Madoc. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Martine Meuwese
| |
[pagina 140]
| |
Afb. 1 Cambridge, Trinity College, B. 11.22, getijdenboek, Vlaanderen, circa 1300, fol. 123r.
Een randversiering met drie insecten die met opgeheven kop naast een oven en een brandend vuur zitten, kan daar echter niet op teruggevoerd worden (afb. 1). Het lijken sprinkhanen of krekels te zijn. Deze insecten komen niet voor in het Latijnse bestiarium, dus daar valt geen nadere informatie te vinden, en ze zijn daar evenmin afgebeeld. Wat is hier precies voorgesteld en waar gaat het motief op terug? | |
Fabel?De honderden margedecoraties uit het Vlaamse getijdenboek in Cambridge zijn ruim een eeuw geleden gecatalogiseerd door M.R. James. Hij interpreteerde de voorstelling als de fabel van de krekel en de mier: ‘A domed building on R., a fire burning inside. On l. three grasshoppers with uplifted heads (the fable of the Grasshopper and the Ant)’.Ga naar eindnoot2 Lilian Randall rubriceerde het tafereel in haar standaardwerk over margedecoratie onder ‘Fables; ants and grasshoppers’.Ga naar eindnoot3 Het is tekenend voor de naamsverwarring rond deze insecten dat er in de Engelse versie van deze fabel sprake zou zijn van sprinkhanen, terwijl het in het Frans een cicade betreft, en in het Nederlands een krekel. De Middelnederlandse variant op deze fabel in de Parabelen van Cyrillus heeft het echter ook over een sprinkhaan.Ga naar eindnoot4 De fabel, die teruggaat op Aesopus, bestaat in meerdere varianten en volkstalige bewerkingen, onder andere in de Isopet van Marie de France. Globaal komt de vertelling op hetzelfde neer. In de zomerse hitte zit de sprinkhaan/krekel zorgeloos te zingen terwijl de vooruitziende mier al werkt aan een voedselvoorraad voor de winter. Wanneer het winter is en de krekel honger heeft, geeft de mier hem niet te eten. Als de krekel dan zo nodig moest zingen in de zomer, mag hij wat de mier betreft dansen in de winter. De moraal is dat het belangrijk is om dingen niet te verwaarlozen en vooruit te kijken. Deze fabel van Aesopus werd in zeventiende eeuw bijzonder populair door de bewerking ervan door Jean de la Fontaine. Krekels en sprinkhanen maken geluid door hun achterpoten langs hun vleugels te wrijven. Dat geluid is vergelijkbaar met een violist die een strijkstok langs de snaren van een viool haalt, waardoor waarschijnlijk het beeld van de musicerende krekel ontstond. In veel illustraties bij de fabel van La Fontaine heeft de krekel zo een viool in handen ge- | |
[pagina 141]
| |
kregen. Dat beeld heeft ook duidelijk doorgewerkt in de vioolspelende, zingende en dansende sprinkhaan in een vroeg Disney-animatiefilmpje over deze fabel.Ga naar eindnoot5 Japie Krekel was geboren. Middeleeuwse illustraties van deze fabel zijn echter schaars.Ga naar eindnoot6 Een handschrift met een anonieme Franse vertaling van Novus Aesopus de Nequam, dat in het tweede kwart van de veertiende eeuw in Parijs werd gemaakt, toont een mier in het gras tussen twee bomen en een ‘krekel’ die op de bakstenen wand van een oven zit (afb. 2). Deze illustratie toont dus één krekel en één mier. Soms is er sprake van meerdere mieren in de fabel van Aesopus, maar het gaat telkens om één enkele krekel. Alleen al om die reden is het erg onwaarschijnlijk dat de margedecoratie uit het getijdenboekje in Cambridge deze fabel illustreert. Daar zijn immers drie krekels en géén mier(en). De interpretatie van James en Randall als een weergave van de fabel van de krekel en de mier wankelt daarmee. De bron voor dit motief moet vermoedelijk elders gezocht worden.
Afb. 2 Parijs, BnF, fr. 15213, anonieme Franse vertaling van Aesopus' fabel van de krekel en de mier, Parijs, tweede kwart veertiende eeuw, fol. 36v.
| |
Liefdesbestiarium?Zingen is duidelijk niet zonder risico. In het Bestiaire van Pierre de Beauvais en in een van de redacties van het Bestiaire d'amour van Richard de Fournival sterft de krekel zelfs ten gevolge van zijn zingen. Het diertje is zo geobsedeerd door zijn zang dat het alles vergeet, niet meer eet, en uiteindelijk al zingend sterft: Maar er is nog een andere reden voor en die ontleen ik aan het gedrag van de krekel waarop ik in het bijzonder gelet heb. Want dat arme dier is van nature zo op zijn eigen gezang gesteld dat hij zich dood zingt, zozeer verliest hij zijn eetlust en zozeer vergeet hij op jacht te gaan. En daardoor heb ik mij gerealiseerd dat mijn eigen zingen me zo weinig opgeleverd heeft, dat ik er onmogelijk mijn vertrouwen op zou kunnen stellen zonder mijzelf daarmee te gronde te richten, zodat mijn gezang mij nimmer te hulp zou kunnen komen. Sterker nog: mijn ervaring wijst uit dat juist op de momenten dat ik met de mooiste stem de schoonste liederen zong, het mij het allerslechtst verging.Ga naar eindnoot7 | |
[pagina 142]
| |
Afb. 3 Oxford, Bodleian Library, Douce 308, Richard de Fournival, Bestiaire d'amour, Metz, begin veertiende eeuw, fol. 88r.
In dit liefdesbestiarium worden de eigenschappen van dieren betrokken op de liefde in het algemeen, of op de minnaar die met zijn smeekbede de gunsten van zijn beminde dame probeert te verkrijgen in het bijzonder. De krekel wordt opgevoerd omdat de minnaar bang is al te veel plezier in het zingen te krijgen en daardoor net als de krekel te sterven. Daarom schrijft hij zijn verhaal en zingt hij het niet als lied. Door de nadruk op zang is in enkele varianten van Richard de Fournivals tekst de krekel vervangen door een zangvogel, die het zingen nu met de dood moet bekopen. In de miniaturen van een verlucht handschrift van het Bestiaire d'amour dat aan het begin van de veertiende eeuw in Metz vervaardigd werd, geeft de minnaar die in de tekst aan het woord is zijn beminde dame als het ware een bestiarium-rondleiding. Hij toont haar de dieren die hij in zijn tekst opvoert, zo ook de krekel (afb. 3). Deze afbeelding is beschreven als ‘a cricket in a cage; a man and woman point to it’.Ga naar eindnoot8 Die kooi zal wel aan het zingen van de krekel refereren. Zangvogels houd je immers in een kooi en er zijn zelfs verhalen dat de Grieken krekels in kooitjes hielden omwille van hun zang. Toch lijkt het gemetselde bouwwerkje links niet op een kooi, er zijn ook geen tralies te zien, en die interpretatie is helemaal onwaarschijnlijk omdat elders in dit handschrift een zangvogel in een ‘echte’ kooi is afgebeeld. Het is dus maar de vraag of hier door de miniaturist een kooi bedoeld is. Een oven is het (gezien het dak) evenmin, al valt niet uit te sluiten dat de verluchter van dit liefdesbestiarium zich door de weergave van krekels bij een oven heeft laten beïnvloeden. Veel handschriften met de Franse tekst van Fournival tonen namelijk krekels die op een oven zitten, hoewel daar in de bijbehorende tekst geen sprake van is.Ga naar eindnoot9 De Nederlandse bewerking van de tekst van Richard de Fournival in het laat-dertiende-eeuwse Nederrijns Moraalboek vertaalt de Franse tekst over de krekel, maar de miniatuur illustreert wederom meer (afb. 4). Maurits Gysseling omschrijft de voorstelling in zijn inleiding op de teksteditie als ‘vijf krekels naast een laaiend vuur, uitstijgend boven een trog’.Ga naar eindnoot10 Is dit een trog? Het lijkt er meer op dat de krekels op de wand van een brandende oven zitten, net zoals bij illustraties in de Franse brontekst vaak het geval is. Hoe zit het nou met die oven in deze liefdesbestiaria, bij de fabel van Aesopus en in de margedecoratie van het getijdenboekje uit Cambridge? Er wordt telkens niets over | |
[pagina 143]
| |
Afb. 4 Hannover, Niedersächsische Landes-bibliothek, IV 369, Nederrijns moraalboek, Gelre (?), eind dertiende eeuw, p. 146.
een oven of een vuur gezegd in de tekst, maar zij worden wel regelmatig afgebeeld en ze moeten toch ergens aan refereren? | |
Natuurencyclopedie?De krekel komt niet alleen ter sprake in de fabel of in liefdesbestiaria. Het diertje wordt ook behandeld in de natuurencyclopedie De natura rerum van Thomas van Cantimpré en in de bewerking daarvan in Jacob van Maerlants Der naturen bloeme. De ‘cycada’, die bij Maerlant gelijkgesteld wordt aan de krekel, komt ter sprake in het onderdeel over de insecten. Het oudste verluchte handschrift van Maerlants tekst heeft verschillende illustraties bij de cicade, maar vooral de laatste miniatuur is in dit kader interessant (afb. 5).Ga naar eindnoot11 Aan de rechterkant zitten drie krekels op aarden voren, al lijkt het eerder of ze al crawlend baantjes trekken in het zand, en links is weer een oven te zien. Maerlants tekst lijkt eindelijk een sleutel tot dit voorwerp te verschaffen:
.i. andere maniere vintmen mede
die altoes ebben are stede
in huse ende in waremen dinghen
die mede soetelike singhen
mar sine ebben vlogle ghene
als dandre doen ghemene. (v. 12003-8)
Men vindt ook een tweede soort [cicada] die altijd in huizen of bij warmtebronnen verblijft en die eveneens heel fraai zingt, maar die heeft geen vleugels zoals de andere. Deze ‘krekel’-soort woont dus in huizen en op warme plaatsen. Dat ze warmte prefereren is bekend. Het zijn koudbloedige insecten die sneller gaan bewegen, en harder en sneller gaan zingen naarmate de temperatuur stijgt. Alleen de mannetjes onder de krekels en cicaden kunnen zingen, en dat doen ze zo hard en mooi mogelijk om indruk te maken op de vrouwtjes. Als deze krekels graag vertoeven op een warme plek, is het niet zo gek dat ze op middeleeuwse afbeeldingen vaak zittend op een ovenwand zijn | |
[pagina 144]
| |
Afb. 5. Detmold, Lippische Landesbibliothek 70, Jacob van Maerlant, Der naturen Bloeme, Vlaanderen circa 1300 (?), fol. 108v.
weergegeven: wat kan er immers beter warmte verbeelden in deze koude streken? Vuur maakt bovendien een aangenaam knetterend en zingend geluid. Die oven zingt dus ook! | |
SamenzangZingen in de zomer als blijk van kortzichtigheid, zingen tot je er dood bij neervalt, of zang bij een warm en knapperend vuur; de essentiële eigenschap van de middeleeuwse krekel en zijn soortgenoten is blijkbaar dat hij zingt. In de opmerkelijke randversiering in het Vlaamse getijdenboek lijken de drie krekels ook echt uit volle borst te zingen, met opgeheven kopjes en licht geopende mond. Deze margedecoratie zal niet de fabel van de krekel en de mier illustreren, en een verwijzing naar de tekst van het (liefdes)bestiarium ligt evenmin voor de hand; een ontlening aan een natuurencyclopedie is het meest waarschijnlijk. Het motief van de krekel(s) en de oven lijkt vooral populair te zijn geweest aan het eind van de dertiende en het begin van de veertiende eeuw in de zuidelijke Nederlanden en Noord-Frankrijk, al zijn er ook enkele uitzonderingen in plaats en tijd. Het lijkt zo'n simpel beeldmotief en daardoor is het des te opmerkelijker dat er zo veel verwarring heerst bij het beschrijven en duiden ervan. Gaat het om een krekel, een cicade of een sprinkhaan? Is het er één of zijn het er meer, en wat zijn de consequenties daarvan? En zitten ze daar maar, of zingen ze ook? Is er ergens een mier te bekennen, en is het voorwerp nou een trog, een kooi, of een oven? Dat valt allemaal lastig te duiden zonder kennis van de literaire context, en uitgerekend in het geval van margedecoratie ontbreekt dat tekstuele kader meestal. De marginale krekelafbeelding in het getijdenboek uit Cambridge verwijst zo vermoedelijk naar natuurencyclopedische kennis, maar dan losgezongen van de tekst die de afbeelding illustreert. |
|