de stripverhalen van Marten Toonder (De avonturen van Tom Poes (Amsterdam 2007) 72.
we andere eisen en vragen, gebruiken we nieuwe middelen en kunnen we meer kennis benutten. Maar we scheppen nog steeds eigen Middeleeuwen zoals die ons het best uitkomen. In deze tijd wil dat zeggen: in het verlengde van huidige toekomstvisies en moderne zingevingen van het bestaan. Daar is niets op tegen zolang het besef van construeren in plaats van reconstrueren maar aanwezig blijft. We hebben de Middeleeuwen gewoon nodig. Maar wel in passende gedaanten. De soms licht ridiculiserende en zeker triomfantelijke houding bij de besprekingen van negentiende-eeuwse pogingen om de Middeleeuwen te begrijpen en in ere te herstellen is nogal arrogant. Die negentiende-eeuwers weten heel goed waar ze mee bezig zijn bij de herstelwerkzaamheden van dat verre verleden. Jonkheer Van Sypesteyn is ervan overtuigd dat oude fundamenten in de grond te Nieuw Loosdrecht de resten moeten zijn van een voorvaderlijk slot uit de Middeleeuwen. Met man en macht, en ondanks veel tegenwerking, weet hij dit kasteel weer uit de grond te stampen. Hij krijgt het niet helemaal rond - het huidige bouwsel is verre van voltooid - maar wat er staat moet naar zijn gevoel in de buurt komen van wat de oorspronkelijke bouwers voor ogen heeft gestaan. Let wel, wat ze ooit hebben gewild maar wat er volgens hem in hun eigen tijd niet helemaal van gekomen is.Ga naar eindnoot1 De jonker weet heel goed dat zijn constructie niet overeenstemt met het oorspronkelijke bouwwerk, zo dat er al ooit gestaan heeft. Maar hij doet wat zijn voorvaderen graag gedaan zouden hebben als ze over voldoende middelen en beter inzicht beschikt hadden. Veel negentiende-eeuwse reconstructies staan in het teken van niet zozeer het reproduceren of overdoen van de Middeleeuwen, maar veeleer het verbeteren daarvan.Ga naar eindnoot2 Viollet-le-Duc, Cuypers en al die andere bevlogen bouwheren scheppen een Middeleeuwen zoals de mensen die destijds zelf gewenst zouden hebben, als ze gebruik hadden kunnen maken van de moderne technieken en de verdiepte kennis van later over hun eigen tijd. Daarbij vervagen de grenzen tussen restaureren en herscheppen.Ga naar eindnoot3 Die houding was zeker hoogmoedig maar niet onnozel. Door de hang naar een verbeterd verleden construeerde men een authentiekere erfschat, die meer geschikt was om het heden te begrijpen en de toekomst te verlichten. Daardoor werd ook menig | |
[pagina 266]
| |
bouwwerk uit de Middeleeuwen voor de ondergang behoed. Nationaal bouwmeester en minister Victor de Stuers wist het Maarten van Rossemhuis te Zaltbommel op het nippertje te redden door te verklaren dat het de vroegste representant was van een Hollandse renaissancestijl. In die geest werd het sterk verwaarloosde gebouw van omstreeks 1535 dan ook gerestaureerd. Gotiek was als nationale bouwstijl moeilijk te verkopen vanwege de voor protestanten onverteerbare associaties met een rijk rooms leven uit de Middeleeuwen. Renaissance-elementen in bouwwerken stonden eveneens identificaties met vaderlandse sentimenten in de weg. De renaissance was immers uit het buitenland komen aanwaaien, met die typisch geachte frutsels en versiersels aan de buitenkant waaraan de inheemse volksaard geen boodschap wenste te hebben. Die kenmerkte zich immers door soberheid en een afkeer van ijdel vertoon. Daarom besloot De Stuers dat er toch een Hollandse renaissance in de bouwstijl te bespeuren zou zijn, zoals er ook van een noordelijk humanisme gesproken kon worden. Vervolgens wees hij het op last van Van Rossem gebouwde huis als modelvoorbeeld aan: trapgevels, harmonie, sobere decoratie. Waar de uitvoering daarvan in de loop der eeuwen onzichtbaar geworden was of zelfs nooit gerealiseerd zou zijn, werd deze weer of alsnog aangebracht. Ook hier aarzelde men dus niet om een ooit bedoelde opzet als richtsnoer te gebruiken, al stond de zekerheid van zo'n ontwerp allerminst vast.Ga naar eindnoot4 | |
De betrekkelijkheid van het authentiekeWij doen weinig anders, al zal niemand het in zijn hoofd halen om nog aan verbeteren van de Middeleeuwen te denken. Toch bevinden verbeteren en aanwijzen van essenties en achtergronden van middeleeuwse gedachten en uitingen zich akelig dicht bij elkaar. Bij het blootleggen van middeleeuwse intenties achter een kunstwerk wordt de makers daarvan niet zelden de les gelezen. Het lijkt wel alsof er alleen maar een vrolijk hondje op de voorgrond bedoeld is. Maar in feite geeft de kunstenaar daarmee aan dat de trouw aan de soeverein serieus genomen dient te worden. Ook op het niveau van de kijker neigen dergelijke interpretaties algauw naar betweterij en dus naar invullingen van wat die middeleeuwse mensen eigenlijk zouden willen zeggen - nooit zomaar een hondje voor de sfeer. Dat men in later tijd graag onvermoede diepten aanbrengt in vroeger geestesleven en de artistieke uitingen daarvan zegt vaak meer over de eigen tijd dan over de Middeleeuwen zelf. Toch roepen we dat alles zo echt mogelijk moet zijn, anders is het niet mooi of de moeite waard. Ooit bracht ik met mijn vriendin een vakantie door in het Spaanse Peniscola, ergens boven Valencia. Als student was ik recent besmet door de Middeleeuwen en die wilde ik dan ook overal herkennen. Tot mijn grote opwinding bleken diverse winkeltjes in het toen nog middeleeuws aandoende stadje grote slagzwaarden te verkopen uit dat zo begeerde verleden tegen merkwaardig schappelijke prijzen, zeg maar een tientje per stuk. Dat dit wel erg weinig was, ook in het Spanje van Franco in de jaren zestig van de vorige eeuw, verdrong ik hardnekkig. In gedachten zag ik ons, omgord met een fors aantal van die zwaarden, al via de perrons van Portbou en Parijs huiswaarts keren - men moest destijds flink overstappen om weer aan de rest van Europa te mogen meedoen. Uiteindelijk hielp mijn vriendin me uit de droom, gestimuleerd door haar onwil om als een achterlijke Jeanne d'Arc aan het moderne reizigersverkeer deel te nemen. En al snel bleken die zwaarden toen replica's te zijn, die voor echt moesten doorgaan | |
[pagina 267]
| |
bij de recente opnamen van de film El Cid ter plaatse. Daarom waren er ook zoveel van die nepzwaarden te koop, want het ging om flinke legers die elkaar in de pan hadden gehakt op het ruime zandstrand van de bijbehorende baai. Meteen vond ik die zwaarden oninteressant, ordinair zelfs met hun vergulde blik en overdreven krullendraaierij. Maar alleen omdat ik wist dat ze niet echt waren. Kort voordien liep ik nog likkebaardend langs de onvervreemdbare schoonheid die ze uitstraalden. Weten deed pijn en kon veel bederven. Moderne waarderingen van kunst en literatuur veronderstellen hoe dan ook verzekeringen van de hoogste authenticiteit. Imitaties staan directe emoties over schoonheid en zeggingskracht in de weg, hoe fraai replica's en namaak ook mogen uitpakken, doorgaans niet van echt te onderscheiden - zie de museumwinkels. Een reproductie kan niet ontroeren maar alleen nieuwsgierigheid bevredigen en eventueel een brug slaan naar een mogelijke beleving van het echte kunstwerk of de herinnering daaraan. Toch blijkt ook deze echtheidsobsessie in de praktijk zeer betrekkelijk en wel degelijk afhankelijk te zijn van tijdgebonden smaak en navenante eisen aan het verleden, tot aan de complete herinrichting daarvan toe. Zo roemt men graag de oorspronkelijkheid en het louterend primitieve van middeleeuwse beelden. Naakter kunnen die bruinglanzende beeldhouwwerken of de blanke beelden van steen de waarheid niet zeggen. Maar zo zagen ze er destijds helemaal niet uit. Ze waren uitgevoerd in felle kleuren, vol contrasten, om de aandacht te trekken en de taal te laten spreken waartoe kleuren toen zo graag benut werden. Niks blank of ongeverfd, een beeld in die staat was gewoon nog niet af ofwel schandelijk versleten.Ga naar eindnoot5 Hetzelfde geldt voor de oneigenlijke ervaring van de naakte stenen in gebouwen uit het pre-industriële tijdperk. De Middeleeuwen doemen voor ons vanzelf op als we de voegen tussen de kale bouwstenen kunnen zien. Maar die bleven in de tijd zelf verborgen, want een gebouw kon pas voltooid heten als het gepleisterd was. Zo hoorde het en daartoe nodigden het klimaat en de gebruikte bouwmaterialen ook uit - je was wel gek om in zo'n halfvoltooide structuur te gaan wonen. Vervolgens moest dat pleister wel veelzeggende kleuren dragen evenals het interieur. Het was meer een kwestie van geld in hoeverre men zich de dure (= houdbare) verf kon veroorloven voor de afwerking en decoratie. Maar een kerk zag er zowel van binnen als van buiten vaak uit als een kruising tussen een kermistent en een gokhal.Ga naar eindnoot6 Die authenticiteit wil niemand meer terug in de moderne tijd, hoewel de oorspronkelijke kleuren doorgaans goed te reconstrueren zijn en meer dan eens nog te herkennen vallen in achtergebleven sporen. Voor nu zijn de Middeleeuwen blank, zuiver, primitief en simpel. En als ze dat van nature niet willen zijn, dan zullen we ze alsnog zo maken. Al in de negentiende eeuw zet de ontkleuring van het verleden in, zelfs zo rigoureus dat men vaststelt dat het kleuren van gebouwen in de Middeleeuwen op een esthetische vergissing moet berusten.Ga naar eindnoot7 Men had toen beter moeten weten, een opstelling die nog te herkennen valt in het maken van verontschuldigingen voor de wandaden van het voorgeslacht. De behoefte aan een puur en onbesmet verleden heeft een meer algemene ontkleuring daarvan in de hand gewerkt. Kleur wordt dan gezien als smetstof, een toevoeging aan de schepping, iets wat van nature niet bij de dingen hoort maar daaraan uit dubieuze overwegingen is toegevoegd, namelijk om te versieren en te verleiden. In die zin is kleur al in de Middeleeuwen door vooraanstaande theologen gezien als favoriet wapentuig van de duivel. Daartegenover blijft echter krachtig de overtuiging bestaan dat | |
[pagina 268]
| |
Afb. 2 Poging om de ‘oorspronkelijke’ Seghelijn te reconstrueren aan de hand van de bewaarde bronnen en gewapend met een betere kennis van het ‘Middelnederlands’ dan de middeleeuwers zelf.
kleuren wel degelijk tot Gods scheppingskracht behoren, vandaar het eerbetoon aan de goddelijke mysteriën met al die gekleurde kerken en beelden. De duivel is na de Middeleeuwen vervaagd, maar de sentimenten rond kleur als smetstof zijn gebleven. Die passen in de eeuwenlange ambitie om de eigen geschiedenis van een zuiver begin te voorzien, dat gecorrumpeerd is door menselijke tekortkomingen of zelfs misdaden. Voorbeelden daarvan zijn in de klassieke Oudheid de Gouden Tijd en het vertoornen van de goden, sinds het christendom het paradijs en de zondeval, en op meer nationalistisch niveau de Germaanse en de Bataafse mythe, als rechtvaardigingen voor een Duits rijk en de Republiek der Verenigde Nederlanden. Telkens waren er bewegingen die herstel beloofden, een terugkeer naar de paradijselijke staat op aarde zoals communisme en nationaal-socialisme in de moderne tijd nog in de praktijk probeerden te brengen. Binnen dergelijke kaders paste de ontkleuring als het streven naar de te herwinnen zuiverheid van de oorsprong. Daarom werd ook de klassieke Oudheid vanaf de achttiende eeuw wit gemaakt. Al op school kon je leren, dat de Romeinen zich voornamelijk in witte lakens voortbewogen temidden van blanke tempels. Alleen de bazen mochten soms in purper. En dat beeld werd nog eens bevestigd door Asterix en Obelix. Maar ook in die begintijd van de westerse beschaving was veel gekleurd. Duivel en oorsprongsmythen allang gepasseerd, houden wij toch de erfenissen daarvan in stand door de zucht naar authenticiteit te temperen of zelfs op te geven, als | |
[pagina 269]
| |
het om schreeuwende kleuren gaat. Niemand peinst erover de Pont du Gard bij Nîmes, die indrukwekkende resten van een immens aquaduct, weer terug te brengen in de oorspronkelijke kleur, namelijk vuurrood. Naar onze smaak doet dat denken aan barbaarse instant-kunst, die de balans tussen landschap en cultuur met opzet verstoort. Juist dat blanke en bleekroze van die massieve stenen in het groenblauwe landschap van Van Gogh komen als zeer natuurlijk over en zien er helemaal uit zoals ze moeten zijn. Daarom wil ook niemand de blanke Akropolis in Athene, hoog toornend boven de azuurblauwe Middellandse zee in de verte, teruggebracht zien in het oorspronkelijke hardblauw dat voor de ontwerpers en uitvoerders de natuurlijke kleur geweest is.Ga naar eindnoot8 Er kan zelfs heftige verontwaardiging ontstaan als die bewonderde witheid van nu als onecht gekwalificeerd wordt. Dat bleek bijvoorbeeld bij een Amsterdamse tentoonstelling in 2005 rond Etruskische beelden, waarvan de afgietsels weer met de oorspronkelijke kleuren beschilderd waren. Geen gezicht, oordeelde vrijwel iedereen, wat mankeerde die Etrusken toch om die fraai uitgelijnde proporties te verkleuren tot regenboogachtige zuurstokken?Ga naar eindnoot9 Overigens beperkt de opgave van de echtheidsdroom zich allerminst tot kleuren en pleisterwerk. Verreweg het grootste deel van de literatuur uit het pre-industriële tijdperk behoorde tot een luistercultuur. Niet alleen Homerus' werk, maar ook de Reynaert, de sonnetten van P.C. Hooft en Wolff en Dekens roman Sara Burgerhart kwamen tot leven in publieke manifestaties. Die konden gaan van voorlezen in beperkte kring tot aan sensationele en ten dele geïmproviseerde spektakels met personages, decors en attributen. Stil en in je eentje lezen was zeer uitzonderlijk en zeker niet in eerste instantie de bedoeling. Die manier van consumeren kwam pas massaal in de loop van de negentiende eeuw in zwang - om vervolgens stilzwijgend geprojecteerd te worden op de eeuwen daarvoor.Ga naar eindnoot10 Daarom lezen we nu zwijgend en in alle eenzaamheid middeleeuwse teksten. En we dwingen schoolkinderen om mee te doen. Maar ook dat is heel oneigenlijk gedrag, losgelaten op teksten die daar niet op gebouwd zijn. De waarderingen zijn dan ook navenant. Eenzelfde verhaal valt te vertellen over de moderne omgang met oude muziek, die op de passende smaak van nu gebracht is. Met dat verschil dat deze muziek in die gemoderniseerde vormen bijzonder populair is geworden onder de smaakmakende elites, in tegenstelling tot oudere teksten. Maar destijds kan zij nooit zo hebben geklonken als nu. | |
Moderne bevlogenhedenHoe dan ook staan moderne waarderingen van de Middeleeuwen in dienst van de zucht naar identiteit en houvast. In de wetenschap worden zulke nieuwe vragen toegespitst op het verkennen van collectieve mentaliteiten en plaatsen van herinnering, en op uitgangspunten als ‘gender’ - allemaal vruchten van eigentijdse behoeften. Meer in het algemeen krijgen die ambitieuze verlangens gestalte onder de vlag van een ‘new historicism’ dat alles met alles verbindt, zowel synchroon als diachroon, in de lengte en de breedte en van hoog tot laag. Daarbij vormt Eliots ‘breaking bread with the dead’ de veelgeciteerde leuze om emotioneel in contact te komen met de vorigen.Ga naar eindnoot11 Dat gebeurt dan in het kader van zich vernieuwende geesteswetenschappen die schudden aan de overtrokken ambities van strikte rationaliteit en wetmatige causaliteiten in het academische bedrijf. | |
[pagina 270]
| |
Afb. 3 Laat-negentiende-eeuwse versie van hoe het uit de dertiende eeuw stammende Muiderslot eruit gezien zou kunnen (of zelfs moeten) hebben.
Wetenschapsbeoefening en publieke waardering van de Middeleeuwen zijn daardoor dichter bij elkaar gekomen. Daarbij is de voorstelling van deze periode als een bandeloos tijdperk vol woeste en bizarre verschijnselen sterk favoriet geworden in de westerse wereld. Toen wist de mens nog wat leven was gezien de talrijke teksten, afbeeldingen en vertoningen die een uitbundig leven van zuipen, vreten, luieren en potverteren lijken te adverteren of te veroordelen. Het is troostrijk om daarin weg te dromen vanuit de beregelde verzorgingsstaat van nu. Tenminste, zo nu en dan. Aan een dergelijke beeldvorming doet de wetenschap mee door vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw een aanzwellende stroom studies aan te bieden over ketters, heksen, leprozen, vagebonden, feesten, banketten, rituelen, vertoningen, seks, geweld, epidemieën en rampen - ‘never a dull moment’ in de Middeleeuwen. En het zijn niet de minsten die dat beeld van de andere Middeleeuwen gevestigd hebben tegenover de eigen tijd: Le Goff, Ginzburg, Tuchman en vele anderen van formaat. Zij maakten een keus die ingegeven werd door moderne behoeften. Met evenveel recht en overtuiging zou je een boek over verveling in de Middeleeuwen kunnen schrijven. Die moet van tijd tot tijd immens geweest zijn. In de Lage Landen was driekwart van het jaar reizen nogal problematisch door modderige wegen. Dat betekende heel wat isolement in stad, dorp of klooster en op kasteel of boerderij. Maandenlang moest je jezelf zien te vermaken, zeker in de wintermaanden als het werk op het platteland stillag. Die situatie vormde de bedding voor een tot de onmiddellijke omgeving beperkte eet-, feest- en amusementscultuur, waarbij spontane voordrachten en vertoningen een hoofdrol speelden, vrijwel altijd omkranst met muziek, zang en dans. Ook devotie en individuele contemplatie, gevat in eindeloze oefeningen, kregen extra stimulansen door die periodieke verveling. Al die particuliere vervelingstherapieën kleuren het dagelijkse leven meer en vooral | |
[pagina 271]
| |
langer dan de exuberante uitspattingen, die nu het beeld van de Middeleeuwen bepalen. Er zijn heel wat sporen van bewaard, goed te herkennen aan een zeker amateurisme. Maar het past nog niet in de eenentwintigste eeuw om vanuit verveling over de Middeleeuwen te schrijven. Misschien is het wachten op woeliger tijden, althans in meer permanente zin dan de incidentele opschuddingen van nu. Juist dan gaan die langgerekte Middeleeuwen met hun zeeën van tijd, gebrek aan afleiding en gevoel voor orde opnieuw de troostrijke rol spelen waarvoor we het verleden zo graag benutten. Nu moet je terdege rekening houden met het spektakel dat de wetenschap over de Middeleeuwen beloofd heeft. Zaalhouders verwachten algauw dat publiekslezingen over deze tijd ruwe boert opleveren en een gulle lach zullen uitlokken.
Afb. 4 Presentatie van Carl Orffs muzikale mediëvalisering uit 1936 van de twaalfde-eeuwse Carmina Burana.
Meteen na de publicatie van mijn proefschrift werd ik uitgenodigd door diverse carnavalsverenigingen in het Zuiden. Mijn boek ging namelijk over middeleeuwse vastenavondvieringen, niet omdat ik de wortels van mijn eigen carnavalsdriften wilde blootleggen (die heb ik niet), maar door mijn belangstelling voor de vergeten literatuur van de late Middeleeuwen. Veel van die verwaarloosde teksten bleken tot het carnavalsrepertoire van vroeger te behoren. En om ze te kunnen begrijpen, moest ik eerst uitzoeken wat die feesten destijds probeerden aan te richten.Ga naar eindnoot12 Vanaf die tijd was ik voor het Zuiden carnavalsdeskundige. En iemand die beweerde daar veel van te weten, moest zelf ook wel een onverbeterlijke lolbroek zijn. De eerste keer trad ik te 's-Hertogenbosch aan voor een lezing. De zaal zat afgeladen vol en het was ook nog eens elf november. Gekleed in een stemmig colbert en uitgerust met een zware bril, die geen twijfel liet bestaan over mijn recent verkregen brevet van geleerdheid, keek ik het verzamelde volk eerst ernstig aan, om daarna te openen met: ‘Over de oorsprong van het carnaval laten de middeleeuwse bronnen ons pijnlijk in de steek. Maar gelukkig bevat het werk van Thomas van Aquino op talrijke punten...’ Verder kwam ik niet, want een in boerenkielen gehulde hoempaband die ik nog niet eerder had opgemerkt, walste over mij heen met een zwaar aangezette touche die de zaal bewoog tot een vrolijk ‘Zone goeje hebbe wij nog nie gehad’ - en nog eens, al viel dat op zichzelf nog zeer te bezien. Want onverstoorbaar bleven zaal en ik ons op het eigen spoor voortbewegen, te weten dat van in het vooruitzicht gestelde leut tegenover het pad van ontluikende wetenschap. ‘Middeleeuws’ typeert een levenshouding die graag toppen en dalen bereist, het liefst op één dag. Als adjectief is het een sterk label geworden, dat voor gedragsvormen staat van barbaars tot aan fris en onbevangen maar altijd ongeremd, wat zowel negatief (onbeheerst) als positief (spontaan) uitgelegd kan worden en in ieder geval ‘realistisch’ mag heten. Extreme levenslust en diepe melancholie wisselen elkaar in een doorlopende voorstelling af. En deze opgewonden mix die het dagelijkse leven zou kleuren laat zich vervolgens met gemak in de moderne tijd exploiteren. Aldus zijn de Middeleeuwen opgegaan in een grabbelton voor modern sentiment en gelijk. Ze verschaffen op afroep houvast, troost, herkenning en andere dromen die | |
[pagina 272]
| |
het menselijke bestaan dragelijk moeten houden. Daar werkt de wetenschap niet alleen aan mee, ze opent juist een veelvoud aan vensters op zulke gebruiksmogelijkheden. Daar is niets op tegen, integendeel. Zolang iedereen maar blijft onderkennen wat er gebeurt. En zich niet vermaakt over die onnozele negentiende-eeuwers. Ook nu kunnen we zonder Middeleeuwen niet verder. Al moeten we eraan wennen dat de echte Middeleeuwen nooit hebben bestaan. |
|