Madoc. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 252]
| |
Arpád Orbán
| |
De bijbelIsidorus van Sevilla (ca. 570-636) behandelt in het eerste hoofdstuk van het elfde boek van zijn Etymologiae de vijf zintuigen: visus, auditus, odoratus, gustus et tactus (Etymologiae 11,1,18). Uit zijn definitie van de verschillende zintuigen blijkt, dat de tactus, de aanraking of het zintuig van de aanraking, het meest complexe, het meest universele is van de vijf zintuigen: Tactus... per omnia membra vigorem sensus aspergat. Nam tactu probamus quidquid ceteris sensibus iudicare non possumus. (Etymologiae 11, 1, 23). Het sprenkelt de kracht van het zintuig uit over alle ledematen; want door middel van het zintuig van de aanraking keuren/beproeven wij alles wat we door middel van de overige zintuigen niet kunnen beoordelen. Het is dan ook geen wonder, dat in de bijbel juist het aanraken - dus niet het zien en dergelijke - van besmette zaken verboden is: ‘raak het besmette niet aan’ gebiedt Jahweh de | |
[pagina 253]
| |
joden via de mond van Jesaja: ‘Terug, terug! Trek er uit weg [=uit Babel]; raak niet aan, wat onrein is!’ (Jesaia 52:11). En in het boek Numeri verbiedt Mozes de joden zelfs de spullen aan te raken die bij de zondaars Dathan en Abiram behoren: ‘raak niets aan, wat hun toebehoort’ (Numeri 16:26). Immers, als je iets aanraakt wat zondig of besmet is, word je ook zelf door de aanraking besmet en zondig. Maar, omgekeerd, raak je iets heiligs, iets goddelijks aan, dan word je door de kracht van dat goddelijke, dat heilige ook zelf in positieve zin getroffen. Zo vertelt Lucas, dat massa's mensen uit Judea en Jeruzalem naar Jezus waren samengestroomd om naar Hem te luisteren en om van hun ziekten te worden genezen. ‘En de hele schare’, gaat Lucas verder, ‘probeerde Hem aan te raken, omdat een (wonder) kracht uit hem uitging en deze allen genas’ (Luc. 6:17-19). En vervolgens begon Jezus aan zijn beroemde bergrede. Problematisch, ook voor de oudchristelijke en middeleeuwse exegeten, zijn de woorden van Jezus in het evangelie van Johannes: ‘Raak me niet aan!’ (Joh. 20:17).Ga naar eindnoot1 Jezus is uit de doden opgestaan en verschijnt aan Maria (Magdalena). Zodra ze Hem herkent, wil ze Hem aanraken, maar Jezus zegt: Noli me tangere, nondum enim ascendi ad Patrem meum. (Joh. 20:17) Raak me niet aan, want ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader. Waarom mag Maria Magdalena Hem niet aanraken? De meest voor de hand liggende verklaring is: Jezus is zojuist uit het graf opgestaan, zijn menselijke lichaam is (nog) ‘besmet’ door de dood en mag daarom niet worden aangeraakt. Een aanraking leidt in de bijbel niet alleen tot besmetting of genezing. Immers, een aantal keren heeft ‘aanraking’ in de bijbel een seksuele connotatie: een fysieke aanraking kan tot ontucht leiden. Paulus legt aan de Korinthiërs dan ook uit, dat wie ontucht pleegt, tegen zijn lichaam zondigt, terwijl het lichaam van de christenen de tempel is van de Heilige Geest (1 Kor. 6:18-19). Daarom ‘is het goed voor een man een vrouw niet aan te raken’. Echter, om ontucht te vermijden, moet iedere man dan maar zijn eigen echtgenote hebben en iedere vrouw haar eigen man (1 Kor 7:1-2). Zeer sensueel geladen is het vijfde hoofdstuk van het Hooglied: Veni in hortum meum soror mea sponsa... aperi mihi soror mea amica mea columba mea inmaculata mea. (Hooglied 5:1-2) Ik ben in mijn tuin gekomen, mijn zuster, mijn bruid... doe voor mij open, mijn zuster, mijn vriendin, mijn duifje, mijn onbevlekte! De geliefde had zijn tunica al uitgedaan, zijn voeten gewassen, en er wordt dan ook voor hem opengedaan. En dan: Dilectus meus misit manum suam per foramen et venter meus intremuit ad tactum eius. (Hooglied 5:4) Mijn beminde stak reeds zijn hand door de kier en mijn buik trilde door zijn aanraking.Ga naar eindnoot2 Maar wat is nu de rol van de aanraking in de heidens Latijnse literatuur, in het bijzonder in de Latijnse liefdespoëzie? | |
Bij Ovidius, de leermeester van de liefdeBij de Latijnse liefdespoëzie denken we onmiddellijk aan Ovidius (43 v. Chr.-17 n. Chr.), die, volgens zijn eigen zeggen, hoogstpersoonlijk van Venus de opdracht, ja zelfs het bevel | |
[pagina 254]
| |
Afb. 1 Codex Buranus f. 72v. Uit: B. Bischoff, Carmina Burana (Facsimile-uitgave) (München 1967).
heeft ontvangen om de leraar van de liefde te worden.Ga naar eindnoot3 Als leraar van de liefde geeft Ovidius in het eerste boek van zijn Ars amatoria suggesties en adviezen aan zijn mannelijke lezers in de Oudheid en de Middeleeuwen over hoe ze een meisje moeten benaderen dat ze aantrekkelijk vinden. Zijn belangrijkste advies is: maak van iedere gelegenheid een deugd! Ga naar de renbaan, het volgepakte Circus, want daar ligt je kans: ‘Je mag dicht naast je dame zitten - niets belet je - en lichaam tegen lichaam prangen waar je kunt [...] je moet je buurvrouw voelen, of zij wil of niet’.Ga naar eindnoot4 Als tijdens een processie met de ivoren beelden van de goden wat zand valt op de schoot van een meisje in jouw buurt, met wie je graag contact zou willen hebben, veeg dat dan met je vingers weg; en als er geen zand te bekennen is op haar schoot, dan nog moet je dat niets afvegen (excute nullum). Zo'n eerste | |
[pagina 255]
| |
aanraking is dan het begin van de kennismaking en van een mogelijke affaire. Iedere verleiding begint vervolgens met woorden: schrijf een mooie brief in jouw vleitaal; beloof van alles, want schaden kan dat niet, immers ‘ieder kan rijk doen met wat hij belooft te geven’ en stuur die brief dan maar weg, ‘dicht bezaaid met lieve zinnen’. Vervolgens moet je je domina zoveel mogelijk overal volgen; daarbij moet je je uiterlijk wel goed verzorgd hebben, maar niet té: zet je haar niet in krullen, dirkje niet op, scheer je benen niet, word dus geen dandy, want ‘een nonchalante knapheid siert de man’.Ga naar eindnoot5 Tot slot kan ook Bacchus de minnaars een handje helpen. Ga drinken met haar (samen met haar man of vriend!) in een kroeg. Maar ga daar niet zitten hijsen: drink niet te veel, want echte dronkenschap schaadt, maar een gefingeerde zal baten: ‘als je dan iets zegt of doet wat al te vrij is, snappen ze heus wel dat de drank de oorzaak is’. Verder hoort ook hier nog een subtiel spelletje bij, van aanraking. Jij (en niet haar man!) moet als eerste de beker grijpen, waaruit zij gedronken heeft en drink dan uit deze beker daar, waar die door haar lippen is aangeraakt. En vraag verder van ieder voedsel dat zij geproefd heeft, en als ze het aanreikt, raak dan haar vingers aan. En bid ondertussen in stilte, dat haar man verongelukken moge. En als het gezelschap de kroeg verlaat, moet jij je in de massa mengen en je zachtjes aansluiten bij je meisje en ‘streel langs haar heup, al lopend, en raak voet aan voet’.Ga naar eindnoot6 Hierna pas breekt de fase aan van het praten, de tijd van beloften en leugens: en daarbij hoefje niet verbaal begaafd te zijn, want ‘elke vrouw wordt graag bemind’. Opvallend is hier, dat volgens Ovidius ‘de fase van de aanraking’ voorafgaat aan ‘de fase van het spreken’, terwijl deze twee ‘stappen van de liefde’, die in de middeleeuwse liefdestraditie een vast deel van de vijf gradus of lineae amoris vormen, in de Middeleeuwen in omgekeerde volgorde plegen plaats te vinden: volgens de middeleeuwse liefdestraditie komt men na het zien (visus), via het gesprek (allocutio), het aanraken (tactus) en de kus (osculum) tot de daad (factum).Ga naar eindnoot7 Hier komen we later op terug. De hierboven beschreven aanrakingsadviezen uit de Ars amatoria past Ovidius nu in zijn Amores 1, 4 in de praktijk toe. De man van zijn minnares is ook aanwezig bij de maaltijd van de twee minnaars. Ovidius gruwelt dan ook van het idee, dat hij slechts als gast (tantum conviva) aanwezig is en lijdzaam moet toezien, dat eventueel niet hij, maar een andere man door haar wordt aangeraakt. ‘Moge dit zijn laatste maaltijd zijn!’, wenst de jaloerse Ovidius hem dan ook toe. Hij volgt vervolgens zijn eigen adviezen uit de Ars amatoria op:
Afb. 2 De dichter Albrecht von Johansdorf omhelst een dame (Heidelberg, UB, Cpg. 848, Heidelberger Liederhandschrift, Zürich, begin veertiende eeuw). Uit: Minnesinger in Bildern der Manessischen Liederhandschrift, ed. W. Koschorreck (Frankfurt am Main 1979), p. 21.
| |
[pagina 256]
| |
Quae tu reddideris ego primus pocula sumam,
et, qua tu biberis, hac ego parte bibam. (Ars amatoria 1, 4, 31-32)
De bekers die jíj (aan de bediende) zult teruggeven, zal ik (en niet je man!) als eerste aanpakken en ik zal drinken aan de kant van de beker waar jij gedronken hebt. En natuurlijk mag het meisje met haar dijbeen het dijbeen van haar man en met haar zachte voet de harde voet van haar man niet aanraken. En Ovidius' minnares moet ervoor zorgen, dat haar echtgenoot steeds maar door blijft drinken, tot hij door slaap en wijn gevloerd is, en dan komt het allemaal wel goed, immers ‘de plaats en de omstandigheden zullen ons advies geven’. Als de tijd dan aangebroken is om naar huis te gaan, vergeet dan niet ervoor te zorgen midden in de massa te belanden, luidt het advies van Ovidius aan haar. En gooi vervolgens alle remmen los:
Agmine me invenies aut invenieris in illo:
quidquid ibi poteris tangere, tange, mei. (Ars amatoria 1, 4, 57-58)
Jij zult mij in die massa aantreffen en jij zult in die massa te vinden zijn. En raak dan daar alles van me aan, wat je maar kunt! | |
In de Carmina BuranaAangezien Ovidius, die in Middeleeuwen als dé autoriteit op het gebied van de liefde gold, de aanraking in de liefdesaffaires een cruciale rol toekent, ligt het voor de hand, dat deze handeling ook in de liefdesliederen van de Carmina Burana uit de twaalfde/dertiende eeuw herhaaldelijk beschreven of gememoreerd wordt. In carmen 72 bijvoorbeeld, dat aan Petrus van Blois wordt toegeschreven.Ga naar eindnoot8 In dit gedicht brengt de dichter dank aan Venus, dat zij hem de zo begeerde zege over zijn meisje heeft geschonken. Hij stond immers al lang als ‘soldaat’ in Venus' dienst zonder echter van de beloning (soldij) te kunnen genieten. Maar de dichter is eindelijk gelukkig, want Het meisje had (hem/mij) het genot van haar lachen, van het gesprek met haar, van haar aanraking en van haar kus geschonken. Maar de verliefde dichter is pas echt tevreden, als na deze eerste trappen van de liefde ook ‘de laatste, hoogste en de beste grenslijn van de liefde’ overschreden wordt. Hij haast zich dan ook naar het einddoel, ook al aarzelt het jonge meisje ‘de grendel van de schaamte te ontsluiten’.Ga naar eindnoot10 Maar na heel veel geworstel kan de dichter stellen:
Sed tandem ultra milito,
triumphum do proposito. (72, 4b, 1-2)
Maar ten slotte vecht ik achter de verdedigingslinie en kan ik mijn plan bekronen met de overwinning. | |
[pagina 257]
| |
In dit carmen 72 refereert de dichter dus heel duidelijk aan het schema van de vijf ‘treden van de liefde’ (lineae/gradus amoxis). De afzonderlijke elementen treffen we reeds bij Terentius (ca. 195/90-159 v. Chr.), een van de vaste schoolauteurs in de Middeleeuwen, en Ovidius aan, maar de strenge vastlegging naar getal en volgorde schijnt pas bij de laatantieke commentatoren (onder andere door Aelius Donatus in de vierde eeuw) gebeurd te zijn.Ga naar eindnoot11 Via hen zijn deze vijf vaste punten in de liefdes traditie van de Middeleeuwen een topos geworden: van het zien (visus), via het gesprek (allocutio), het aanraken (tactus) en de kus (osculum) komt men tot de daad (factum). Door de studies van K. Helm, P. Dronke en L. Friedman over de gradus amoris is het duidelijk geworden, hoe wijd verbreid de topos van de quinque lineae amoris, de vijflijnen waarlangs de liefde verloopt, is geweest.Ga naar eindnoot12 Ook in gedicht 83 van de Carmina Burana, dat eveneens aan het brein van Petrus van Blois ontsproten schijnt te zijn, wordt de rol van de verliefde man met het Ovidiaanse militaire jargon (militare, stipendium, obsequium) beschreven.Ga naar eindnoot13 De winden loeien, de bladeren vallen door de vorst. Maar de verliefde dichter wil zich nooit naar de wisseling van de jaargetijden richten, zoals het vee (83, 1, 6-8). Nee, zegt de dichter,
Non de longo conqueror obsequio -
remuneror stipendio,
letor leto premio. (83, 2, 1-3)
Ik klaag niet over de lange (militaire) dienst (van Venus), ik word schadeloos gesteld door mijn soldij, ik ben blij met mijn gelukbrengende loon. De dichter beschrijft vervolgens, zonder enige gêne, hoe hij met strelende aanrakingen het meisje verleidt:
Hominem transgredior
[...]
sinum tractans tenerum
cursu vago dum beata
manus it et uberum
regionem pervagata
descendit ad uterum
tactu leviore. (83, 4, 1.5-10)
Ik raak buiten mezelf, [...] terwijl de hand, gelukzalig, de zachte borst strelend, er ronddwaalt en, na over de borststreek te zijn getrokken, afdaalt naar de schoot met een heel zachte aanraking.Ga naar eindnoot14 Het resultaat is dan uiteindelijk, dat
caro carens scrupulo
levem tactum non offendit. (83, 5, 5-6)
het vlees, dat iedere scrupule mist, zich niet tegen een zachte aanraking verzet. Dit is allemaal te wijten, zegt dezelfde dichter in het volgende gedicht van de Carmina Burana, aan de schaamteloze Amor, die, als het meisje bang is om de liefde te beantwoorden en in tranen uitbarst: | |
[pagina 258]
| |
afb. 3 Pyramus en Thisbe verenigd in de dood, timpaan uit de kerk van Saint-Gery-au-Mont-des-Boeufs, Kamerijk, rond 1180. Uit: M. Camille, Middeleeuwse minnekust. Onderwerpen en voorwerpen van begeerte (Keulen 2000).
amor indiscretus,
queam lineam
iam pudoris tangere,
meam in eam
manum mittit propere. (84, 3, 4-8)
snel mijn hand naar haar stuurt, opdat ik direct haar schaamstreek kan aanraken. De aanraking vormt in het liefdesspel de derde graad, de middelste van de vijf treden van de liefde, het mogelijke keerpunt in de liefdesaffaire.Ga naar eindnoot15 Dit is ook de boodschap van carmen 88 van de Carmina Burana, waarin waarschijnlijk een andere dichter dan Petrus van Blois aan het woord is:
Tantum volo ludere, tantum contemplari,
presens volo tangere, tandem osculari.
Quintum, quod est agere, noli suspicari. (88, 2, 1-3)
Ik wil alleen maar spelen, slechts jou aanschouwen, bij je aanwezig zijn en je aanraken, je tenslotte kussen. Aan het vijfde, de daad, moetje niet argwanend denken. Wel of niet gemeende klachten over de amoureuze aanraking kunnen dan ook niet uitblijven. Zo klaagt een ‘kuisheidsridder’ in carmen 120 van de Carmina Burana over de desastreuze gevolgen, waartoe de aanraking in de maatschappij en met name in het huwelijk geleid heeft: | |
[pagina 259]
| |
Patet lupanar omnium
pudoris tunc palatium,
nam viginale lilium
marcet a tactu vilium
commercio probroso. (120, 2, 7-11)
Wat eens de koninklijke burcht van kuisheid was, staat als bordeel open voor allen, want de lelie der maagden verwelkt als schandelijk koopwaar door de aanraking van het uitschot. In carmen 154 ten slotte beschrijft de verder anonieme dichter uit de twaalfde eeuw, in aansluiting op Isidorus van Sevilla, de kwaliteiten van het bovengenoemde knaapje Amor: het is een lichtvoetige, met vleugels uitgeruste knaap; de vleugels duiden aan dat hij niet voor altijd blijft, de pijlen dat hij wreed is; de knapen-leeftijd toont dat hij zonder verstand en overleg handelt; zijn pijlenkoker symboliseert het feit dat hij mensen verwondt, zijn vleugel dat hij van adel is; hij wordt naakt voorgesteld, omdat er niets bestaat wat hem kan tegenhouden; hij schiet pijlen af met een vijfvoudige punt, omdat een liefdesrelatie stapsgewijs vijf vormen of stadia (modi) kent.Ga naar eindnoot16 Het zijn: de aanblik, het gesprek, de aanraking, het huwelijk van de lippen. Maar waar blijft nu de vijfde modus? In de uitgave van de Carmina Burana door Peter en Dorothee Diemer ontbreken - evenals in de Codex Buranus zelf - de laatste twee regels van dit carmen. Deze regels zijn door A. Hilka en O. Schumann in hun standaardeditie van de Carmina Burana aangevuld. Zij beschrijven de vijfde modus ofwel de actus aldus:Ga naar eindnoot17
Nectaris alterni permixtio, commoda fini;
In lecto quintum tacite Venus exprimit actum.
Het is de vermenging van wederzijdse nektar, - de juiste voorbereiding om het einddoel te bereiken. Als vijfde brengt in het bed de liefdesvereniging, zonder woorden, de daad tot uitdrukking. | |
SamenvattingDe bijbel waarschuwt voor de aanraking, die besmetten kan en tot ontucht kan leiden; in Hooglied 5:4 heeft dit begrip echter een onmiskenbaar sensuele connotatie. In de Ars amatoria en de Amores van Ovidius en, in aansluiting daarop, in de liefdesliederen van de Carmina Burana speelt de aanraking een cruciale rol: als men deze grens overschrijdt, belandt men via de vierde gradus amoris, de kus, in bed. De kerk is zich hier terdege van bewust: het zintuig van de aanraking krijgt bij de middeleeuwse ziekenzalving extra aandacht. Terwijl bij de zalving van de overige vier zintuigen alleen maar gebeden wordt ‘moge de Heer je sparen voor al je zonden die je begaan hebt met je ogen (oren, neusgaten, mond)’, is het gebed bij de zalving van het zintuig van de aanraking complexer en uitgebreider: parcat tibi dominus quicquid tactus vel incessus aut lumborum seu carnis vitio deliquisti.Ga naar eindnoot18 moge de Heer je sparen voor al je zonden die je begaan hebt door aanraking, schrijden, lendenen en vlees. Misschien komt het dan toch allemaal weer goed! | |
[pagina 262]
| |
|