Madoc. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
• José van der Helm
|
Onorate l'altissimo poeta; | Hier is de hoge dichter die wij eerden, |
l'ombra sua torna, ch'era dipartita.Ga naar eindnoot1. | En die maar tijdelijk was heengegaan. |
(Inf. IV:80-81) |
De stem blijkt Vergilius te verwelkomen, de gids van Dante die op deze plek eigenlijk zijn woonplaats heeft, maar nu tijdelijk de taak heeft om Dante op zijn reis te vergezellen. Deze stem komt uit een groepje van vier schimmen ‘wier blik verdriet noch vreugde suggereerde’. Vergilius herkent hen en als goede gids legt hij aan Dante uit wie zij zijn:
Mira colui con quella spada in mano, | Kijk naar degeen die je het zwaard ziet dragen, |
che vien dinanzi ai tre sì come sire: | Als vorst gaat hij de anderen vooraf: |
quelli è Omero poeta sovrano; | Je ziet Homerus, van de heldensagen, |
l'altro è Orazio satiro che vene; | Horatius die hekeldichten schreef, |
Ovidio è 'l terzo, e l'ultimo Lucano. | Lucanus en Ovidius opdagen. |
(Inf. IV:86-90) |
Dante noemt ze la bella scola, dat wil zeggen het schone gezelschap van dichters uit de Oudheid (afb. 1). De drie Latijnse dichters die hier genoemd worden, zijn naast Vergilius en Statius (die we later als ‘geredde’ dichter (Purg. XXI:10) op Dantes reis tegen zullen komen), in de Middeleeuwen de meest gelezen en bestudeerde dichters. Door hen in het verhaal van de Commedia als groep op te voeren en hen de reiziger Dante persoonlijk te laten ontmoeten, wil Dante als verteller ongetwijfeld iets laten zien. Hij wil de lezer tonen dat deze antieke
dichters de moeite waard zijn vermeld te worden. In moderne termen zouden we kunnen zeggen dat hij met het formeren van deze denkbeeldige stoet de literaire canon van zijn tijd formuleert. Hij laat ons moderne lezers met andere woorden zien hoe de Middeleeuwers aankeken tegen de Oudheid.Ga naar eindnoot2.
Ook in zijn taalkundig traktaat de De Vulgari Eloquentia (‘Over de welsprekendheid van de volkstaal’) formuleert Dante de canon van de regulati poetae, van wie de dichters van zijn tijd kennis zouden moeten nemen, te weten ‘Vergilius, Ovidius van de Metamorfosen, Statius en Lucanus’.Ga naar eindnoot3. Elders komen we dezelfde namen tegen. Zo krijgt in 1321 de grammatica- en rhetoricaleraar Giovanni del Virgilio van het gemeentebestuur van Bologna de opdracht om in zijn lessen ‘de grote dichters, namelijk Vergilius, Statius, Lucanus en Ovidius maior’ te lezen.Ga naar eindnoot4.
De drie Latijnse dichters die Dante neerzet in de Limbus van de hel, figureren in chronologische volgorde en het lijkt erop dat ze niet voor niets zo worden op-
gevoerd.Ga naar eindnoot5. Ieder karakteriseert namelijk een belangrijke schrijfstijl, waarbij Horatius staat voor de lage of eenvoudige stijl, Lucanus voor de hoge of tragische stijl en Ovidius het midden houdt met zijn komische stijl. Maar er is meer. De dichters spreken met elkaar en de gids Vergilius glimlacht erbij op het moment dat, zo zegt Dante
e più d'onore ancora assai mi fenno, | [...] zij mij met nog groter gunst vereerden, |
ch'e' sì mi fecer de la loro schiera, | Door mij binnen te leiden in hun kring, |
sì ch'io fui sesto tra cotanto senno. | Als zesde in die groep van zeer geleerden. |
(Inf. IV:100-102) |
Dante wordt dus opgenomen in deze Dead Poets Society en is dan de zesde in de rij. Hij doet het niet voor minder! En met dit tafereel slaat Dante in één klap een brug tussen de grote dichters van de klassieke wereld en zijn eigen tijd, de late Middeleeuwen. Hijzelf vervult hierin natuurlijk de brugfunctie, een niet geheel van zelfbewustzijn ontblote kunstgreep. Bovendien leunt hij bij de beschrijving van deze scène op een Ovidiaans model, waarbij Ovidius in zijn Tristia zichzelf als vierde dichter plaatst na de elegische dichters Tibullus, Gallus en Propertius.Ga naar eindnoot6. Verder in het verslag van de reis wordt de naam van Ovidius nog een keer aangehaald. In de zevende ringgracht van de achtste kring (de zondaars zijn hier dieven) noemt Dante hem bij naam, naar aanleiding van een huiveringwekkende gedaantewisseling, waarin een mens tot slang wordt (Inf. XXV:97). Een metamorfose, die niet anders ontleend kan zijn dan aan Ovidius' invloedrijkste werk de Metamorfosen.
Voor Dante is Ovidius in de eerste plaats ‘Ovidius maior’, dat wil zeggen de schrijver van de Metamorfosen. Het is dan ook dit werk van Ovidius dat de meeste invloed op de Commedia heeft gehad. De Metamorfosen fungeerden in de eerste plaats als bron voor heidens-mythologische stof. Dante vond er inspiratie bij het beschrijven van vele handelingen en gebeurtenissen. Ideeën, woorden, beelden, scènes en zelfs karakters uit deze Metamorfosen heeft Dante gebruikt om ze vervolgens om te vormen en een plaats te geven in de omgeving van zijn eigen schepping: de Commedia.Ga naar eindnoot7. Voor een opsomming van alle passages in de Commedia die teruggevoerd kunnen worden tot episodes uit Ovidius' Metamorfosen, verwijs ik naar het lemma Ovidius van de hand van Ettore Paratore in de Enciclopedia Dantesca (IV, 225-36). Hierin kan de liefhebber tot in detail alle passages uit Dantes oeuvre (dus niet alleen uit zijn Commedia) nalezen die in meer of mindere mate ontleend zijn aan de werken van Ovidius. In deze bijdrage sta ik bij twee passages uit de Commedia stil en maak een vergelijking met de corresponderende brontekst van Ovidius. Bij deze vergelijking zullen we zien hoe Dante met het betreffende materiaal omgaat.
Een opmerking vooraf. Voor de laatmiddeleeuwse dichters was slechts een ambachtsman of meester in de strikte zin des woords in staat om verzen te maken, dat wil zeggen goede poëzie te produceren. Een originele dichter was iemand die eerst de oorsprong van de dichterstraditie bestudeerde, daarna ‘nam’ van die primaire bronnen en vervolgens de stof die ontleend was, verbeterde of nieuw leven inblies.Ga naar eindnoot8. De verbetering hield dan in dat oude ideeën, woorden, beelden of zelfs karakters in een nieuwe context (tekstomgeving) werden gebracht.
Ook Dante als laatmiddeleeuwse dichter was deze mening toegedaan. Hij
duidt een dichter aan met fabbro. Oorspronkelijk betekent in het Italiaans het woord fabbro ‘een ambachtsman die een harde stof bewerkt’. Dante vergelijkt in zijn wetenschappelijk traktaat Convivio (‘het Gastmaal’) een dichter met een smid die het ijzer moet bewerken.Ga naar eindnoot9. Het ijzer, dat wil zeggen de harde en moeilijke stof, is dan de taal die gesmeed moet worden. Zodanig gesmeed dat zij een welluidend gedicht wordt. Een gedicht dus dat ‘gefabriceerd’ moet worden, en dan uiteraard in de positieve betekenis van het woord. In dezelfde zin voert Dante in zijn Commedia de Provençaalse dichter Arnaut Daniel op, van wie zijn lotgenoot de Italiaanse dichter Guido Guinizelli, zegt dat ‘wat het dichten in de moedertaal betreft hij een “bekwamer smid” [miglior fabbro] was dan hijzelf’ (Purg. XXVI:117).Ga naar eindnoot10.
Laten we nu kijken in hoeverre Dante als fabbro het materiaal dat hij aan Ovidius' Metamorfosen ontleende, verwerkte in zijn Commedia. Met andere woorden: hoe benut Dante de brontekst van Ovidius om zijn eigen verhaal te schrijven?
Twee liefdesparen Dante-Beatrice en Pyramus-Thisbe
Canto XXVII van de Louteringsberg wordt algemeen beschouwd als de aanloop tot een hoogtepunt in Dantes reis: zijn ontmoeting met Beatrice.Ga naar eindnoot11. Na de verschrikkelijke afdaling in de hellekrater tot het middelpunt van de aarde en na de moeizame beklimming van de louteringsberg staat hij op het punt aan te komen op de top, waar, in Dantes visie, het Aards Paradijs is gesitueerd. Tot op dit moment is Vergilius de gids die Dante door alle moeilijkheden heeft geloosd. Even verderop, in het Aards Paradijs (Purg. XXX), zal zijn taak overgenomen worden door Beatrice, Dantes oude geliefde. Zij zal met Dante vanaf de top van de berg opstijgen naar de hemelse sferen en Dante brengen tot aan het einde, de eenwording met het Goddelijke.
Aan het begin van dit canto wordt de ontmoeting van Dante met zijn nieuwe gids, in dichterlijke bewoordingen voorbereid. Het blijkt het vertrekpunt van een nieuwe fase in de reis zijn. Een fase die ingeluid wordt door het noemen van een naam, die door de reiziger Dante onmiddellijk wordt herkend: Beatrice. Het is de vrouw die hem op de laatste etappe van zijn reis zal bijstaan. In deze naam ligt de essentie van haar wezen opgesloten: zij die gelukkig maakt. De aanloop naar het noemen van Beatrices naam is als volgt. Het is de avond van de derde dag van Dantes beklimming van de louteringsberg. De dichters, dat wil zeggen Dante, Vergilius en Statius (die zich halverwege de beklimming bij de eerste twee heeft gevoegd), bevinden zich op de zevende ommegang, waar de wellustigen zich louteren in een eeuwig vuur. Er staat een engel die hen uitnodigt om door deze muur van vlammen heen te lopen. Wanneer Dante deze woorden van de engel hoort, wordt hij lijkbleek van angst. Vergilius probeert hem moed in te spreken met verschillende argumenten. Hij zegt onder andere:
[...] Figliuol mio, | [...] Zoon, het vuur is heet, |
qui può esser tormento, ma non morte. | Maar vrees niet dat de dood je zal belagen. |
(Purg. XXVII:20-21) |
Maar tevergeefs. Ondanks de aansporingen blijft Dante koppig voor het vuur staan. Op dat moment heeft Vergilius nog een laatste argument in petto en roept enigszins verstoord en ongeduldig uit:
[...] Or vedi, figlio: | Dit is de muur [...] |
tra Bëatrice e te è questo muro. | Mijn zoon, die je van Beatrice scheidt. |
(Purg. XXVII:35-36) |
Bij het horen van deze voor hem magische naam gebeurt er iets in de hoofdpersoon Dante. Er voltrekt zich in hem een verandering. Van halsstarrige persoon [fermo e duro], die niet door het vuur wil, wordt hij iemand die meegaand wordt [la mia durezza fatta solla]: hij laat zich overhalen en zal door het vuur gaan. Aan de andere kant wacht immers zijn oude liefde voor wie hij altijd een plek in zijn hart heeft bewaard. Dit veranderingsproces in het gemoed van de reiziger Dante wordt door de verteller Dante nu gevoed met een passage uit Ovidius' Metamorfosen. Het betreft de geschiedenis van Pyramus en Thisbe (Metam. IV, 55-166) en in het bijzonder wordt hier de dramatische slotpassage, waarin Pyramus sterft, gebruikt:
Quando mi vide star pur fermo e duro, | Hij [=Virg.] zag mijn weerstand en mijn koppigheid. |
turbato un poco disse: ‘Or vedi, figlio: | ‘Dit is de muur’, bracht hij bezorgd naar voren, |
tra Bëatrice e te è questo muro’. | ‘Mijn zoon, die je van Beatrice scheidt.’ |
Come al nome di Tisbe aperse il cigl | Zoals ook Pyramus weer hoop zag gloren, io |
Piramo in su la mor te e, e riguardolla, | Al had zijn bloed de moerbeiboom bespat |
allor che 'l gelso diventò vermiglio; | Nadat hij Thisbe's naam had mogen horen |
così, la mia durezza fatta solla, | Zo keek ik naar mijn leidsman en vergat, |
mi volsi al savio duca, udendo il nome | Bij 't horen van de naam die telkenmale |
che ne la mente sempre mi rampolla. | Mij vreugde geeft, de angsten die ik had. |
(Purg. XXVII:34-42) |
Het verhaal over Pyramus en Thisbe genoot in de Middeleeuwen grote populariteit. Het speelt zich af in Babylon waar de twee gelieven wonen. Ze zijn op elkaar verliefd tegen de zin van hun ouders en mogen dan ook niet trouwen. Ze kunnen met elkaar slechts communiceren via een spleet in de muur die hun huizen scheidt. Ze maken een afspraak voor een ontmoeting buiten de stadsmuren na zonsondergang. Thisbe komt als eerste aan, maar moet vluchten voor een leeuwin met een bebloede bek die daar haar drinkplaats heeft. Ze verliest haar sluier die door de leeuwin wordt gescheurd en met bloed bevlekt. Pyramus komt even later aan en ziet de bebloede sluier van Thisbe liggen. Hij concludeert daaruit dat Thisbe dood is en stort zich in zijn zwaard. Thisbe, die hierna arriveert, ziet het lichaam van haar geliefde en zij doorsteekt zich met hetzelfde zwaard (afb. 3).
De koppigheid [durezza] van Dante smelt weg bij het horen van de naam Beatrice, precies op dezelfde manier als Pyramus, die op het punt staat dood te gaan, nog éénmaal zijn ogen opslaat bij het horen van Thisbes naam. Dantes ziel, die door verstandelijke overwegingen hard als steen blijft ‘ik ben wel gek om door laaiend vuur te gaan’, wordt door het horen van de naam van zijn geliefde in één keer week als was en krijgt dan de mogelijkheid om een nieuw, gedurfd besluit te nemen. Het is dus de kracht van de naam die een veranderingsproces in Dantes ziel in gang zet.Ga naar eindnoot12. En hier ligt in essentie de vergelijking met de persoon
van Pyramus. Ook hij kan door de kracht van de naam nog een laatste krachtsinspanning opbrengen: zijn ogen opslaan naar Thisbe.
Zien we hier de fabbro aan het werk? Het lijkt erop. Terwijl Dante Ovidius imiteert, herschrijft hij hem. Dante exploiteert als het ware de tekst van Ovidius door de beelden zodanig bij te stellen dat deze passen in zijn eigen context. Laten we nog eens nauwkeuriger naar beide teksten kijken en het aanknopingspunt zoeken waarmee Dante Ovidius' tekst herschrijft. Eerst geven we Ovidius het woord:
‘Pyrame’, clamavit, ‘quis te mihi casus ademit? Pyrame, responde! tua te carissima Thisbe nominat; exaudi vultusque attolle iacentes!’ Ad nomen Thisbes oculos iam morte gravatos Pyramos erexit visaque recondidit illa. (Metam. IV, 142-146) | Roepend: [= Thisbe] ‘O, Piramus! Welk onheil nam jou van mij weg? Piramus! Antwoord dan! Het is je teerbeminde Thisbe die roept, toe, luister dan en hef je hoofd van de grond!’ Bij Thisbe's naam sloeg Piramus zijn stervenszware ogen nog op, keek haar nog eenmaal aan en sloot ze voor altijd.Ga naar eindnoot13. |
In Ovidius' verhaal is de aanroep van Thisbe in de directe rede gesteld. Zij zegt haar naam en daarna wordt in de indirecte rede verteld hoe Pyramus daarop reageert.
Wanneer we nu beide versies (die van Ovidius en van Dante) vergelijken, valt op dat Dante de uitroep van Ovidius' Thisbe overneemt, deze samenvat in de derde persoon om vervolgens de samenvatting in te passen in zijn eigen ik-verhaal. Het is met name de zin ‘tua te carissima Thisbe nominat’ (‘Het is je teerbeminde Thisbe die jou roept’), die de aanzet is geweest voor Dantes creatieve verbeelding. Het beeld dus van de nomen of nome. Het effect van de naam van Thisbe op Pyramus wordt overgezet naar het effect van de naam van Beatrice op Dante. Precies op dit punt spitst de metafoor zich toe om vervolgens een eigen Danteske uitwerking te krijgen. In beide personages, Pyramus en Dante, voltrekt zich een metamorfose in hun gemoed,bij ieder op eigen wijze. De vergelijking houdt hier op, want de omstandigheden zijn totaal verschillend. Immers de krachtsinspanning die Pyramus naar Thisbe doet kijken stopt bij zijn dood. De inspanning die Dante doet besluiten door het vuur te gaan, geeft hem de kans tot een nieuw leven. Een nieuw leven samen met de inspirerende Beatrice dat het hem mogelijk maakt ook het laatste stuk van zijn ontwikkelingsweg door te maken. Ovidius' geschiedenis van liefde en dood wordt op deze manier in Dantes context een geschiedenis van liefde en leven.
Er is nog een tweede element uit Ovidius' verhaal dat Dante heeft gebruikt bij zijn vergelijking. Het betreft de metamorfose van de moerbeiboom. Deze boom heeft in Ovidius' vertelling een centrale plaats. Het is de boom waaronder Pyramus en Thisbe elkaar ontmoeten en sterven. Het bloed dat opspat van Pyramus zwaardsteek, doordrenkt de wortels en kleurt de vruchten donkerrood, zo lezen we in Metamorfosen IV, 125-7:
Arborei fetus adspergine caedis in atram vertuntur faciem, madefactaque sanguine radix
purpureo tinguit pendentia mora colore. (Metam. IV, 125-127) |
De vruchten van de takken werden door de bloedfonteinen donker van kleur; de wortels, diep doortrokken van het vocht, kleurden het hangend moerbeifruit met donkerrode tinten. |
Aan het einde van de passage komt Ovidius nog een keer op de boom terug. Hij laat in zijn vertelling Thisbe, voordat zij zichzelf doodt, nog een laatste wens doen. Ze vraagt aan de goden om de witte vruchten van de moerbeiboom, die door het bloed van Pyramus lichaam donkerrood zijn geworden, voor altijd zo te laten:
At tu quae ramis arbor miserabile corpus nunc tegis unius, mox es tectura duorum, signa tene caidis pulloque et luctibus aptos semper hebe fetus, gemina monimenta cruoris. (Metam. IV, 158-161) | En laat de boom, die met zijn loof nu nog van één van ons het trieste lichaam overdekt, en spoedig van ons tweeën, voorgoed de tekens van ons sterven tonen in zijn vrucht: rouwkleurig zwart, ons beider bloed ter nagedachtenis. |
Met deze wens van Thisbe, die uiteindelijk door de goden wordt verhoord, wordt het verhaal van de rode moerbeivruchten aldus door Ovidius op schrift gesteld. Zo wordt het legende.
Ook Dante laat zich door deze Ovidiaanse uitweiding, ingebed in de laatste wens van Thisbe omtrent beider nagedachtenis, inspireren. Hij voegt een verwijzing naar deze passage in één bijzinnetje toe aan zijn eigen vergelijking.Ga naar eindnoot14. De passage illustreert met een doeltreffend en levend beeld, namelijk dat van de witte moerbei die donkerrood wordt, de diepe gemoedsverandering in Dantes ziel op het moment dat hij Beatrice's naam hoort. Maar er is meer. De essentie van deze gemoedsverandering sluit aan bij het werkwoord dat Dante gebruikt, wanneer hij onder woorden wil brengen wat er gebeurde in zijn eigen geest bij het horen van Beatrice's naam. Dante zegt namelijk en ik herhaal de zin, hierboven aangehaald:
[...] udendo il nome, | [...] bij het horen van de naam die |
che nella mente sempre mi rampolla | telkenmale mij vreugde geeft |
(Purg. XXVII: 41-42) |
Met het gebruik van het werkwoord rampollare (‘opbloeien’, ‘opspringen’) zinspeelt Dante op de eerder aangehaalde bloeiende vruchten van de moerbeiboom. De metafoor die in dit werkwoord ligt opgesloten is verder van cruciaal belang bij het interpreteren van de hele passage. Ovidius' geschiedenis van liefde en dood wordt in Dantes context, zoals al gezegd, een geschiedenis van liefde en leven.
Tenslotte een laatste beeld dat Dante ontleent aan Ovidius' vertelling van Pyramus en Thisbe. Het is het beeld van de muur (tra Beatrice e te è questo muro). In Dantes fantasie is het de muur van het vuur waarin de wellustigen worden gestraft op de zevende ommegang van de louteringsberg. Tevens vormt de muur, waar Dante als reiziger doorheen moet, de grens met het Aards Paradijs dat zich op de top van deze berg bevindt. Met dit beeld geeft de verteller Dante een eerste
toespeling op de komende ontmoeting met zijn geliefde. Het is een eerste aanzet nog voor de eigenlijke vergelijking begonnen is.
Het beeld van de muur, essentieel in de vertelling van Pyramus en Thisbe, zet de uiteindelijke toon van het verhaal dat Dante op het punt staat te vertellen. In Ovidius' verhaal heeft de binnenmuur die de huizen van elkaar scheidt, de functie van een barrière, waardoor de geliefden onbereikbaar voor elkaar zijn. Hoewel ze aanvankelijk door een dunne spleet toch met elkaar kunnen praten, is deze uitweg op den duur niet genoeg. Ze besluiten hun huizen te ontvluchten en zo de barrière te doorbreken. Wanneer deze eenmaal doorbroken is, blijkt hun liefde hun dood.
Ook Dante wordt van zijn Beatrice gescheiden door een muur. Deze keer geen fysieke muur, maar een muur van vuur. Een spirituele muur, waarachter zich niet alleen Beatrice bevindt, maar ook het Aards Paradijs. In tegenstelling tot de fysieke muur in het verhaal van Pyramus en Thisbe, blijkt Dante de muur van vuur te kunnen doorkruisen. Het paar zal in het Aards Paradijs worden herenigd en Dante zal daardoor ook de mogelijkheid hebben om het hemels paradijs te betreden.
Het verhaal van Ulysses
Een tweede passage uit de Commedia waarin de invloed van de Metamorfosen merkbaar is, vinden we in canto XXVI van de Hel. In tegenstelling tot Ovidius' vertelling van Pyramus en Thisbe is de invloed ervan slechts zijdelings. Dante verwerkt hier niet het materiaal, maar gebruikt het als uitgangspunt voor een verhaal dat hij vervolgens zelf schept. Dit verhaal staat binnen de verhaallijn
van de Commedia op zichzelf en wordt de laatste reis van Ulysses, de Latijnse naam voor Odysseus, genoemd.
In dit canto wordt beschreven hoe Dante en zijn gids Vergilius aankomen bij de achtste groeve van de achtste cirkel. Daar treft hij de zielen van de valse raadgevers. Zij zitten opgesloten in ontelbare vlammen en onder hen bevinden zich Ulysses en Diomedes, twee Griekse helden uit de Trojaanse oorlog. Zoals zij in de literaire traditie al tijdens de Trojaanse oorlog als koppel optraden, waarbij Ulysses het genie was en Diomedes de moedige uitvoerder, zo zitten zij in Dantes hel opgesloten in de vorm van een vlam met twee tongen. Ulysses, die zich hier bevindt vanwege zijn valse list met het paard van Troje, wordt door Vergilius aangespoord het verhaal van zijn laatste tocht te vertellen. Anders dan in Homerus' Odyssea is deze laatste tocht in de Commedia geen thuiskomst, maar een reis voorbij de grenzen van de bekende wereld.
Dante kende de Odyssee van Homerus niet uit de eerste hand, maar via Latijnse bronnen.Ga naar eindnoot15. In zijn wetenschappelijk traktaat Convivio (‘het Gastmaal’) zegt Dante zelf dat Homerus niet in het Latijn vertaald was.Ga naar eindnoot16. Hij kende de figuur van Ulysses dus uit overgeleverde Latijnse bronnen (fragmenten via Ovidius, Statius en Cicero) en gebruikt hem als personage in zijn hel. Uit de traditie was bij de middeleeuwers, dus ook bij Dante, bekend dat Ulysses en zijn mannen na de oorlog in Troje vele omzwervingen maakten en uiteindelijk terechtkwamen bij de tovenares Circe. Zij hield hen een jaar bij zich. Na het verblijf bij Circe laat Dante Ulysses en zijn mannen - in het kader van hun omzwervingen - hun laatste reis maken, met fatale afloop.
Dit verblijf bij de tovenares Circe is precies het aanknopingspunt dat Dante in Ovidius' Metamorfosen vindt. In boek XIV van de Metamorfosen wordt een Griek ten tonele gevoerd. Hij heet Macareus en hij is na een lange lijdensweg beland op de kust van Campanië. Deze Macareus is - hoe precies weten we niet - aan boord gekomen van het schip van de Trojaan Aeneas, die ook op deze kust beland is. Macareus blijkt de eiland- en tochtgenoot van de ‘veelreizende’ (Metamorfosen XIV, 159) Ulysses te zijn. Hij vertelt vervolgens over diens avonturen en verblijf bij Circe, die zijn tochtgenoten in zwijnen had omgetoverd. Het verblijf bij de tovenares duurt een jaar, zoals hij zelf zegt:
Annua nos illic tenuit mora. | Ons oponthoud [bij Circe] heeft een jaar |
(Metam. XIV: 308) | geduurd. |
Hij besluit zijn verhaal met de omstandigheden waarin Ulysses en enkele makkers bij Circe weggaan. Hij zelf gaat niet mee met de tocht:
Resides et desuetudine tardi rursus inire fretum, rursus dare vela iubemur ancipitesque vias et iter Titania vastum dixerat et saevi restare pericula ponti:
pertimui, fateor, nactusque hoc litus adhaesi. (Metam. XIV, 436-440) |
Verslapt, niet meer gewend aan werk, moesten wij weer de zee opvaren, weer de zeilen hijsen. Circe had voor een lange en riskante reis gewaarschuwd, voor woeste zee en veel gevaren, en ik ben uit angst - dat zeg ik eerlijk - hier op deze kust van boord gegaan. |
Juist hier, na het relaas van Macareus, pakt Dante de draad op, maar voordat hij
Ulysses zijn eigenlijke verhaal laat vertellen, laat hij hem enkele elementen uit het relaas van Macareus herhalen. Ulysses, opgesloten in zijn vlam, begint als volgt te spreken:
[Quando] | [Toen] |
mi diparti' da Circe, che sottrasse | ik bij Circe wegging die mij bij |
me più d'un anno là presso a Gaeta, | Gaeta een jaar lang wist te verleiden, |
prima che sì Enëa la nomasse, [...] | (Aeneas gaf die stad haar naam), [...] |
(Inf. XXVI: 91-93) |
Wat staat hier precies? De naam Gaeta, een plaats aan de kust, zo'n honderd kilometer ten zuiden van Rome, is ontleend aan Cajeta, de voedster van Aeneas, die met hem uit Troje was meegereisd en op die plek gestorven was.Ga naar eindnoot17. Ter ere van haar noemde Aeneas die plaats Gaeta. Hiermee verbindt Ulysses, in de fictie van Dante, twee verhaallijnen: zijn eigen omzwervingen als Griek na de Trojaanse oorlog, en die van Aeneas de Trojaan. Beiden komen, na vele omzwervingen samen bij dezelfde Zuid-Italiaanse kust, met dien verstande dat Ulysses er - in overeenstemming met de traditie - eerder is aangekomen dan Aeneas.
Twee elementen - tevens concrete aanwijzingen dat Dante Ovidius' tekst onder ogen moet hebben gehad - vinden we terug in de Metamorfosen. Het eerste is uit het geciteerde stuk van Macareus (Annua nos illic tenuit mora), het tweede is ontleend aan een episode (even voordat Macareus zijn verhaal doet), waarin wordt verteld hoe Aeneas uit de onderwereld bij Cumae opdook.
Litora adit nondum nutricis habentia nomen.
(Metam. XIV, 157) |
Bereikte hij [= Aeneas] de kust [= Campanië], die toen nog niet de naam van de voedster had. |
We gaan verder met de tekst van Dante. Iets verder in het betoog van Ulysses vinden we de zin
Io e ' compagni eravam vecchi e tardi.
(Inf. XXVI: 106) |
Wij grijsaards zagen onze krachten kwijnen. |
Ook deze zin, waarin de lichamelijke gesteldheid van de makkers van Ulysses vóór hun reis wordt beschreven, is duidelijk te herleiden tot het al genoemde slot van Macareus' verhaal (Resides et desuetudine tardi), waarin zijn vrienden - zonder hem - op weg gaan.
Zoals gezegd stopt in de Metamorfosen het verhaal bij Macareus, die uit angst achterblijft op de kust van Campanië. Een angst die nog wordt gevoed door de waarschuwingen van Circe. Dante neemt hier de draad op en laat Ulysses het relaas doen van zijn laatste reis. Het juiste moment om de draad op te pakken. De waarschuwingen van Ovidius' Circe vormen namelijk de aanzet tot de reis van Dantes Ulysses, die zoals we als lezer later zullen horen, vol gevaren is en fataal zal aflopen.Ga naar eindnoot18.
Dit staartje van Ulysses' omzwervingen - Dantes eigen schepping - is als volgt. Ulysses vertelt hoe na het avontuur met Circe noch de zoete gedachte aan zijn zoon, noch de eerbied voor zijn vader, noch de liefde voor zijn vrouw Penelope in hem het vurig verlangen kon onderdrukken om de wereld en de mensen te leren kennen. Zo vaart hij met een klein groepje mannen de zee over tot de zuilen die Hercules daar geplaatst had
acciò che l'uom più oltre non si metta. | Opdat geen mens ze zou passeren. |
(Inf. XXVI: 109) |
Geografisch gezien wordt hier de Straat van Gibraltar bedoeld, in het middeleeuws wereldbeeld de grens tussen de bewoonde wereld (de Middellandse zee) en de onbewoonde wereld (Atlantische oceaan).
Ulysses en zijn gezellen zijn al oud en traag, wanneer ze daar aankomen, maar dat belet de held niet zijn makkers aan te sporen toch verder te gaan. Hij houdt een ‘kleine toespraak’, waarin hij een beroep op hen doet om in de korte tijd van leven die ze nog hebben, niet af te zien van het ervaren van een wereld voorbij de zon, een wereld zonder mensen:
Considerate la vostra semenza: | Denk aan je afkomst: 't is ons niet gegeven |
fatti non foste a viver come bruti, | Te leven als het redeloze beest; |
ma per seguir virtute e canoscenza. | Wij horen deugd en kennis na te streven. |
(Inf. XXVI:118-120) |
Deze woorden hebben zoveel effect dat Ulysses en zijn mannen vol vuur de tocht voorbij de zuilen van Hercules naar links maken:
de' remi facemmo ali al folle volo. | Toen wij in dolle vlucht de zee doorsneden. |
(Inf. XXVI:125) |
Na vijf maanden krijgen ze tenslotte een donkere berg in zicht - in Dantes visie de louteringsberg die zich op het zuidelijk halfrond bevindt -, maar hun vreugde is van korte duur, want van het nieuwe land steekt een wervelstorm op die het schip doet vergaan:
infin ch 'l mar fu sovra noi richiuso. | Zo zijn wij in die storm op zee gebleven. |
(Inf. XXVI: 142) |
Met dit verhaal, dat binnen de verhaallijn van de Commedia op zichzelf staat en dat door de eeuwen heen zeer tot de verbeelding heeft gesproken, voegt Dante een aparte episode toe aan de geschiedenis van de mythische Ulysses.Ga naar eindnoot19. Hij geeft een volledig nieuwe wending aan diens lotgevallen en er zijn zelfs aanwijzingen dat Dante in Ulysses een bepaalde kant van zichzelf herkent. De metafoor van het scheepje op koers dat door de hele tekst een rol speelt, is een belangrijk signaal van de betrokkenheid van de verteller Dante bij het verhaal van Ulysses.Ga naar eindnoot20.
Hoewel Dantes Ulysses-episode een eigen vinding is, tonen recente studies aan dat Dante dit verhaal niet ex nihilo heeft geschapen, maar dat hij - met de Metamorfosen als uitgangspunt - gebruik heeft gemaakt van een repertoire dat in de hele Romaanse wereld van de Middeleeuwen, met name in de volksliteratuur, bekend was.Ga naar eindnoot21.
Tot besluit
Ovidius is als antieke schrijver een belangrijke inspiratiebron voor Dante geweest. Door hem bovenin de hel te zetten bij de stoet van belangrijke schrijvers uit de Oudheid, geeft Dante aan dat Ovidius tot de literaire canon van zijn tijd behoorde. Een schrijver die het zeker waard was gelezen en gebruikt te worden. Dante is voor alles een christelijk schrijver. Daar is hij zich terdege van bewust. De stoet van schrijvers uit de Oudheid zijn weliswaar het imiteren waard, maar kunnen, naar zijn mening, in het hiernamaals, slechts in de hel verblijven. Hoewel groot van geest, kunnen ze geen deel hebben aan de weldaden van Christus, omdat ze eenvoudigweg vóór zijn komst geleefd hebben. Dit geeft meteen ook de verhouding van Dante en deze dichters aan. Hij erkent hun geestelijke bagage tot op zekere hoogte. De gelukzaligheid Gods kunnen zij nooit deelachtig worden. Vergeleken met de altissimo canto van de heidense dichters uit de Oudheid heeft Dante als christelijk dichter van de Commedia, een oneindig hoger lied te zingen.
Dantes relatie tot zijn auctores of meester poetae zou je in die zin kunnen definiëren dat hij deze klassieke modellen gebruikt om zijn eigen christelijk geloof onder woorden te brengen. Zo ook bij Ovidius. Terwijl Dante Ovidius imiteert, herschrijft hij hem. Bij dit herschrijven bedient hij zich van verschillende procédés om diens brontekst te benutten. Vooral de Metamorfosen van Ovidius hebben Dante geïnspireerd bij het schrijven van zijn Commedia. De grondgedachte in dit werk dat alles in de wereld aan voortdurende verandering onderhevig is, heeft hem zeker aangesproken. Voor Dante is metamorfose gelijk aan spirituele transformatie. Ten grondslag aan deze spirituele metamorfose van de reiziger Dante ligt een spankracht - in zijn persoonlijke ervaring en in taalgebruik - die zichtbaar toeneemt gedurende zijn reis door de drie rijken van het leven na de dood om zich steeds meer te zuiveren van aardse smetten en om vervolgens te eindigen in het opgaan in Gods liefde. Ten slotte is de tocht, zoals beschreven in zijn Commedia, een innerlijke ontwikkelingsweg of queeste, op te vatten als wat Bonaventura noemt een itinerarium mentis in Deum, de ‘reis van de geest naar God’.
Voor dit allerhoogste doel leverde het rijke en beweeglijke materiaal dat onder anderen Ovidius bood, hem stof en inspiratie.
- eindnoot1.
- Voor de tekst van de Divina Commedia maak ik gebruik van: Dante Alighieri, Commedia. Con il commento di Anna Maria Chiavacci Leonardi. Vol. I Inferno, vol. II Purgatorio, vol. III Paradiso (Milano 1991-1997), voor de vertaling: Dante Alighieri, De goddelijke komedie vertaald door Ike Cialona en Peter Verstegen (Amsterdam 2000).
- eindnoot2.
- Voor een beknopt overzicht van de belangrijkste antieke bronnen die Dante heeft gebruikt zie de inleiding van Rob Brouwer in Dante Alighieri, De goddelijke komedie. Deel 1, Inferno. Vertaald door Rob Brouwer (Leiden 2000) 35-70. Voor een uitgebreid overzicht zie het lemma classica (cultura) in U. Bosco (ed.). Enciclopedia dantesca (Roma 1970-1978) 6 vol., vol. II, 1970.
- eindnoot3.
- Vergilium videlicet, Ovidium Metamorfoseos, Statium atque Lucanum (De Vulg. El. II VI 7). Ook in zijn jeugdwerkje Vita nuova wijdt Dante een hoofdstuk aan deze problematiek, cf. Dante Alighieri, Opere minori (Milano 1988). Serie La letteratura italiana. Storia e testi. Vol. V, cap. XXV.
- eindnoot4.
- [...] magnos auctores, videlicet Virgilium Stacium Luchanum et Ovidium maiorem.
- eindnoot5.
- Zo blijkt uit de oorspronkelijke Italiaanse tekst. In de Nederlandse vertaling is dit weggevallen.
- eindnoot6.
- ‘quartus ab his serie tempore ipse fui’, cf. Publius Ovidius Naso, Tristia. With an English translation by Arthur Leslie Wheeler (Cambridge (Mass.) 1975) IV 10, 54.
- eindnoot7.
- Zie voor Ovidius' invloed in de Middeleeuwen in brede zin B. Guthmüller, Ovidio metamorphoseos vulgare. Formen und Funktionen der volkssprachlichen Wiedergabe klassischer Dichtung in der italienischen Renaissance (Boppard am Rhein 1981) 48-51 en M.U. Sowell (ed.), Dante and Ovid. Essays in Intertextuality (New York 1991) 4-9.
- eindnoot8.
- Een extra dimensie binnen deze problematiek vormen de praktische omstandigheden waaronder middeleeuwse schrijvers de klassieke stof tot zich hebben genomen. De laatste jaren hebben klassieke en middeleeuwse filologen de aandacht gevestigd op het feit dat bijvoorbeeld Dante zijn auctores niet las op een directe manier zoals wij dat plegen te doen, maar indirect. Dat wil zeggen dat de tekst, meestal vooraf gegaan door een proloog (accessus ad auctores), was ingebed in een middeleeuws kritisch apparaat, dat specifieke passages in christelijke zin becommentarieerde en interpreteerde. Zie voor bijdragen in deze lijn A. lannucci, Dante e la ‘bella scola’ della poesia. Autorità e sfida poetica (Ravenna 1993).
- eindnoot9.
- ‘Lo mal fabbro biasima lo ferro appresentato a lui [...]’ (‘Een slechte smid beklaagt zich over het hem geleverde ijzer [...]’) (Convivio I, XI, 11-12).
- eindnoot10.
- Beide dichters bevinden zich op de zevende ommegang van de louteringsberg, waar ze in een kokendheet vuur de zonde van wellust (luxuria) uitboeten.
- eindnoot11.
- Beatrice verschijnt aan Dante in Louteringsberg XXX en zij noemt haar naam precies in het middelste vers: ‘Guardaci ben! Ben son, ben son Beatrice’ (Purg. XXX:73) [‘Ja ik ben Beatrice. Kijk naar mij!’]. Sommige critici menen dat dit bewust is aangebracht en wijzen op een spiegeleffect van getallen: canto XXX wordt door 63 canti voorafgegaan en door 36 canti gevolgd (63 + 1 + 36).
- eindnoot12.
- Cf. M. Lorch & L. Lorch, ‘Metaphor and Metamorphosis: Purgatorio 27 and Metamorphoses 4’, in: M.U. Sowell (ed.), Dante and Ovid. Essays in Intertextuality (New York 1991) 99-121, 112-116.
- eindnoot13.
- De vertaling van de Latijnse tekst is van M. d'Hane-Scheltema in Ovidius, Metamorphosen. Vertaald door M. d'Hane Scheltema (Amsterdam 1998). Cf. Publius Ovidius Naso, Metamorphoses. Transl. by A.D. Melville. With an introduction and notes by EJ. Kenney (Oxford 1986).
- eindnoot14.
- Iets later in de Commedia komt dezelfde legende in een geheel andere context terug: E se stati non fossero acqua d'Elsa/ li pensier vani intorno a la tua mente/e 'l piacer loro un Piramo a la gelsa. (Purg. XXXIII: 67-69); [Ik [=Beatrice] weet dat aardse zorg je geest [= Dante] versteende/Als Elsawater, en hem heeft bevlekt,/Gelijk de moerbeiboom waar Thisbe weende.]
- eindnoot15.
- Zie voor de Latijnse bronnen waarmee Dante in aanraking zou zijn gekomen met Homerus en zijn werken A. Ronconi, Interpreti latini di Omero (Torino 1973) en het lemma Omero in de Enciclopedia dantesca IV, 1973 (zie noot 2).
- eindnoot16.
- ‘Omero non si mutò di greco in latino’ (Convivio I, VII, 15).
- eindnoot17.
- Dit kunnen we lezen in Vergilius' Aeneis VII: 1-2, cf. Publius Vergilius Maro, Aeneis. Lateinisch-Deutsch, in Zusammenarb. mit Maria Götte hrsg. und übers. von Johannes Götte (München 1971).
- eindnoot18.
- Opmerkelijk is dat Dante Ulysses, die als zondaar dus in de onderste regionen van de hel zit, zelf zijn verhaal laat vertellen. Ulysses vertelt zijn geschiedenis dus ná zijn dood, vanuit het perspectief van de zondaar die als valse raadgever voor eeuwig verdoemd is en die nu ook zijn eigen laatste tocht als al te gewaagd kan beoordelen: hij noemt zijn tocht dan ook een folle volo (‘dolle vlucht’).
- eindnoot19.
- In zijn boek Se questo è un uomo, waarin hij vertelt over zijn verblijf in Auschwitz, integreert Primo Levi deze tekst op onnavolgbare wijze in in eigen verhaal. Zie P. Levi, Se questo è un uomo (Torino 1947) en P. Levi, Is dit een mens. Uit het Italiaans vertaald door Frida de Matteis-Vogels (Amsterdam 1991).
- eindnoot20.
- Vgl. Purg. I: 1-2; Par. II: 1-7; Par. 1: 13-15. Zie ook P.W.M. de Meijer, Letterkunde, in het bijzonder de Italiaanse. Beschouwingen bij het verhaal van Ulisse in Dante's ‘Divina Commedia’. Rede van de Rector Magnificus, Prof. dr. P.W.M. de Meijer, uitgesproken ter gelegenheid van de 365ste dies natalis van de universiteit op 8 januari 1997 (Amsterdam 1997), en in het bijzonder M. Corti, ‘La favola di Ulisse: invenzione dantesca?’, in: Percorsi dell'invenzione. Il linguaggio poetico di Dante (Torino 1993) 113-45. Corti plaatst het verhaal in het grotere verband van de lotgevallen van Dante als verteller én reiziger door de rijken van het leven na de dood.
- eindnoot21.
- D'Arco Silvio Avalle, ‘L'ultimo viaggio di Ulisse’, in: Modelli semiologici nella Commedia di Dante (Milano 1975) 33-63, toont een samenhang aan tussen de middeleeuwse tradities waarin Ulysses wordt beschouwd als vermetel en nieuwsgierig (sapientiae cupido) en de middeleeuwse visie op Alexander de Grote (de traditie van de Alexanderromans).