| |
| |
| |
Lering en vermaak
Een schort van vijgebladeren
Soms vind je iets wat je niet zocht. En dan ook nog iets dat een heel ander licht werpt op wat zo vertrouwd zeker leek.
Om een kort verhaal lang te maken: het begon allemaal met Die Destructie van Jherusalem, in 1482 te Gouda gedrukt door Geraert Leeu. Die tekst was nog onuitgegeven, de materie interesseerde mij, en ik had behoefte aan materiaal voor een werkcollege. Omdat ik benieuwd was hoe deze proza-versie zich verhoudt tot Jacob van Maerlants Die Wrake van Jherusalem zette ik de diplomatische editie van Maurits Gysseling eronder. Gaandeweg zag ik dat die proza-versie - die volgens het colofon in 1361 uit het Latijn vertaald zou zijn - niets anders was dan een ontrijmde Wrake van Jherusalem. Het is dus geen tweede vertaling/bewerking op basis van een Latijnse De bello iudaico van Flavius Josephus, zoals wel beweerd wordt.
Beide teksten sloten zo nauw op elkaar aan dat de lezing van de proza-Destructie meer dan eens probleemgevallen in de verzen-Wrake oploste. De ontrijmer hakte knopen met kennis van zaken door. Ook constateerde ik dat, gelet op de vele terugverwijzingen en het colofon, de ontrijmer zich niet beperkt heeft tot Die Wrake, maar dat hij daarvóór Scolastica/Rijmbijbel ontrijmd heeft.
Mijns inziens moet het colofon zo begrepen worden dat deze proza-redactie in 1361 voltooid werd, en dat de ontrijmer wist dat de verstekst uit het Latijn vertaald was. Ik laat het aan anderen over om vast te stellen of de ontrijmer inderdaad de veertiende-eeuwse tekstverwerker Petrus Naghel was.
Van het een kwam het ander, en ik besloot om met behulp van de proza-Destructie een nieuwe kritische editie te maken van Die Wrake van Jherusalem. De bestaande editie van Jean Baptiste David, verschenen in 1858-1859, is dringend aan vervanging toe. David baseerde zijn editie op het zogeheten Berlijnse handschrift (hs. A), dat uit 1321 dateert. Er is echter een ouder handschrift (hs. C), dat door Gysseling omstreeks 1285 gedateerd werd, maar dat kon geen genade vinden in de ogen van David. Dit oudere handschrift (Brussel, KBR, 15001) is door Gysseling diplomatisch uitgegeven in zijn Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300) en opgenomen op de CD-ROM Middelnederlands.
| |
| |
De editie David bevat een variantenapparaat (van de hem bekende handschriften), en daarin staat hs. C altijd alleen. Maar wie de moeite neemt de inderdaad vaak duistere redactie C te vergelijken met een Latijnse De bello iudaico komt tot de slotsom dat de lezing van hs. A weliswaar begrijpelijker is maar daarom niet juister. Een schoolvoorbeeld van: lectio difficilior potior: de moeilijkere lezing is de sterkste/beste.
Nu gebeurden er twee dingen los van elkaar die samen zouden leiden tot de hierboven aangekondigde onverwachte vondst. In Utrecht wilde de Werkgroep Middelnederlandse Artes Literatuur (WEMAL) het tweede lustrum vieren met het bezorgen van een diplomatische editie van de encyclopedie Vanden proprieteyten der dinghen van Bartholomeus Engelsman, bewaard gebleven in een druk van Jacobus Bellaert, Haarlem 1485. Ik kreeg daar lucht van en bood aan mee te helpen. De Universiteitsbibliotheek van de UvA bezit een editie van de veertiende-eeuwse Angelsaksische vertaling van John Trevisa, en die editie heeft mij/ons meer dan eens grote diensten bewezen bij het identificeren en annoteren van eigennamen voor het Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten (REMLT). Mede vandaar mijn bereidwilligheid.
Omdat ik niemand voor de voeten wilde lopen, en uit ervaring weet dat alle begin makkelijk is, tekende ik in op de laatste boeken, en kreeg zo Boek 17 over alles wat groeit en bloeit: bloemen, kruiden, vruchten, wortels, bladeren, planten, heesters en bomen.
Maar voordat ik de letter F van Ficus bereikt had, was ik in nóg een project verzeild geraakt. Op het Huygens Instituut wilde collega Karina van Dalen onderzoek doen naar de woordenschat van Jacobs Scolastica/Rijmbijbel in alle vijftien bewaard gebleven handschriften. Wederom bood ik aan mee te helpen. Kon ik eindelijk onderzoeken hoe hs. C zich gedroeg in het Oude en Nieuwe Testament. Alle Scolastica-handschriften bevatten namelijk het Oude Testament, bijna alle ook het Nieuwe Testament, maar lang niet alle handschriften bevatten Die Wrake. Om het onderzoek ook thematisch interessant te maken besloten wij bijbelse vrouwen voor onze steekproeven te nemen, om te beginnen: Judit, Delbora en Eva.
Nu dacht ik het een en ander van Eva te weten, ook van de middeleeuwse Eva, onder andere door het vertalen van de Eerste Bliscap van Maria, waarin de Zondeval op een hilarische manier wordt nagespeeld, met Adam als pantoffelheld.
Om Jacobs voorstelling van paradijselijke zaken beter te kunnen begrijpen besloot ik de tekst woord voor woord met de brontekst, de Historia scolastica - (heils) geschiedenis voor de (hoge)schoolbanken - van Petrus Comestor te vergelijken.
De eerste verrassing was dat Jacob - zoals hij ook al in Die Wrake deed - het een en ander wegliet. In Die Wrake liet hij - conform de ti- | |
| |
tel die hij zijn vertaling/bewerking meegaf - alles weg dat niet strookte met zijn interpretatie van de Joodse Oorlog als de wraak van God voor de kruisdood van Zijn Zoon, met als gevolg dat Jacob een karikatuur maakt van Flavius Josephus' apologie, waarin voor alle duidelijkheid met geen enkel woord over Jezus gerept wordt. Dit keer echter werd het weglaten niet ingegeven door Jacobs anti-judeïsche sentimenten, maar door kuisheid ten opzichte van zijn publiek of preutsheid ten opzichte van zichzelf.
Toen ik hierover van gedachten wisselde met mijn historische collega Bert Demyttenaere van de UvA, vertelde deze mij dat er niet één scheppingsverhaal is, maar dat er twee scheppingsverhalen in het Oude Testament staan, die elkaar ook nog eens tegenspreken. Terug naar Genesis en de andere boeken die aan Mozes worden toegeschreven, maar ik kon - ook met behulp van Ctrl-f - dat andere scheppingsverhaal niet vinden. Totdat Bert het mij aanwees.
Je kijkt er overheen omdat - ook in De Nieuwe Bijbelvertaling - het begin van Genesis hoofdstuk 2 aan het slot van Genesis hoofdstuk 1 geplakt wordt. Niet in mijn Latijnse Vulgaat, daar staat een keurige regel wit tussen hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2, en zo hoort het ook. Hoofdstuk 1 is scheppingsverhaal nummer één, en hoofdstuk 2 is scheppingsverhaal nummer twee. In het eerste scheppingsverhaal worden als laatsten man en vrouw tegelijk geschapen, en ook mogen zij van alles eten en gebruik maken van alles dat geschapen is. In het tweede scheppingsverhaal wordt de man vóór de dieren geschapen, die komen er pas als God ziet dat Adam eenzaam is. Flavius Josephus bevestigt dit (in de Nederlandse vertaling van Meijer en Wes van de Antiquitates iudaicae): ‘2 [34] En hier, na de zevende dag, [d.w.z. na het eerste scheppingsverhaal, WK] begint Mozes met zijn beschouwingen over het ontstaan van de wereld.’ Ook daar ziet God dat Adam eenzaam is. Hij schept mannelijke en vrouwelijke dieren, toont die dieren aan Adam, geeft die dieren de naam die zij nu nog hebben, en kijkt of er iets van Adams gading tussen zit. Als God ziet dat Adam geen aanstalten maakt om met een mannelijk of vrouwelijk dier te paren - een buitengewoon subtiel verbod tegen bestialiteit - terwijl die beesten dat wel met elkaar doen, besluit God hem uit zijn lijden te verlossen en wordt Eva uit een van Adams ribben geschapen.
Maar vooraleer ik terugkeer naar Comestors Historia scolastica moet ik mijn verhaal onderbreken voor een anekdote over kerkvader Augustinus. De bron ben ik kwijt. Aan Augustinus werd eens gevraagd: ‘Hebben Adam en Eva “het” in het Paradijs gedaan?’ Alsof hij erbij geweest was reageerde Augustinus: ‘Nee. Adam en Eva hebben “het” niet in het Paradijs gedaan.’ Maar nadat hij op het gezicht van de vraagsteller een triomfantelijke grijns had waargenomen, zo van: dacht ik het niet! - vervolgde Augustinus: ‘Maar zij hadden “het” wel kunnen doen.’
| |
| |
Dat kwam hard aan. ‘Maar,’ protesteerde de vraagsteller, ‘er was toch geen lust in het Paradijs? En zonder lust geen erectie, en zonder erectie geen “het”.’
Adam kon, legde Augustinus geduldig uit, als hij dat wilde zijn mannelijkheid met zijn ratio besturen, zoals hij ook zijn oren met zijn ratio kon bewegen als hij dat wilde.
Wat zou ik graag een student geweest zijn van Pierre le Mangeur, alias Petrus Comestor (gest. ca. 1178). Zoals hij de spanning opbouwt in zijn commentaar op Genesis, en de Zondeval van de mens in geuren en kleuren uitlegt voor een gehoor van slimme jongens in de gevoelige leeftijd, die geleerd hebben het meisje c.q. de vrouw als levensgevaarlijk labiel te beschouwen, tot alles in staat, als zij niet geregeerd wordt door de mannelijk gehoorzaamheid aan Gods bevel.
Er is bij Comestor geen enkel medelijden met, maar integendeel onverholen leedvermaak over de onnozele Eva die door de slimme slang bedrogen wordt:
Cap. 21: Over de influistering van de slang oftewel de duivel.
De slang was slimmer dan alle andere dieren op aarde, zowel van nature als door omstandigheden. Door omstandigheden, omdat hij vervuld was van de duivel. Toen Lucifer uit het Geestelijk Paradijs geworpen was, benijdde hij de mens die in het Aards Paradijs verbleef, wetend dat hij die daar ook uit kon laten werpen als hij hem een zonde zou doen begaan. Maar omdat hij vreesde dat de man hem zou doorzien, is hij op de vrouw afgegaan, omdat die minder voorzichtig was en minder stabiel, om háár te laten zondigen. En wel in de gedaante van een slang, want de slang liep toen nog rechtop, want door de vloek is hij op zijn buik gaan liggen, en naar verluidt loopt de p(h)areas nog altijd rechtop. Ook koos hij een speciaal soort slang, zoals Beda zegt, die het gezicht van een meisje had, omdat soort nu eenmaal soort zoekt, en hij ging ertoe over om haar taal spreken, zonder dat zij dat in de gaten had, zoals hij nog spreekt via bezetenen en waanzinnigen, die dat ook niet doorhebben, en hij zei: ‘Waarom heeft God jullie bevolen om niet van alle paradijselijke bomen te eten, dat wil zeggen: dat jullie wel mogen eten van de bomen, maar niet van alle bomen?’ Hij vroeg dit om uit het antwoord een clue te krijgen waarvoor hij gekomen was. En zo geschiedde. Toen de vrouw aarzelend antwoordde: ‘Anders gaan wij, geloof ik, dood’, omdat zij niet goed wist welk antwoord van haar verwacht werd, was hij er zeker van dat hij haar in zijn macht had: ‘Jullie zullen absoluut niet doodgaan! God wil alleen maar niet dat jullie op Hem gaan lijken wat betreft kennis, omdat Hij weet dat jullie als goden zullen zijn als jullie ervan zouden eten, en besef van goed en kwaad zullen hebben. Hij verbiedt het jullie, omdat Hij dat jul-
| |
| |
Afb. 1 De slang (met vrouwenhoofd) reikt Eva de vrucht aan. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 78 D 8 I, Historiebijbel, Utrecht, ca 1430, fol. 8v. Bron: http://www.kb.nl/manuscripts/search/index.html
lie niet gunt!’ Dit klonk de vrouw, die aan God gelijk wilde zijn, als muziek in de oren.
Cap. 22. Over het eten van de appel en de situatie na de zonde.
En de vrouw zag dat de boom mooi was om naar te kijken, dat wil zeggen dat de vrucht er prachtig uitzag, en op basis van de geur en hoe hij aanvoelde wist zij dat de vrucht aangenaam was om op te eten, en zij at hem op en gaf er een aan haar man, wellicht hem met overredende woorden aanmoedigend, woorden die de Wetgever (Mozes) omwille van de beknoptheid achterwege laat. Hij deed zonder protest wat zij hem vroeg, want hoewel hij daarvóór geloofde dat de vrouw onmiddellijk zou sterven, volgens het woord van de Heer, aangezien hij zag dat zij niet gestorven was, dacht hij (nu) dat dit door God gezegd was om hem bang te maken... En hun ogen werden geopend, dat wil zeggen dat zij zagen wat zij daarvoor nooit gezien hadden, namelijk het ongemak van hun (eigen) naaktheid. Dit over de ‘lichamelijke’ ogen moet niet op dezelfde manier begrepen worden als in: De vrouw zag de boom enz. Want zij gingen niet op de tast op de boom af. Maar met hun ogen, zeggen wij, zagen zij wellust en het besef daarvan. Want in hen waren de natuurlijke neigingen tot wellust aanwezig, maar die werden onderdrukt en verborgen, zoals in jongens voor de puberteit, maar toen zijn die gevoelens als een bron ontsprongen, zijn gaan stromen en zich verspreiden, gevoelens die zij voor die tijd nooit gevoeld hadden, maar gevoelens die zij nu ervoeren en herkenden. En evenals zij ongehoorzaam waren aan hun Meerdere, zo ook werden hun lichaamsdelen ongehoorzaam aan hun meerdere: de ratio. En die begeerte die tegen de ratio inging, voelden zij het eerst in hun geslachtsorganen, en toen zij zagen dat die zich tegen hun wil bewogen, kregen zij het
| |
| |
schaamrood op hun kaken. Vandaar ook dat zij schaamdelen geheten zijn. Het is immers afhankelijk van de wil van de mens of lichaamsdelen bewogen worden, maar bij de schaamdelen niet. Want dit is dus de poort van de voortplanting, en de ongehoorzaamheid van de ledematen staat als een teken van ongehoorzaamheid van de voorouders op de poort geschreven [schaamhaar?]. En zij zagen dat zij naakt waren, dat wil zeggen dat de schaamdelen ongemak gaven, en zij bloosden bij het zien van hun (eigen) schaamdelen. Maar Josephus zegt dat zij de kennis om te weten dat zij naakt waren en om hun verwarring daarover te begrijpen gekregen hebben uit het eten van de boom, die dit effect als het ware van nature had, zeggend: ‘want deze boom was de oorzaak van het inzicht en de bewustwording’.
Cap. 23. Over de vervloeking van de slang, de man en de vrouw.
Toen maakten zij zich gordels, dat zijn schorten als korte rokken of als ‘campestria’. Toevoeging 1: Dat zijn rokken als op het boerenland, waar mensen hardlopers zijn, om beter te kunnen hardlopen. En ook niet zonder reden van vijgebladeren, want als het menselijk lichaam wordt ingewreven met het sap van vijge(bladere)n dan voelt het dadelijk de geile prikkel van de begeerte, alsof dit de oorzaak was van de geile prikkel van de begeerte die zij hadden gevoeld, terwijl die prikkel slaat op de geile prikkel van de begeerte die zij zelf hadden. Vandaar dat sommigen zeggen dat de vijgeboom de verboden boom was.
Hoe algemeen verspreid was deze botanische kennis van de vijgeboom? Geen beter antwoord op deze vraag dan van Bartholomeus Anglicus:
Item: zijn humoer is zeer smerich ende daeromme is hi zeer vruchtbaer, ende datter smerich is, dat wordt vrucht, ende dat subtijl ende waterich is, dat worden blader, of dat wordt verkeert in bladeren, die daeraf breet ende dicke [lees: (in)gesneden] zijn, ende dye eynden ront [lees: peervormig] ende scharp, van der welcker melck of sap die cullen mede gesmeert, maect een hettinghe der minnen als totter oncuuscheyt.
[Item: zijn sap is heel olieachtig en daarom is hij heel vruchtbaar, en datgene wat olieachtig is, dat ontwikkelt zich tot vrucht(en), en datgene wat dun en waterig is, dat ontwikkelt zich tot blad(eren), die daardoor breed en dik zijn, en aan de randen rond en scherp, en als met het sap of de melk van die bladeren de kloten worden ingesmeerd dan veroorzaakt dat geilheid en de behoefte aan onkuisheid.]
De in de brontekst direct hierop volgende verwijzing: ‘Simile dicitur super Genesis III “Ibi fecerunt sibi de foliis ficus perizomata”.’ (Het-
| |
| |
Afb. 2 De verdrijving van Adam en Eva uit het paradijs, met ‘vijgebladeren’. Den Haag, Museum Meermanno, 10 B 21, Jacob van Maerlant, Rijmbijbel, Utrecht, 1332, fol. 6r. Uit: R.E.O. Ekkart, De Rijmbijbel van Jacob van Maerlant. Een in 1332 voltooid handschrift uit het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum (Den Haag 1985) afb. 36.
zelfde wordt gezegd over Genesis 3: ‘Daar maakten zij zich schorten van vijgebladeren.’) bleef onvertaald. Toeval?
De middeleeuwse clericale interpretatie van de ware aard van de schaamte als gevolg van de Zondeval is inmiddels duidelijk. Nadat Adam zich door zijn vrouw heeft laten ompraten - wat een sukkel! - en op basis van wat hij zag tot de onzinnige conclusie kwam dat God hem alleen maar bang wilde maken - zoals wij nu nog kinderen bang maken voor een sloot door te zeggen dat daar een monster in zit dat je grijpt als je er te dicht bij komt - ziet hij tot zijn verbazing dat zijn lichaam tegen zijn ratio in opstand komt. Omdat hij niet wilde luisteren naar Gods gebod kan hij zijn oren niet meer bewegen. Omdat Adam in opstand kwam tegen zijn Schepper, staat zijn lichaam nu tegen hem op, te beginnen met zijn geslachtsorgaan. Buitengewoon gênant om God zo onder ogen te komen en voor paal te staan. Want daar gaat het om: Adam schaamt zich niet voor Eva, zoals Eva zich ook niet voor Adam schaamt. En het is niet hun naaktheid waarvoor zij zich schamen, het is het ‘ongemak’ van hun naaktheid, of zoals Jacob het formuleert:
C 646 |
hare oghen ontdaden mettien |
|
Niet dat si blent adden ghewesen |
|
Maer hare lust verroerde met deesen |
|
jn die naturlike leede |
C 650 |
dat soe te voeren niet ne dede |
|
Ende begonden hem beden scamen |
|
van hare naecter mesquamen |
| |
| |
[Hun ogen openden zich. Niet dat zij voor die tijd blind waren, maar hun lustgevoel bracht hun ‘edele delen’ in beweging, wat daarvoor nog nooit gebeurd was, en zij schaamden zich voor het ‘ongemak’ van hun naaktheid.]
Over de kracht van de vijgeboom bij Jacob geen woord.
Wat zullen die studenten van Comestor gelachen hebben tijdens dit hoorcollege, en ook omdat Adam - ay Deus, wat jonchere! - nu uitgerekend vijgebladeren plukte om zijn erectie achter te verbergen...
Of God er zelf om heeft kunnen lachen, lezen wij nergens. Hoe dan ook, als dat geoetel met die vijgebladeren Zijns inziens lang genoeg geduurd heeft, maakt Hij van de huid van dode dieren een tunica, die het (gehele) lichaam bedekt, om de mens voortdurend aan zijn sterfelijkheid te herinneren, zonder ongewenste neveneffecten.
Willem Kuiper
| |
Links en Literatuur
CD-ROM Middelnederlands
De Nieuwe Bijbelvertaling: http://www.biblija.net/biblija.cgi?l=nl
Die Destructie van Jherusalem: http://cf.hum.uva.nl/dsp/scriptamanent/ bml/Destructie_van_Jherusalem/ Destructie_van_Jherusalem.html
Die Wrake van Jherusalem: CD-ROM Middelnederlands.
Flavius Josephus, De Oude Geschiedenis van de Joden [Antiquitates Judaicae]. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door F.J.A.M. Meijer en M.A. Wes. Deel 1 (Baarn enz. 1996).
Willem Kuiper, ‘Die Destructie van Jherusalem in handschrift en druk’, in: Voortgang, jaarboek voor de neerlandistiek 25 (2007), 67-88. Voor een on-line pdf-versie zie hierboven onder Die Destructie van Jherusalem.
Willem Kuiper, ‘Eva’: http://www.neder-l.nl/archieven/kuiper/kuiper09.html
Maria op de markt. Middeleeuws toneel in Brussel. Vertaling Willem Kuiper en Rob Resoort (Amsterdam 1995). Voor een online versie: http://www. dbnl.org/tekst/kuip008midd01-01/index.htm
REMLT: http://cf.hum.uva.nl/dsp/scriptamanent/remlt/remltindex.htm
Rymbybel van Jacob van Maerlant, met voorrede, varianten van hss., aenteekeningen en glossarium [...] voor de eerste mael uitgegeven door J. David, Pr. Drie delen (Brussel 1858-1859).
Vanden proprieteyten der dinghen: http://cf.hum.uva.nl/dsp/scriptamanent/ bml/Vanden_proprieteyten_der_dinghen/Vanden_proprieteyten_der _dinghen.html
De vertaling van Comestor is van mijn hand, maar met substantiële hulp van em. prof. dr. J.W. Smit en dr. Mariken Teeuwen (Huygens Instituut).
|
|