Madoc. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
Erwin Mantingh
| |
[pagina 196]
| |
Afb. 1 Het affiche en de wervende tekst (van de ommezijde) voor de voorstellingen van Middelpracht en eeuwse praal in theater Frascati te Amsterdam (naar een exemplaar van het Theater Instituut Nederland, Amsterdam).
| |
[pagina 197]
| |
kers en hun publiek? Dit zijn veelomvattende vragen die bij mijn weten nog niet of nauwelijks zijn geëxploreerd. Zoals bekend is met de ‘uitvinding’ van de Middeleeuwen het dedain voor deze ‘tussentijd’ geboren. Vooral de humanisten hebben in de Renaissance middeleeuwers bespot om hun goedgelovigheid, boersheid, liederlijkheid, achterlijkheid en wat al niet meer, een beeld dat later is doorgedrongen buiten die intellectuele kringen en taai is gebleken. En daarna? Om de gedachten te bepalen: ik versta onder Middeleeuwenhumor alleen die komische uitingen waarin dit tijdvak of een deel ervan het doelwit is van scherts.Ga naar eindnoot5 Bij een eerste, vluchtige verkenning van dit terrein bleek de oogst mij in ons taalgebied tamelijk mager. Buiten wat hierna ter sprake komt, heb ik niet zo heel erg veel aangetroffen: een paar voorbeelden in de literatuur, een aantal middeleeuwse mystificaties, een enkele film en reclame, enkele strips en in de sfeer van kinderboeken nog wel het een en ander.Ga naar eindnoot6 Maar het is mij nu niet te doen om een inventarisatie, ik beperk mij tot enkele staaltjes van Middeleeuwenhumor in werk van Drs. P. Deze plezierdichter is inmiddels bejaard en, als het om optreden gaat, bedaard. Maar zijn teksten en liederen zijn nog springlevend en werken bij lezing en beluistering onverminderd op de lachspieren. Hoe is hij omgesprongen met ons middeleeuwse erfgoed en welk beeld van de Middeleeuwen levert dit op? Middelpracht en eeuwse praal
Dit is een tijd van boos gerucht
Van duivelswerk en grove klucht
Van zwarte pest en rode sneeuw
Kortom, dit is een middeleeuw
Aan het woord is Plunko de minstreel die hier 's Levens Felheid samenbalt in vier jambische versregels. Het is de eerste strofe van ‘Keplinkepling’, het bekendste van de in totaal negentien Middeleeuwenliederen uit het eigenzinnige oeuvre van Heinz Polzer (1919), beter bekend als Drs. P.Ga naar eindnoot7 De jaren zeventig waren de hoogtijdagen van dit zonderlinge, zingende heerschap. Dankzij een reeks LP's, televisieprogramma's en heuse hits was Drs. P een landelijke bekendheid geworden. Onvergetelijk is bijvoorbeeld zijn vertolking van de ‘Dodenrit’ in AVRO's Toppop. In een tv-optreden anno 1974 huppelde de zanger, gekleed in grijs kostuum en getooid met malle bontmuts, ietwat schutterig rond vóór de decorstukken waar normaal het showballet van Penny de Jager furore maakte. Het waren de uitgekiende tekst en muziek die een klassieker hebben gemaakt van dit hilarische liedmet-slechte-afloop, over een gezin dat gezeten in een troika, luidkeels zingend uit de liedbundel, over de Siberische sneeuwvlakte snelt, op de hielen gezeten door een meute hongerige wolven. Aanzienlijk minder bekend is Middelpracht en eeuwse praal uit datzelfde jaar. Dit historisch muziekdrama ging in Gent in première en zou in 1975 een korte tournee door Nederland maken. De dialogen waren geschreven door Ivo de Wijs, liederen en muziek stonden op naam van Drs. P. Een jaar later verscheen een boekje met alleen de liedteksten van het ‘drama’, voorzien van korte toelichtingen en verbindende teksten door Drs. P.Ga naar eindnoot8 Niets wijst erop dat het stuk en het boekje indertijd als zodanig doorslaande successen waren: de theaterrecensent van de Volkskrant spreekt in navolging van het af- | |
[pagina 198]
| |
fiche weliswaar van ‘... een verbijsterend schouwspel’ maar voegt er fijntjes aan toe dat het ‘... wel wat strakker geregisseerd had mogen worden’.Ga naar eindnoot9 Van latere opvoeringen of een herdruk is mij niets bekend - evenmin tijdens de Middeleeuwenmanie van de jaren '80. Wel is ongeveer de helft van deze liedjes opgenomen in Tante Constance en Tante Mathilde, de ‘definitieve bloemlezing van Drs. P-liedteksten’ uit 1999.Ga naar eindnoot10 ‘Keplinkepling’ was al eerder als enige Middeleeuwenlied uitverkoren voor de dubbel-cd Drs. P compilé sur cd (1991).Ga naar eindnoot11 Hoewel deze historische excursie binnen het oeuvre van de doctorandus dus geen al te grote weerklank lijkt te hebben gehad, is het toch een boeiende en komische onderneming geweest, zo blijkt voor wie Middelpracht en eeuwse praal ter hand neemt. Vele teksten toveren, bij mij tenminste, een glimlach op het gezicht - het zou me niet verbazen als ik zelfs aan deze leesversie meer plezier beleef dan bij de originele toneeluitvoering het geval geweest zou zijn. Ik zal vooral ingaan op het al genoemde minstreelslied dat als pars pro toto kan dienen. Maar ter inleiding eerst een paar opmerkingen over het ‘leesdrama’ als geheel.
Het boekje opent met de tekst van een kort koorgezang; ik geef ook het aansluitende ‘technische’ commentaar weer dat de schrijver in het boekje aan de liederen heeft toegevoegd: Middeleeuwenlied
Episch, gotisch, feodaal
Boekdrukkunst en wagenspelen
Haringkaken, vierendelen
Vedelaar en valkenier
Heksenzalf en gildebier
Edelvrouwen, bedelorden
Fulpen wambuis, tinnen borden
Middelpracht en eeuwse praal
Een koorgezang. Het rijmschema is wat ongewoon, t.w. abbccdda, waarin b en d vrouwelijke rijmen zijn. Een en ander geeft iets plechtigs aan het lied, wat muzikaal wordt ondersteund: de melodie (in mineur en a-symmetrisch) krijgt bij haast iedere lettergreep een apart accoord. Het lijkt wel Dies Irae of zoiets. De opsomming van middeleeuwse faits divers is komisch doordat zij hier in één verband worden geplaatst én worden overgoten met een saus van ironie: welke pracht en praal schuilen er bijvoorbeeld in het haringkaken en vierendelen? En dan is er natuurlijk de taal: sfeerbepalende archaïsmen als ‘vedelaar’ en ‘fulpen wambuis’, de nonsensicale verhaspeling van middeleeuwse pracht en praal, alles strak in het metrisch gelid van de trochee. De in het boekje toegevoegde toelichting gaat - hier als elders - in op de technische aspecten van de versificatie en de melodie en ook hier ligt de ironie op de loer: wellicht is het mijn gebrek aan muzikale kennis waardoor ik moet glimlachen om ‘a-symmetrische melodie’, maar de verbazing in het laatste zinnetje verhult dat de commentator zelf verantwoordelijk is voor de gelijkenis met het genoemde kerkgezang uit de dodenmis... Ongeëvenaard in zijn soort en treffend voor de tijd van publicatie is de opmerking bij een ander lied: ‘Een tekst met binnenrijm is zoiets als LSD met vruchtensmaak: men krijgt een onverwachte bonus’. | |
[pagina 199]
| |
Afb. 2 Fulco de Minstreel tweemaal afgebeeld op het stofomslag van de 8e druk uit 1951. Illustratie van Rie Reinderhoff. Uit: Wonderland. De wereld van het kinderboek (Zwolle/Den Haag 2002) 76.
Met het korte ‘Middeleeuwenlied’ is de toon van het drama gezet. In zes ‘bedrijven’ trekt een bonte stoet ‘middeleeuwers’ op het toneel voorbij: (o.a.) een ter dood veroordeelde baljuw, een tirannieke hertog, een beul en zijn knecht, minstreel Plunko, een wantrouwige waard, een marskramer, een hopman, een waarzegster, een heks, alchemist Spiritox en diens leverancier van handen van gehangenen: Huivert de handenman, een kloostervol monniken, een nar, een kroniekschrijver, een sneltekenaar... Het ‘circus Jeroen Bosch’ is er niets bij! De handeling voert ons daarbij onder andere langs een stedelijke marktplaats met schavot, door het woud, naar binnen in herberg De Vergulde Laars en in een goedgevulde kloosterkelder waar het bier rijkelijk vloeit. Archaïsche titels van de bedrijven, als ‘Schaarste en gemor’ en ‘Geestkracht en stoutmoed’, maken het geheel af. We zijn hier te gast in de opwindende Andere Wereld van de Middeleeuwen, waar extreme omstandigheden en onbeheersbare krachten het dagelijks leven zouden hebben bepaald. Ik sluit hier aan bij een typering van Herman Pleij, die in 1985, in een mooi artikel over de Middeleeuwen als ‘passe-partout-tijdperk’, ervoor waarschuwde dat we ons niet moeten laten misleiden door de eenzijdige beeldvorming van een middeleeuws rariteiten- en griezelkabinet.Ga naar eindnoot12 | |
Plunko de minstreelOnze gastheer in de wondere wereld van Middelpracht en eeuwse praal is Plunko. Voor de minstreel is een dragende rol weggelegd als vertolker van vijf verbindende liederen: hij zingt de ‘Minstreelsliederen’ A, B en C ter overbrugging van scènewisselingen en brengt een jolig ‘Gezelligheidslied’ ten gehore als ‘pauze-finalenummer’. Na de pauze zingt hij als geheugensteuntje het ‘Samenvattingslied’ - daarbuiten doet hij niets: hij speelt geen rol in de actie van het stuk. Plunko krijgt in de begeleidende liedcommentaren enkele | |
[pagina 200]
| |
malen lof toegezwaaid van zijn eigen schepper vanwege zijn bondigheid. Bovendien wordt de actualiteit van deze minstreel geroemd: ‘Plunko onderscheidt zich van zijn collega's, doordat hij niet met oncontroleerbare sagen aankomt, maar actueel nieuws brengt’! Verrassend genoeg komt ‘Keplinkepling’ als zodanig niet voor in Middelpracht en eeuwse praal. Het lied dat bekend is geworden in de uitvoering van Drs. P, blijkt te zijn samengesteld uit de drie genoemde minstreelsliederen, waarbij een aantal strofen is geofferd. Drs. P heeft een voorliefde voor parodieën en daarvan getuigt ook dit minstreelslied.Ga naar eindnoot13 Hoe heeft hij de Middeleeuwen gemanipuleerd in ‘Keplinkepling’? Allereerst worden de minstreel en zijn lied zelf niet al te serieus genomen. De naam van onze bard is een duidelijke verwijzing naar Fulco de Minstreel uit het gelijknamige historische jeugdboek uit 1892. Dat spannende en beeldend geschreven boek van C. Joh. Kieviet is voor de generatie van Drs. P Middeleeuwen-beeldbepalend geweest.Ga naar eindnoot14 Maar Plunko klinkt en is wel een stuk onbenulliger dan Fulco, de dappere held uit een jongensboek die aan zijn onverschrokken optreden de ridderslag overhoudt. De naam Plunko zinspeelt op het tokkelen, het plukken aan de snaren van een luit. Deze elementaire vorm van instrumentale begeleiding wordt nog genadelozer geridiculiseerd in het herhaalde geplingeling en geplongelong uit Plunko's refrein. Dat hij zijn verzen zingt met ‘welbesnaarde tong’ doet zijn naam eer aan. ‘Keplinkepling’ vertelt één grol per strofe, waarbij onbekommerd kriskras wordt rondgesprongen door duizend jaar West-Europese geschiedenis, wat in zekere zin vergelijkbaar is met het sprunghafte karakter van de middeleeuwse ballade. Na het met felle kleuren geschilderde openingscliché van de Dark Ages bespeelt Drs. P verschillende komische registers, terwijl de wreedheden niet van de lucht zijn: woordspelingen (de Hunnen en de onzen, de heen-en-weerwolf alias veerman), anachronismen (in Rotterdam binnenvallende Noormannen, Jeanne d'Arc die om een vuurtje wordt gevraagd), neologisme (kuisheidsgordelroosGa naar eindnoot15), archaïsme (bijlo) en absurdisme (de gevierendeelde Florentijn die met zichzelf kwartet). Mooi gevonden is ook de typering van de rondreizende minstreel als een orale krant. In de uitvoering wint dit minstreelslied nog aan glans door het rijm en jambisch metrum, het hoge tempo en de onvaste stem van de zingende doctorandus. Haaks op de meedogenloze middeleeuwse inhoud en sfeer staan de muziek en het arrangement: het is een vrolijk, vlot nummertje uitgevoerd door een dixielandorkestje (of zoiets) met schetterende trompet, hoewel op de achtergrond doorlopend snarengetokkel waarneembaar is. Door de afwisseling in het luitspel in het herhaalde slotrefrein valt de verleden tijd ‘vandaar dat ik mijn verzen zong’ precies op zijn plek, maar stevenen we onherroepelijk af op onzin in de slotregel: ‘met welbesnaarde ting’. De parodie is af. Keplinkepling
Dit is een tijd van boos gerucht
Van duivelswerk en grove klucht
Van zwarte pest en rode sneeuw
Kortom, dit is een middeleeuw
Mijn naam is Plunko, welbekend
En met mijn tokkelinstrument
Reis ik als minstreel door het land
Bij wijze van orale krant
Ons werelddeel beleeft vandaag
Naar ik verneem, een Hunnenplaag
De onzen stellen zich teweer
De Hunnen winnen keer op keer
Keplinkeplinkeplinkepling
Vandaar dat ik mijn verzen zing
Keplonkeplonkeplonkeplong
Met welbesnaarde tong
| |
[pagina 201]
| |
De winter kan hier ijzig zijn
Ik ga dan dikwijls naar het plein
Waar ik mij koester in de gloed
Die ketters branden reuze goed
Een edelvrouw had zich ontkleed
En vroeg de arts waaraan zij leed
Hij keek en sprak meedogenloos:
‘Bijlo, aan kuisheidsgordelroos’
Er is al vaak in Rotterdam
Gesidderd als de Noorman kwam
Hij is ontuchtig, wreed en slecht
En men verstaat niet wat hij zegt
Keplinkeplinkeplinkepling enz.
Een Florentijn had kaartgespeeld
En is daarom gevierendeeld
Maar dat bedierf toch niet de pret
Hij speelt nu met zichzelf kwartet
Er is te Kortrijk, naar men zegt
Een heen-en-weerwolf neergelegd
In 't daaglijks leven moet dit beest
Een veerpontschipper zijn geweest
Ik was een dagje in Rouaan
En trof zowaar Jeanne d'Arc daar aan
Die zich niet erg beleefd gedroeg
Toen ik haar om een vuurtje vroeg
Keplinkeplinkeplinkepling enz.
Keplinkeplinkeplonkeplong
Vandaar dat ik mijn verzen zong
Keplonkelonkeplinkepling
Met welbesnaarde ting
| |
De Middeleeuwen van Drs. PIk kan mij niet aan de indruk onttrekken dat Drs. P zich tot op zekere hoogte heeft vereenzelvigd met Plunko, de buitenstaander-bard die dichtend en zingend, als orale krant, getuige is van een ander, wreed en merkwaardig tijdsgewricht. De romantische hang naar verre streken en andere tijden is de plezierdichter niet vreemd, al is een emotionele band met zijn onderwerp geen voorwaarde: hij bezong onder andere stelselmatig lichaamsdelen, leestekens, groente en fruit. De Middeleeuwen vormen een dankbaar vehikel voor de beschrijving van wreedheden, een van zijn favoriete motieven, en in mindere mate, ook voor de erotiek: naast de edelvrouw met kuisheidsgordelroos komt in het drama één bisschop met pornoblad voorbij en een heel klooster met monniken die zich eens in de vier jaar, op schrikkeldag, van de Heilige Vader Papyrus de Tweede te buiten mogen gaan. Dit om uitwassen te bestrijden - let op de binnenrijmen die in dit ‘Kloosterlied’ over elkaar buitelen: ‘... Maar zie nu toch hier es,’ verzuchtte Papyrus, ‘het kwalijke virus van den Tempelier Door deze en dergelijke nonsensicale, virtuoze taalgrappen en het kolderieke handelingsverloop doet Middelpracht en eeuwse praal mij, met alle verschillen, sterk denken aan de historische absurde humor in Monty Pythonfilms als The Holy Grail (1975) en The Life of Brian (1979) en in de serie Blackadder met Rowan Atkinson (1983-1989). Maar, ere wie ere toekomt, Drs. P was eerder. Vanzelfsprekend zal niet iedereen evenveel plezier beleven aan de ‘historische hu- | |
[pagina 202]
| |
mor’ van Middelpracht en eeuwse praal. Dat is vooral een kwestie van smaak. Aan kwaliteit schort het niet. Ivo de Wijs heeft gelijk als hij schrijft: ‘De historische kennis van Drs. P. is verbluffend - en aanwijsbaar. Moeiteloos schiep hij teksten boordevol middeleeuwse reminiscenties (...)’.Ga naar eindnoot17 Dat blijkt eens te meer als ik zijn andere humoristische Middeleeuwenwerk erbij betrek, dat ik pas op het spoor kwam toen ik met dit essay bezig was. Zijn lange, verhalende gedichten ‘Rutger de kruisridder’, ‘Ridderverhaal’ en het aan Vergilius in de mond gelegde relaas over de ‘reis met Dante door de Hel’: ze zijn alle zeer onderhoudend en geestig. Ze zouden meer dan voldoende stof bieden voor een afzonderlijk artikel, een afstudeerscriptie of wat dies meer zij. Tot mijn aangename verrassing blijken de Middeleeuwen een terugkerend thema te vormen binnen het werk van H.H. Polzer.Ga naar eindnoot18 Wie zich stoort aan zijn eendimensionale voorstelling van de geschiedenis, mist de humor. Zoals het voor een bioloog geen zin heeft de dierenwereld in fabels te toetsen aan de natuur, is het hier onzinnig het komische beeld van de Middeleeuwen te beproeven op zijn historische merites. De portrettering van de minstreel als anti-held in een boze Andere Wereld is onderdeel van een bekende humoristische strategie: vertekening of, in sterkere mate, omkering. De parodie transformeert de middeleeuwse superheld op perkament tot anti-held op papier.Ga naar eindnoot19 Ziedaar Plunko. De portrettering van de minstreel als lachwekkende loser is slechts één wapen uit het hele arsenaal aan taalgrappen en grollen dat Drs. P inzet. | |
De geletterde lachDe ware Viking gordde nooit zijn slagzwaard aan de heup
Dan na het eten van een portie knäckebröd met ströp
Historische humor treft slechts doel als er bij het publiek enige kennis van zaken aanwezig is. Wie geen flauw benul heeft van de Middeleeuwen kan deze Vikinggrap vermoedelijk toch wel plaatsen, maar zal zich beslist niet om ‘Keplinkepling’ kunnen verkneukelen.Ga naar eindnoot20 Historische humor gedijt alleen als de periode die wordt bespot, wordt gekend. Overleeft die geletterde lach in de eenentwintigste eeuw of gaat hij ten onder in de hedendaagse humorgolf? Als het om de kennis van het tijdperk gaat, zijn de Middeleeuwen aan het onderwijs overgeleverd. Het is daarom een verheugende ontwikkeling dat er op school de laatste jaren weer meer aandacht is voor algemene kennis van de geschiedenis. Op dit moment woedt er in Nederland onder historici en andere betrokkenen een discussie over de vraag wat daarbij het richtsnoer zou moeten zijn: de tien tijdvakken van de commissie-De Rooij of (ook) de canon van de commissie-Van Oostrom. Deze concepten zijn lastig met elkaar te verenigen omdat ze, vreemd genoeg, los van elkaar ontwikkeld zijn.Ga naar eindnoot21 Hoe deze schoolstrijd ook afloopt, het zou zonde zijn als Fokke & Sukke eraan ten prooi zouden vallen. Het lot van dit duo is immers nauw verbonden met de invoering van de historische canon en de twee gevleugelde schepseltjes zijn momenteel de onbetwiste kampioenen in het historische-humorgenre. Digitale cartoons van Fokke ende Sukke verluchten de Middelnederlandse literatuur op de site literatuurgeschiedenis.nl en de ‘historische canon van Fokke & Sukke’ is zowel in boekvorm als digitaal (entoen.nu) te bewonderen.Ga naar eindnoot22 Humor is dan ook een beproefd middel om leerlingen bij de geschiedenisles te houden. De kwaliteit van deze humor laat echter soms wel te wen- | |
[pagina 203]
| |
sen over.Ga naar eindnoot23 En binnen de context van het onderwijs is Plunko wellicht niet zo bruikbaar: een anti-held nodigt leerlingen nu eenmaal minder snel uit tot identificatie. In de klas past beter de underdogpositie van het grof gesnavelde tweetal Fokke en Sukke. Daarom is het te hopen dat zij nog lang mogen rondstruinen als twee balorige suppoosten in het virtuele museum van de vaderlandse geschiedenis. Dan valt er in de toekomst ook nog volop te lachen om de Middeleeuwen en om de ‘tijd van boos gerucht, van duivelswerk en grove klucht’ van Drs. P. |
|