Madoc. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |||||||
Mariken Teeuwen
| |||||||
[pagina 243]
| |||||||
kosmos, is in wezen dezelfde als die van de macrokosmos, de aarde, de sterren en de planeten. De getalsverhoudingen laten zich beschrijven in een reeks die vertrekt vanuit het getal 1. Deze reeks omvat de even nummers 2-4-8 (2, 22, en 23) en de oneven nummers 3-9-27 (3, 32, en 33). Deze getallen leveren verhoudingen op die corresponderen met intervallen, die weer de basis vormen van het Griekse muzieksysteem, dat op zijn beurt weer aan de basis ligt van de gehele Westerse muziek. De getalsverhouding 2:1 levert het octaaf, 3:2 de kwint, 4:3 de kwart, 9:8 de secunde, 4:1 het dubbeloctaaf, 3:1 octaaf plus kwint, et cetera. De
Afb. 1 Een dertiende-eeuws handschrift waarin de harmonie van de schepping is verbeeld door de vier windrichtingen te verbinden met de drie ‘muziekhelden’ uit de Oudheid, Pythagoras, Arion en Orpheus, en de negen muzen (Reims, Bibliothèque Municipale, Ms. 672, f. 1v). Uit: J. Smits van Waesberghe, Musikerziehung: Lehre und Theorie der Musik im Mittelalter, Musikgeschichte in Bildern Band 3.III (Leipzig 1969) 155.
| |||||||
[pagina 244]
| |||||||
uitvinding van deze principes en de eerste beschrijvingen ervan worden toegeschreven aan Pythagoras en zijn volgelingen. In de Middeleeuwen is de Pythagoreïsche leer bekend geworden door Latijnse vertalingen of bewerkingen van de werken van Plato, Aristoteles, Ptolemaeus, en Nicomachos, en door de Latijnse werken van Cicero, Martianus Capella, Augustinus, Calcidius en Macrobius.Ga naar eindnoot1 Het meest invloedrijk is wel het werk van Boethius (ca. 480-525), De institutione musica (Over de fundamenten van de muziek). In het eerste boek van dit werk verdeelt Boethius de ars musica in drie onderdelen: musica mundana, musica humana en musica in instrumentis constituta. De eerste en belangrijkste categorie, musica mundana, is de kosmische muziek, die onderverdeeld is in de harmonie der hemelsferen, de harmonie van de elementen, en de harmonie van de seizoenen. De musica humana betreft de mens: zij is op haar beurt in de harmonie van de ziel en het lichaam, de harmonie van de delen van de ziel, en de harmonie van de delen van het lichaam. De derde, en meest onbeduidende categorie is instrumentale muziek, onderverdeeld in snaar-, blaas- en slaginstrumenten. Met deze beroemde driedeling van muziek heeft Boëthius ervoor gezorgd dat het Pythagoreïsche en Platoonse gedachtegoed stevig verankerd raakte in de middeleeuwse wereld. De kerkvaders hebben de Pythagoreïsche idee van een getalsmatig geordende kosmos niet verworpen. Zij gaven de geordende kosmos het gezicht van een scheppende god, die de kosmos harmonisch inricht met passer en meetlat, of - hier meer van toepassing - zoals een harpist de snaren van zijn harp stemt. Zo werden de antieke tradities in de late Oudheid geïntegreerd in een christelijk denkkader. Muziek is zo een sleutel voor het begrip van de ordening (getalsmatige ordening wel te verstaan) die betekenis heeft in de hele schepping. Het doel van het bestuderen van de ars musica gaat pas in de laatste plaats over het maken van muziek, of het horen van muziek. In de eerste plaats gaat het om het verwerven van inzicht in de principes die aan de kosmische ordening ten grondslag liggen, en die afkomstig zijn van de hand van de Schepper. Zo definieert Boethius de musicus in het laatste hoofdstuk van het eerste boek van De institutione musica: een musicus is diegene die met zijn intellect de principes der muziek heeft doorgrond. De musicus is niet de instrumentalist, die afhankelijk is van zijn instrument als een slaaf van zijn meester en helemaal niet nadenkt over de muziek die hij voortbrengt. Hij is ook niet de dichter, die liederen componeert, en die zich eerder door zijn instinct laat leiden dan door zijn intellect.Ga naar eindnoot2 Zo worden in de middeleeuwse bronnen ook steeds de musicus en de cantor tegenover elkaar geplaatst, zoals bijvoorbeeld in de openingsregels van het berijmde muziektraktaat Regulae rhythmicae van Guido van Arezzo (ca. 995-1050):
Musicorum et cantorum magna est distantia:
Isti dicunt, illi sciunt, quae componit musica.
Nam qui facit, quod non sapit, diffinitur bestia.Ga naar eindnoot3
Tussen musici en zangers is een groot verschil:
de enen zingen, de anderen weten waaruit muziek bestaat.
Want wie doet zonder te begrijpen, is gelijk een dier.
De idee dat muziek een sleutel kan zijn voor het doorgronden van de goddelijke ordening van de schepping leidde in Oudheid en Middeleeuwen tot een rijke wetenschappelijke traditie. Vele traktaten zijn bijvoorbeeld gewijd aan een verdere uitwerking van de verhoudingenleer van muzikale intervallen. De verhoudingenleer vormt nu meer onderdeel van de algemene natuurwetenschap dan van de discipline muziekwetenschap, en vele an- | |||||||
[pagina 245]
| |||||||
Afb. 2 Boethius, Pythagoras, Plato en Nicomachos in een twaalfde-eeuws handschrift uit Canterbury (Cambridge, University Library, Ms. I.1.3., f. 61v). Uit: J. Smits van Waesberghe, Musikerziehung: Lehre und Theorie der Musik im Mittelalter, Musikgeschichte in Bildern Band 3.III (Leipzig 1969) 57.
dere onderdelen van de oude discipline worden nu lacherig beschouwd als achterhaalde onzin of naïeve wetenschap. Maar laten we in dit kader eens enkele van die onderdelen beschouwen met middeleeuwse ogen. | |||||||
Muziek van de planetenDe bestudering van de muziek die de hemelsferen voortbrengen, is een onderwerp geweest van veel speculatie in Oudheid, late Oudheid en Middeleeuwen. Steeds andere factoren werden van invloed geacht voor de relatieve toonhoogtes van de planeten: hun snelheid, de lengte van hun baan, hun positie ten opzichte van de zon, et cetera. In de bronnen uit de Oudheid en late Oudheid is er al een veelheid aan interpretaties, en die blijft ook voortbestaan in de middeleeuwse traktaten over het thema. Zo presenteren sommige teksten de muziek der planeten als een ladder die van de aarde opstijgt naar de hoogste hemelsfeer: die van het sterrendragende firmament. De maan, die het dichtst bij de aarde staat, heeft in die visie de laagste toon, en Saturnus de op één na hoogste. De negende-eeuwse excentrieke Ierse geleerde Johannes Scotus Eriugena verdedigt echter een heel ander beeld.Ga naar eindnoot4 Hij legt uit dat niet de maan, maar juist het ver weg gelegen Saturnus de laagste toon heeft in het universum, omdat Saturnus een lange baan heeft en het langzaamst om de aarde draait. De maan heeft juist één van de hoogste tonen. Zo ont- | |||||||
[pagina 246]
| |||||||
staat een omgekeerde ladder, zoals die ook naar voren komt in de beschrijvingen van planetenmuziek van een van Boethius' bronnen. Johannes Scotus geeft bovendien de zon een heel speciale rol in de muziek van de kosmos: de zon is een sturende kracht in het planetenstelsel, die planeten aantrekt en afstoot. De intervallen tussen de planeten en de zon variëren met hun afstand tot de zon, en zo kan het dat de zon nu eens in kwart of kwint samenklinkt met de hem omringende planeten, dan weer in octaaf. De kosmos kan zo niet slechts één toonladder of toonsysteem voortbrengen, maar draagt alle mogelijke samenklanken in zich, zonder ooit onharmonieus te zijn en in een soort van perfectie. De aardse muziek is daar slechts een zwakke afspiegeling van. De concrete voorstellingen van muziek die de planeten voortbrengen, zijn zo steeds anders. Iedere auteur lijkt de elkaar tegensprekende bronnen op eigen wijze tot overeenstemming te hebben willen brengen. Wat alle voorstellingen met elkaar bindt, is de basisgedachte dat de muziek van de planeten die van de aarde overtreft in harmonie, in alomvattendheid en in zuiverheid van de verhoudingen. De muziek van de planeten raakte al bij de vroeg-christelijke auteurs verstrengeld met de muziek van de engelenkoren, die zich in het Oude Testament om Gods troon scharen en zijn eeuwigdurende lof zingen.Ga naar eindnoot5 Waar bij Cicero de toon van een planeet wordt voorgesteld als een sirene, gezeten ‘op’ de planetenbaan en één toon zingend in haar rondgang om de aarde, wordt die sirene in sommige christelijke voorstellingen vervangen door een engelenkoor. In andere voorstellingen worden de planeten en de engelenkoren als het ware gestapeld: bovenop de tonen van de planeten, de ‘natuurlijke’ harmonie, klinkt een hiërarchisch geordende harmonie van de negen engelenkoren. Zo zingen de hemelen zelf Gods lof én brengen de negen engelenkoren een bovenhemelse harmonie voort. De muziek wordt in deze voorstellingen ook wel verdeeld in de categorieën ‘aardse muziek’, ‘hemelse muziek’ (van de planeten) en ‘bovenhemelse muziek’ (van de heiligen en engelenkoren).Ga naar eindnoot6 | |||||||
Harmonie van lichaam en zielDe relatie tussen toonaarden en affecten (gemoedstoestanden) is een klassiek topos dat steeds nieuwe aandacht kreeg in de middeleeuwse geleerde traditie. Net als bij de harmonie der planeten leidde het echter niet tot een eensluidend systeem dat door iedereen aanvaard werd. Het schaarse materiaal uit de Oudheid kreeg in middeleeuwse bronnen steeds andere invullingen. De antieke traditie koppelde affecten van muziek aan de Griekse toonaarden (modi). De frygische toonaard is zo in eigenlijk alle interpretaties een toonaard die aanzet tot agressie, waanzin. Zij wordt gekenschetst met de woorden opwinding, hartstocht, extase. De dorische modus, daarentegen, is haar tegenpool: zij wordt gekenschetst als stabiel, rustig, kuis. In de Middeleeuwen worden de Griekse namen voor de toonaarden overgenomen voor de kerktoonaarden, hoewel het Griekse systeem volledig anders is dan het modale systeem van het Gregoriaanse repertoire. Frygisch wordt nog steeds algemeen verbonden met opwinding, maar verder valt er weinig gemeenschappelijks meer te ontdekken met de antieke ethosleer. De Griekse toonaarden, dorisch, frygisch, lydisch en mixolydisch, worden bovendien al heel vroeg uitgebreid met een viertal ‘hypo-’ toonaarden: hypodorisch, hypofrygisch, hypolydisch en hypomixolydisch, wat hun totale aantal op acht brengt en nieuwe mogelijkheden (en moeilijkheden) creëert bij het toekennen van karakters aan de toonaarden. Eddie Vetter heeft in zijn proefschrift een grondige analyse gemaakt van de verschillende invullingen voor het systeem van de verbinding van modus en affect.Ga naar eindnoot7 Hieruit blijkt dat de verschillen niet voortkomen uit willekeur of individuele ervaringen, maar dat zij steeds te traceren zijn naar oudere of contem- | |||||||
[pagina 247]
| |||||||
Afb. 3 Pythagoras vindt de muzikale verhoudingen uit wanneer hij langs een smidse loopt en daar de smeden op hun aambeelden hoort slaan (München, Bayerische Staatsbibliothek, Ms. Clm. 2599, f. 96v). Uit: J. Smits van Waesberghe, Musikerziehung: Lehre und Theorie der Musik im Mittelalter, Musikgeschichte in Bildern Band 3.III (Leipzig 1969).
poraine bronnen. De middeleeuwse auteurs zoeken steeds hun aansluiting bij oudere bronnen of theorieën, en smeden er een eigen geheel van. Bij Vetter zijn ook vele middeleeuwse voorbeelden van beschrijvingen van de verknoping van modus en affect te vinden. Ik citeer hier een tekst van de zogenaamde Anonymus Schneider, door Vetter weergegeven en vertaald naar een Londens handschrift uit de tweede helft van de twaalfde eeuw. De acht kerktoonaarden zijn hier aangeduid met rangtelwoorden:
| |||||||
[pagina 248]
| |||||||
Voor de middeleeuwse kennistraditie over de helende kracht van muziek is een mooi voorbeeld aangehaald door Kees Vellekoop in diens oratie ‘Musica movet affectus’. We vinden hierin een aantal citaten uit De generatione sonorum, ‘Over het voortbrengen van tonen’ van Robert Grosseteste (1175-1253). Grosseteste legt uit hoe muziek vanzelfsprekend een effect heeft op het lichaam, omdat de verhoudingen van muziek en lichaam overeenkomen. Muziek, zo legt hij uit, is dan ook te gebruiken voor de genezing van ziekten, omdat met behulp van muziek de oorspronkelijke ordening van geest en lichaam kan worden hersteld. Muziek stemt als het ware geest en lichaam weer in de juiste verhoudingen. Zelfs wonden, ja zelfs doofheid kan door muziek genezen worden, want de geest zelf (spiritus ipse) herkent de juiste proporties in de klinkende verhoudingen, en past de verhoudingen in het lichaam daaraan aan. Ziekte, zo zegt hij, komt voort uit een ongematigdheid (incommensuratione) van elementen in het lichaam, en hij die doorkneed is in de harmonieleer zal de juiste verhoudingen kunnen herstellen met de juiste muziek. En dus, zo zegt hij: [is hij wijs, die] weet hoe de geesten (spiritus) bij vreugde verwijd worden, hoe ze bij droefheid samengetrokken worden, hoe ze bij toorn overal verbreid worden, hoe ze, door in moedige [momenten] boven zichzelf uit te stijgen, zich laten meeslepen en opwinden, hoe ze in angstige [momenten] zichzelf ontvluchten, hoe ze in zachte [momenten] zichzelf met een zekere rust kalmeren; en wie op muziekinstrumenten de geproportioneerde tonen weet voort te brengen zal gemakkelijk de affecten van het gemoed kunnen veranderen in de [affecten] die hij wil. Deze en vele andere teksten stammen uit een lange traditie waarin de ordening van de kosmos als iets waarneembaars, iets zintuiglijks wordt gepresenteerd. Muziek is de kunst die de goddelijke ordening laat zien aan de mens. Muziek streelt niet alleen het oor, maar sterkt ook het intellect; muziek dient niet alleen met het oor waargenomen te worden, maar ook met het intellect. Deze traditie gaat terug tot de Oudheid, en blijft van invloed tot in de zeventiende eeuw. Ideeën van Marsilio Ficino (1433-1499), Heinrich Cornelius Agrippa (1486-1535/36) en Athanasius Kircher (1602-1680) over de macht, werking en mystiek van muziek zijn geworteld in dezelfde traditie. Pas in de huidige moderne tijd is met deze lange traditie gebroken. De harmonie van de ziel wordt niet langer bestudeerd of verklaard aan de hand van de harmonische principes die de muziek regeren. Therapie met klankschalen behoort nu tot het terrein van de New Age en vormt geen onderdeel van de studie der muziekwetenschap. Muziek en kennis van muziek kent daarmee geen univer- | |||||||
[pagina 249]
| |||||||
seel belang meer, en heeft als wetenschap feitelijk sterk aan waarde ingeboet. Wanneer wij ons willen verplaatsen in de muziekfilosofie van vóór de achttiende eeuw, zullen wij onze moderne oogkappen af moeten zetten, en onze geest én oren moeten openen voor een fundamenteel ander begrip van de wereld. | |||||||
[pagina 250]
| |||||||
|