Madoc. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
[Nummer 4]René Veenman
| |
Radboud en zijn ZwaluwIn 1876 kreeg het Latijnse gedicht De hirundine (‘Over de zwaluw’) van bisschop Radboud van Utrecht zijn eerste uitgave. Het werd in dat jaar door de Duitse historicus Ernst Ludwig Dümmler in het Zeitschrift für Deutsches Alterthum und Deutsche Litteratur gepubliceerd.Ga naar eindnoot1 Het 44 regels tellende gedicht was aangetroffen in de Codex Palatinus Laitinus 1564, die wordt bewaard in de Vaticaanse bibliotheek. Dit manuscript, dat voornamelijk werk van agrimensores (landmeters) bevat, stamt uit de negende eeuw en is afkomstig uit Duitsland, misschien uit het gebied van de Nederrijn - hoewel ook wel is gesuggereerd dat het ontstaan is in het klooster van het Noord-Franse Corbie, dat een centrum was voor de studie van geometrie en landmeetkunde. Radbouds gedicht is later, in de tiende eeuw, achter in het manuscript geschreven (fol. 149v).Ga naar eindnoot2 Tot de publicatie door Dümmler was Radbouds gedicht onbekend. In zijn overzicht van de Nederlandse Latijnse dichtkunst uit 1838 plaatste Petrus Hofmann Peerlkamp de Utrechtse bisschop vooraan als eerste Nederlandse dichter, maar van het dichterlijke werk van Radboud kende hij slechts de drie korte grafschriften die de bisschop voor zichzelf maakte.Ga naar eindnoot3 Op grond daarvan gaf Peerlkamp overigens wel een overwegend positief oordeel over zijn poëtische kwaliteiten: Radboud was weliswaar niet | |
[pagina 195]
| |
helemaal vrij van middeleeuwse smetten, maar liet vele anderen ver achter zich. Bredere bekendheid kreeg Over de zwaluw pas toen Radbouds dichtwerk in 1899 te Berlijn werd uitgegeven in het verzamelwerk van Latijnse gedichten uit de Karolingische tijd. Het daarin aan Radboud gewijde hoofdstuk omvat naast Over de zwaluw en de drie gedichtjes die Peerlkamp ook al kende, nog vier lange gedichten. In dat kleine oeuvre neemt Over de zwaluw een unieke plaats in, omdat het als enige niet aan een kerkelijk of religieus onderwerp is gewijd. Over het leven en de persoon van Radboud weten we wel het een en ander, met name door een levensbeschrijving van omstreeks 970, de Vita Radbodi.Ga naar eindnoot4 Hij moet rond het midden van de negende eeuw zijn geboren uit ouders van Frankische komaf. Zijn geboorteplaats is niet zeker, maar waarschijnlijk is Radboud geboren in de Lotharingse Lommegouw bij Namen. Via moederskant zou hij volgens de Vita afstammen van de legendarische Friese aanvoerder Radboud. Hij genoot een zeer goede opleiding, eerst aan de kathedraalschool van Keulen, waar Gunthar, zijn oom van moederskant, aartsbisschop was, en later aan de hofschool van Karel de Kale in Compiègne. Zo leerde hij Latijn lezen, schrijven en spreken volgens de klassieke Romeinse opleiding die door Karel de Grote nieuw leven was ingeblazen. Toen in 899 bisschop Adalbold I van Utrecht overleed, volgde Radboud hem op. Hij resideerde echter niet in Utrecht, dat door de Vikingen was verwoest, maar in Deventer. Hij overleed in het jaar 917. | |
Fijne natuurlijkheidIn de standaardwerken over middeleeuwse Latijnse poëzie wordt Radbouds gedicht Over de zwaluw in lovende woorden besproken. Max Manitius noemde het in zijn Geschichte der lateinischen Literatur des Mittelalters (1911) een ‘anziehendes Gedicht’.Ga naar eindnoot5 Raby nam het integraal op in zijn A History of Secular Latin Poetry in the Middle Ages uit 1934. Wellicht onder invloed van het feit dat het gedicht tot dan toe alleen bij Duitse geleerden aandacht had gekregen, vond hij het ‘a true German product, worth noting as we try to make out the course of medieval nature-poetry’.Ga naar eindnoot6 Een eerste korte - maar daarom niet minder belangrijke - analyse van de inhoud gaf Ernst Robert Curtius in zijn beroemde Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter (1948). Hij liet de retorische opbouw zien en wees erop dat het maken van een lofdicht op bijvoorbeeld een zwaluw of een nachtegaal een opdracht uit de retorische handboeken was. Volgens hem moet het gedicht dan ook eerder als een retorische oefening worden beschouwd dan als de weergave van een belevenis.Ga naar eindnoot7 Franz Brunhölzl ten slotte schreef in het eerste deel van zijn geschiedenis van de middeleeuwse Latijnse literatuur (uit 1975) dat het ondanks zijn lichte neiging naar geleerdheid en zijn - niet van humor gespeende - onverhulde moraal aan het eind toch een ‘anmutiges Gedicht’ is ‘von bezwingender Frische und Natürlichkeit’.Ga naar eindnoot8 Een uitvoerige behandeling viel Over de zwaluw voor het eerst ten deel in een artikel uit 1982 van John I. McEnerney, classicus aan de katholieke universiteit van Villanova in Pennsylvania. Hij liet onder andere zien dat het gedicht is opgezet als een raadsel, en dat Radboud zijn Vergilius goed kende door verscheidene woordelijke ontleningen aan te wijzen uit diens Aeneis en - meer nog - Georgica.Ga naar eindnoot9 Intussen is in Nederland maar weinig te merken van belangstelling voor Over de zwaluw. Er werd één keer een artikel aan gewijd: in 1947 door A. van Gool in het katholieke blad Roeping.Ga naar eindnoot10 Daarin spreekt Van Gool als een soort causeur over het gedicht. Hij prijst Radbouds natuurlijkheid tegenover het ‘kunstig maakwerk’ van de humanistische | |
[pagina 196]
| |
Afb. 1 Het enige handschrift van Over de zwaluw in de Codex Palatinus Latinus 1564. Foto: Bibliotheca Apostolica Vaticana.
dichters en doet zelfs de verregaande uitspraak: ‘Ik ken geen Nederlander die in het Latijn heeft gedicht met meer fijne natuurlijkheid.’ Die natuurlijkheid liet Van Gool zien aan de hand van een vertaling van twintig van de 44 verzen in vierregelige coupletten met rijm of halfrijm. Het feit dat de Katholieke Universiteit Nijmegen zijn naam sinds 1 september 2004 heeft veranderd in Radboud Universiteit Nijmegen, heeft wel tot publicaties over de bisschop geleid. Peter Nissen en Vincent Hunink maakten een vertaling van de Vita Radbodi, en A.G. Weiler schreef een uitvoerig overzichtsartikel waarin hij Radboud als pastor, geleerde, historicus, dichter en componist portretteerde.Ga naar eindnoot11 De inhoud van Over de zwaluw gaf hij kort weer en hij vertaalde de laatste vier versregels. Meer aandacht echter heeft Over de zwaluw in Nederland vooralsnog niet gekregen. Met de tekst en vertaling die hieronder volgen wordt het gedicht dus voor het eerst in zijn geheel toegankelijk gemaakt voor de Nederlandse lezer. Over de zwaluw is geschreven in een van de meest gebruikte Latijnse versvormen, de elegie. Technisch gesproken wil dat zeggen dat het geschreven is in elegische disticha, steeds twee opeenvolgende versregels van dactylische hexameter en pentameter, waarvan de laatste korter is en in het handschrift inspringend weergegeven wordt. In de vertaling is geprobeerd recht te doen aan het poëtische karakter van het origineel door een weergave in een jambisch ritme. | |
[pagina 197]
| |
TekstVersus Ratbodi Sanctae Traiectensis Aecclesiae Famuli De HirundineGa naar eindnoot12
Est mihi corporeae species aptissima formae,
Quae fore terrigenûm nulli onerosa quaeat;
Vix etenim digitos numerat mensura quaternos,
Formula qua constat corporis arta mei.
5[regelnummer]
Unde dei templis fas est mihi ponere nidos
Inque hominum pullos aede fovere meos.
Agricolis autem veniens nova gaudia porto;
Garrula nam ‘vacuum scindite’ clamo ‘solum’.
Quorum sub laribus medicam dum congero glebam,
10[regelnummer]
Nequiquam augurio spondeo fausta meo.
At mihi mirandum tribuit natura secretum,
Quo medicans pullis lumina reddo meis;
Nam mihi Phytagoras hac coedit in arte magistrae,
Quem frustra caecus, ut reparetur, adit.
15[regelnummer]
Inde est quod nostro nomen de nomine nascens
Urbe tenus crassis accipit herba locis;
Quod qui nosse velit, Grecos primum ore sequatur,
Mox et hirundineam Roma et hirundo dabit.
Ergo iuvat nostrum, lector, tibi dicere morem,
20[regelnummer]
Quo mirere magis cuncta creantis opus.
Floriferas auras et frondea tempora capto
Tumque per humanas hospitor ipsa domos
Atque ibi spectandum cunctis confingo cubile,
Segnis inersque manus quale patrare nequit.
25[regelnummer]
In quo nata mihi praedulcia pignora servo,
Donec me valeant per spatia ampla sequi.
Hunc mihi iungo gregem, et volucres mox explico pennas;
Impigra sic totam duco volando diem,
Nec tamen id frustra: dum quippe per ardua trano,
30[regelnummer]
Arrident densis aethera laeta satis;
At, cum limosas pennis contingo paludes,
Tum pluvia et ventis, Aeole, tundis agros.
Sole dehinc gelido cum ninguida bruma propinquat,
Seu patria pellor seu fugio ipsa mea,
35[regelnummer]
Nec dulces nidos nec hospita limina curans,
Sed propriae sortis indita iura sequens.
Sic rigidas auras ignotis vito sub antris,
Sic quoque naturae do paradigma tenax.
Heus homo, dum causas rerum miraris opertas,
40[regelnummer]
Ne spernas decoris munera quaeso tui:
Tu ratione viges - ego sum rationis egena;
Tu post fata manes - fata ego tota sequor.
His quantum superas, tantum me vince creantis
Imperio parens, iussit ut ipse creans.
| |
[pagina 198]
| |
Afb. 2 Bisschop Radboud afgebeeld op een kazuifel uit 1860. Foto: Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland.
| |
VertalingGedicht van Radboud, Dienaar van de Heilige Kerk te Utrecht, Over de zwaluw Ik heb een lichaam met een zeer geschikte vorm,
waarmee ik voor geen mens op aard tot last kan zijn.
Het is immers maar nauwelijks vier vingers lang;
daaruit bestaat mijn fijngevormde lichaamsbouw.
5[regelnummer]
Vandaar dat ik in kerken nestjes bouwen mag
en in de mensenhuizen voor mijn jongen zorg.
De boeren breng ik nieuwe vreugden met mijn komst,
want kwett'rend roep ik: splijt de kale grond uiteen.
En breng ik in hun huis een beetje klei bijeen,
10[regelnummer]
dan geld ik - tevergeefs - als bode van geluk.
Maar de natuur schonk mij een wonderlijk geheim
waardoor ik bij mijn kroost het zicht herstellen kan;
in die kunst ben ik zelfs Pythagoras de baas,
| |
[pagina 199]
| |
bij wie een blinde vruchteloos genezing zoekt.
15[regelnummer]
Vandaar ook dat een plant die alom welig groeit
zelfs bij de stad, zijn naam ontleent aan onze naam.
De oudste naam ervan, die vindt men in het Grieks;
‘hirundinea’ komt van zwaluw in 't Latijn.
Ik zet u, lezer, graag mijn levenswijs uiteen
20[regelnummer]
opdat u meer bewond'ring voor de schepper krijgt.
Wanneer het lover komt en wind de bloemen brengt,
dan kom ik ook en vind bij mensen onderdak.
Daar maak ik dan een nest dat iedereen kan zien
- dat speelt een luie, onbedreven hand niet klaar.
25[regelnummer]
Mijn pasgeboren, lieve jongen schuilen daar,
totdat ze volgen kunnen door de wijde lucht.
Ik neem die schare mee, we slaan de vleugels uit,
en onvermoeibaar vlieg ik zo de hele dag.
En dat is niet voor niets, want zweef ik door de lucht,
30[regelnummer]
dan lacht de hemel blij het dichte koren toe.
Maar raak ik met m'n vleugels 't modderig moeras,
beuk jij het land, Aeolus, met je regenvlaag.
Verkilt daarna de zon, en komt de herfst met sneeuw,
dan drijft het vaderland me weg, of vlucht ik zelf,
35[regelnummer]
bekommer me niet meer om nest of gastvrij huis,
maar volg ik instinctief mijn eigen levensweg.
In verre grotten schuil ik voor de koude wind
en geef aldus een treffend beeld van de natuur.
O mens, beschouwt u het mysterie der natuur,
40[regelnummer]
waardeer dan het geschenk van uw beschaafd bestaan.
De rede heerst in u, maar ik ben redeloos.
U leeft ook na de dood, mijn leven eindigt hier.
Weest u net zo mijn meerdere in 't volgen van
uw scheppers wet, want dat beval de schepper zelf.
| |
ToelichtingV. 1-18: een raadselHet is goed mogelijk dat de titel van het gedicht later toegevoegd is - zoals we nog zullen zien. Eigenlijk zou het ook veel beter passen om bij het afdrukken van de tekst de titel weg te laten. Het eerste gedeelte van het gedicht is namelijk een raadsel, dat volgens de traditie in de ik-vorm is gesteld. De lezer moet raden wie hem aanspreekt en krijgt geleidelijk meer informatie. In de eerste vier verzen wordt alleen iets duidelijk over de geringe omvang, en pas in vers 5 komt de lezer te weten dat het om een vogel gaat. Vervolgens noemt de vogel bijzonderheden over zichzelf: de plaats waar hij nestelt (5-6), dat hij boeren het voorjaar aankondigt (7-8), dat de aanwezigheid van zijn nest voorspoed brengt (9-10) en dat hij de blindheid van zijn jongen kan genezen (11-12). Dit laatste wordt uitgebreid met twee regels die vooral een demonstratie van kennis zijn: de vogel zou de Griekse wijsgeer Pythagoras nog overtreffen (13-14). Ook het volgende stukje over het naar de zwaluw genoemde kruid (15-18) is niet vrij van geleerd vertoon - zeker door de opmerking over de Griekse taal. Maar het ter sprake | |
[pagina 200]
| |
brengen van het kruid is ook een mooie overgang naar de oplossing van het raadsel in vers 18, waar het woord hirundo (zwaluw) uiteindelijk valt. De Griekse naam waarop in vers 17 wordt gedoeld is chelidonium, waarin het Griekse woord voor zwaluw, chelidon, zit. De bedoelde plant heeft nog altijd de wetenschappelijke naam chelidonium majus, en staat in het Nederlands bekend als stinkende gouwe maar ook nog wel als zwaluwenkruid. Al sinds de Oudheid bestond de opvatting dat zwaluwen de ogen van hun jongen met het melkachtige sap van deze plant bestrijken om ze sneller te laten opengaan. Het sap werd ook gebruikt als middeltje tegen oogkwalen. Radboud zou dat gelezen kunnen hebben bij Isidorus van Sevilla, die de werking van het kruid beschrijft in zijn encyclopedische Etymologiae uit de zevende eeuw.Ga naar eindnoot13 Een eigenaardigheidje in dit eerste gedeelte is het woord nequiquam (tevergeefs) in vers 10, waarmee de zwaluw zijn bewering dat hij geluk brengt, ontkracht. Volgens John McEnerney zou dat nodig zijn om te voorkomen dat in christelijke tijden een dergelijk heidens bijgeloof geaccepteerd zou worden.Ga naar eindnoot14 Volgens Paul de Winterfeld zou er een persoonlijke ervaring van Radboud aan ten grondslag liggen. Men zou ook kunnen denken dat dit slaat op het feit dat de zwaluw toch weer weggaat, zoals in vers 35 staat. | |
V. 19-38: de levenswijze van de zwaluwNa de als een raadsel vormgegeven inleiding vormt het even lange tweede deel het hoofdgedeelte van het gedicht. Nu de lezer weet wie hij is, wil de zwaluw wel zijn levenswijze uit de doeken doen. Dat doet hij om bewondering voor het werk van de schepper op te roepen, aldus vers 20, waarmee alvast een voorschotje wordt genomen op de moraal waarmee het gedicht zal worden afgesloten. Dit deel is opgebouwd volgens de jaargetijden. Lente en zomer krijgen de meeste aandacht. In de lente komt hij aan, bouwt hij zijn nest en brengt hij zijn jongen groot (21-26). In de zomer vliegen de zwaluwen uit over het land, totdat er storm en regen komt (27-32). Het is al een aankondiging van de herfst, waarin de zwaluw wegtrekt zonder zich nog te bekommeren om zijn nest (33-36). De winter ten slotte brengt hij elders door in grotten (37). Aldus - zo sluit de zwaluw het tweede deel van het gedicht af in vers 38 - geeft hij een voorbeeld van hoe het toegaat in de natuur. Hierbij gebruikt hij niet zonder reden het wetenschappelijk aandoende Griekse leenwoord paradigma (voorbeeld) in plaats van het gewonere exemplum. | |
V. 39-44: moraalHet slot van het gedicht biedt niet zo maar een platte moraal; in feite zijn de slotverzen opgezet als een ingenieuze redenering. De lezer, die nu met opzet als homo (mens, 39) wordt aangesproken, moet na dit voorbeeld van de levenswijze van een dier met zijn indita iura (instinct, 36), zijn eigen menselijke decor (beschaving, 40) des te meer waarderen. Het onderscheid tussen mens en dier zit hem in de aanwezigheid van de ratio in de mens (41). De ratio is eeuwig en blijft ook na de dood van de mens bestaan, terwijl de dieren, die een ratio missen, alleen een aards bestaan hebben (42). Door dit geschenk van de schepper aan de mens moet de mens ook de aanwezigheid van de schepper zien en het moet een reden zijn om zijn gezag te gehoorzamen. Aldus eindigt het gedicht dat als een raadsel begon als een lofdicht op de schepper, de creans. Met dit woord laat Radboud dan ook bewust de twee slotverzen van zijn gedicht eindigen. In de christelijke moraal van dit gedicht is overigens wel wat stoïcijns gedachte- | |
[pagina 201]
| |
goed vervat: de idee dat er een deel van de goddelijke ratio in de mens zit. Die ratio is volgens de stoïcijnse filosofie eeuwig en onsterfelijk, en doordat de menselijke ratio daar deel aan heeft, is ook die onsterfelijk. Deze gedachte heeft Radboud hier gefuseerd met de christelijke opvatting dat de mens na zijn dood voortleeft in het hiernamaals. | |
Een knap uitgevoerd kunststukjeTerwijl anderen vooral wezen op de frisheid en het natuurgevoel dat spreekt uit Over de zwaluw, heeft Curtius - zoals al eerder opgemerkt - erop gewezen dat het maken van een lofdicht op bijvoorbeeld een zwaluw of een nachtegaal een opdracht uit de retorische handboeken was. Over de zwaluw draagt zeker de sporen van zo'n schoolopdracht. In het gedicht is duidelijk een retorische opbouw herkenbaar met een inleiding (exordium, zo men wil), een beschrijvend hoofdgedeelte (narratio) en een afsluiting (peroratio). Het zou goed kunnen
Afb. 3 Detail uit het kazuifel (zie afbeelding 2).
dat het gedicht het resultaat is van een schoolopdracht die luidde: schrijf een gedicht over een zwaluw in elegische disticha. In ieder geval laat het de nodige poëtische kenmerken zien die de goedkeuring van een leraar zouden wegdragen. Er zijn stijlfiguren gebruikt: alliteratie (o.a. de vele woorden die met een n beginnen in v. 15 en met een c in v. 23), hendiadys (het enkelvoudige begrip ‘zwaluw in 't Latijn’ in v. 18 wordt uitgedrukt door ‘Rome’ en ‘zwaluw’), anafora (de nadrukkelijke herhaling van sic in v. 37-38 en van tu in v. 41-42). De dichter geeft bovendien blijk van kennis van filosofie (door het noemen van Pythagoras en het staaltje van stoïcijnse filosofie aan het eind), mythologie (het voorkomen van Aeolus in v. 32) en Grieks (v. 17), en citeert Vergilius (in v. 8). Het gedicht is echter meer dan de knappe uitvoering van een schoolopdracht. Het verwerken van een raadsel in de inleiding, de fraaie natuurbeschrijving in het hoofdgedeelte en de subtiele overgang naar de moraal aan het slot, maken het een knap uitgevoerd kunststukje dat het niveau van de gemiddelde schoolopdracht overstijgt. De critici die over het gedicht geschreven hebben, waarderen vooral de natuurbeschrijvingen. Het vertoon van kennis, dat met name in het gedeelte over het genezende zwaluwenkruid aan de dag gelegd wordt, en het christelijke moralisme van het gedicht kunnen op minder waardering rekenen. Maar het is goed te bedenken dat men daar in Radbouds eigen tijd heel anders tegenover stond. Dat hij een christelijke draai wist te geven aan een gedicht dat voor het overige in de klassieke traditie staat, werd zeker hoog gewaardeerd, en met zijn kennis van Griekse woorden zal hij bij zijn tijdgenoten ongetwijfeld bewondering hebben afgedwongen. | |
Het oudste gedicht van NederlandWanneer het gedicht Over de zwaluw precies geschreven is, weten we niet. Maar volgens De Winterfeld, die de uitgave van Radbouds gedichten uit 1899 verzorgde, zijn Radbouds gedichten alle gemaakt nadat hij bisschop van Utrecht was geworden, omdat er steeds boven staat dat ze zijn geschreven door ‘Radboud, dienaar van de heilige kerk te Utrecht’. De Winterfelds gevolgtrekking lijkt echter aanvechtbaar. Het enige wat men kan concluderen is dat de gedichten die we nu nog over hebben, zijn overgeschreven uit een manuscript dat stamde uit de tijd na Radbouds benoeming tot bisschop en waarin kennelijk in de titels van de gedichten stond dat de auteur ‘dienaar van de heilige kerk te Utrecht’ was. Maar dat wil nog niet zeggen dat alle gedichten die daarin | |
[pagina 202]
| |
stonden ook van na die benoeming stammen. Zeker in het geval van Over de zwaluw is dat onwaarschijnlijk. We hebben al gezien dat er eigenlijk geen titel boven het gedicht Over de zwaluw zou moeten staan, omdat daardoor de opzet van het gedicht als raadsel teniet wordt gedaan. Daar komt nog bij dat ook in de Oudheid het gebruik van titels boven korte gedichten niet voorkwam. Het is dus heel goed denkbaar dat de titel er aanvankelijk niet bij hoorde. Bovendien vertoont het gedicht de trekken van een schoolopdracht. Dat maakt het aannemelijk dat Radboud zijn Over de zwaluw heeft geschreven tijdens zijn schooljaren aan het einde van de negende eeuw in Keulen of Compiègne. Dat hij het later - wellicht toen hij bisschop was - nog eens heeft herzien, valt niet uit te sluiten. Radbouds overgeleverde gedichten vormen het oudste dichterlijke oeuvre dat bewaard is gebleven in Nederland. Dat Over de zwaluw daarbinnen het oudste gedicht is lijkt wel zeker, al nam De Winterfeld juist Over de zwaluw als zesde en laatste op in zijn uitgave. Van de overige gedichten zou het grafschrift dat Radboud voor zichzelf schreef, met twee varianten daarop, goed als laatste geschreven kunnen zijn - al nam De Winterfeld juist dit als eerste op. De rest is van kerkelijke aard en komt uit Radbouds tijd als dienaar van de kerk. De nummers 2 en 3 in de uitgave van De Winterfeld zijn twee kerkliederen, antifonen die deel uitmaakten van een officie voor Sint-Maarten. De nummers 4 en 5 ten slotte zijn gedichten op respectievelijk Switbertus en Lebuïnus, heiligen die van belang zijn geweest voor de kerstening van Nederland. Alles wijst erop dat Over de zwaluw het oudste is van de bewaard gebleven gedichten van Radboud en daarmee het oudste Nederlandse gedicht. Dat het in de verste verte niet de bekendheid geniet van Hebban olla vogala is verbazingwekkend en niet terecht. |
|