Madoc. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
[Nummer 3]● Fons van Buuren
| |
● InleidingOp zaterdag 25 mei van dit jaar kwam dr. Kees Vellekoop, de Utrechtse hoogleraar ‘Muziekgeschiedenis vóór 1600’, bij een verkeersongeluk om het leven. Op 30 mei vond in een meer dan volle Janskerk de afscheidsplechtigheid plaats, een indrukwekkende manifestatie van woord en muziek, passend bij de man die Kees Vellekoop was. Een kleine dertien jaar geleden presenteerde de Stichting Utrechtse Theater Initiatieven in diezelfde Janskerk de muziektheaterproductie Suster Bertken - de wereld van een ingekluisde. Tussen 27 september en half oktober 1989 werd dit stuk - bestaande uit een voordracht door Trins Snijders van fragmenten uit het werk van Suster Bertken, aangevuld met zang en instrumentale muziek - met veel succes ten tonele gebracht. Kees Vellekoop en schrijver dezes waren bij het geheel betrokken voor de wetenschappelijke adviezen. Eigenlijk was het zo, dat Kees gevraagd was in verband met de muzikale kant van het project en dat hij op zijn beurt bij mij kwam met het verzoek mij er als neerlandicus mee te bemoeien. Dientengevolge kwamen wij gebroederlijk als wetenschappelijk adviseurs op p. 3 van het programmaboekje terecht. Van de negen liederen die aan Suster Bertken worden toegeschreven, is slechts van één de melodie overgeleverd. Bij de productie in de Janskerk werden evenwel drie van haar liedteksten gezongen. Het was Kees Vellekoop die twee liederen waarvan geen originele melodie bekend is, van melodieën voorzag, passend ‘bij de liedstijl van die tijd’, zoals Anthony Zielhorst in het programmaboekje schreef (p. 20). Wie het niet wist zou gezworen hebben dat het om originele, zestiende-eeuwse wijzen ging. Het betrof de bekende tekst Ic was in mijn | |
[pagina 131]
| |
hoofkijn om cruyt gegaen (lied 3) en het vrijwel onbekende O Siel uutvercoren, waerom begeefdi mi? (lied 4). Tijdens de afscheidsplechtigheid in de Janskerk kwam de herinnering aan de vroege herfst van 1989 boven. Thuisgekomen haalde ik het programmaboekje tevoorschijn. Bladerend vond ik ook de beide teksten die Kees Vellekoop indertijd op muziek had gezet. O Siel uutvercoren intrigeerde mij het meest. Hoe kon ik Kees' nagedachtenis beter eren dan door juist aan die weinig bekende, door hem op muziek gezette tekst een afzonderlijke beschouwing te wijden? | |
● De tekstDe tekst is overgenomen uit de editie die in 1516 bij de Utrechtse uitgever Jan Berntsz verscheen, met de bekende aanpassingen zowel in de spelling (u=v wordt v, v=u wordt u, w=uu wordt uu, j=i wordt i, i=j wordt j) als in de interpunctie (die altijd interpretatie inhoudt!). Het hoofdlettergebruik is ten dele aangepast. Verder zijn afkortingstekens stilzwijgend opgelost. Het paragraafteken - iets als ¶ - is gehandhaafd. Eén kennelijke drukfout is verbeterd: in de voorlaatste regel heeft de druk gheerne, lees: gheenre. De regeltelling ter linkerzijde is toegevoegd. De teksten van Bertken zijn ook overgeleverd in zestiende-eeuwse edities die respectievelijk zijn verschenen bij Jan Seversz in Leiden (1518) en bij Willem Vorsterman in Antwerpen (rond 1520). Deze verschillen voornamelijk in dialectvormen en spelling van die van Berntsz; een enkele afwijking geeft wat meer verschil te zien.Ga naar eindnoot1.
¶ Een ander lyedeken Jhesus
1[regelnummer]
O Siel uutvercoren, waerom begeefdi mi?Ga naar margenoot+
2[regelnummer]
Het zijn mijn suete weelden altijt te zijn bi di.Ga naar margenoot+
3[regelnummer]
Wilt nu doch weder keren, mijn hert is op ghedaen.Ga naar margenoot+
4[regelnummer]
Mijn min is ongemeten, ic wil di geern ontfaen.
¶ Die minnende siel
5[regelnummer]
O edel, schoon van formen, rijck, machtich, wijs daer bi,
6[regelnummer]
Heer boven allen heren, wat sal ic antwoerden dy?
7[regelnummer]
Mijn hert beghint te beven, wilt mijns genadich zijn.
8[regelnummer]
Ick val aen dijn genaden; vergheeft mi scult ende pijn.Ga naar margenoot+
¶ Jhesus
9[regelnummer]
Coemt naerre, uutvercoren, dijn bede is ghehoert.
10[regelnummer]
Ick sie dijn hert van rouwen ontdaen ende seer ghestoert.Ga naar margenoot+
11[regelnummer]
Wilt nu met my verbliden, altijt in vreden zijn.Ga naar margenoot+
12[regelnummer]
Coemt, ic sal u schencken den alren besten wijn.
| |
[pagina 132]
| |
1. De ingemetselde steen in de werfmuur bij de Maartensbrug te Utrecht, voorstellende de ingekluisde suster Bertken.
¶ Die minnende Syel
13[regelnummer]
Rou, pijn ende swaer versuchten is al in mi vergaen.
14[regelnummer]
O oversuete Jhesu, dat heeft dijn min ghedaen,
15[regelnummer]
Claer, schoon ende ongemeten; veel crachten zijn daer in.
16[regelnummer]
Mijn hert beghint te bernen recht als een seraphin.Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+
¶ Jhesus.
17[regelnummer]
Coemt, mijn uutvercoren, gaet blidelic in mijn rust;
18[regelnummer]
daer seldi sien ende horen der engelen vroude ende lust,Ga naar margenoot+
19[regelnummer]
die in groter eren bi mi verheven sijn.
20[regelnummer]
Dat ghi hem sijt ghelike, dat is die wille mijn.
¶ Dye minnende Siele
21[regelnummer]
Gheen vroude en mach my meer lusten in al der werelt wijt.
22[regelnummer]
Alleen is mijn begeren, o Jhesu, daer ghy sijt,
23[regelnummer]
in vrouden aen te scouwen dijn suete claer aenschijn,
24[regelnummer]
ewelic sonder eynde in dinen love te zijn.
| |
[pagina 133]
| |
¶ Jhesus.
25[regelnummer]
Mijn schoon, mijn uutvercoren, nu lijt u een corte tijt;Ga naar margenoot+
26[regelnummer]
daer in stelt u genuegen dat gi mi te wille zijt.
27[regelnummer]
Ic heb veel om di geleden, wilt des gedachtich sijn.
28[regelnummer]
Ende laet doch dinen wille ghehelic in die mijn.
¶ Die minnende siel
29[regelnummer]
O Jhesu, suete brudegom, siet mi van binnen aen.
30[regelnummer]
Ic heb dijn suete beelde diep in mijn herte staen:
31[regelnummer]
metten cruce verheven, bleec, bloedich ende seer ontdaen.Ga naar margenoot+
32[regelnummer]
Dye vlammen dijnre minnen sijn doer mijn hert gegaen.
¶ Jhesus
33[regelnummer]
Mijn bruyt, mijn uutvercoren, ic bin int herte dijn.
34[regelnummer]
Ick heb dijn ganse wille gehelijc in die mijn.
35[regelnummer]
Ghi hebt mi al gegeven dat is in dijnre macht.
36[regelnummer]
Ic heb minnentlic ontfanghen daer ic langhe na heb gewacht.
¶ Die minnende siel
37[regelnummer]
¶ Hert, moet, cracht ende sinnen zijn lieflic opghedaen,Ga naar margenoot+
38[regelnummer]
mit groter lust ende geren heb ic di nu omvaen.Ga naar margenoot+
39[regelnummer]
O Jhesu, suete brudegom, al ist boven mijn macht,Ga naar margenoot+
40[regelnummer]
ick bin daer toe gecomen doer dijn bernende minnen cracht.
¶ Jhesus
41[regelnummer]
Mijn bruyt, mijn uutvercoren, wilt nu in vreden sijn.
42[regelnummer]
Ic heb dijn hert uut minnen verenicht mit dat mijn.
43[regelnummer]
Ick en wil u niet begheven noch laten in gheenre noot.
44[regelnummer]
Om dijn minne bin ic gestorven inden cruce den bitteren doot.
| |
● Dialoog - MonoloogO Siel uutvercoren is een dialoog in elf strofen tussen Jhesus en Die minnende siel. Van dit soort tweegesprekken vinden we er meer in geestelijke liederen uit die tijd. Zij worden gevoerd tussen bijvoorbeeld Maria en de Ziel, Jezus en de Mens, tussen de Ziel en het Lief, Jezus en Ic of Jezus en de Bruid.Ga naar eindnoot2. Ze zijn niet allemaal van dezelfde structuur en toon, maar bestaan wel geheel of gedeeltelijk uit een dialoog. Veelal wijst Jezus (de Heer) op zijn lijden en kruis en vraagt aan de mens (de ziel, de bruid) ook het kruis op te nemen en te sterven aan de ‘natuur’, waartegen de toegesprokene zich langere of kortere tijd verzet, zeggend het niet aan te kunnen of bang te zijn, om zich uiteindelijk toch gewonnen te geven.Ga naar eindnoot3. | |
[pagina 134]
| |
Enigermate vergelijkbare dialogen als de hier bedoelde komen ook in proza voor. Van Suster Bertken bijvoorbeeld is er de Innighe sprake, of voluit: Van die minnende siel ende haren brudegom Jhesum een innighe sprake.Ga naar eindnoot4. In wezen zijn tweegesprekken als de onderhavige niets anders dan dialogues intérieurs, en eigenlijk dus monologen. Teksten als Bertkens Innighe sprake worden in de Middeleeuwen ook wel als soliloquia aangeduid. Thom Mertens heeft daar in zijn dissertatie enkele mooie bladzijden aan gewijd. Hij citeert in dat verband uit een veertiende-eeuws handschrift deze mededeling: ‘Differentia inter dialogum et soliloquium: soliloquium dicitur quando homo solus cum Deo loquitur’ (‘Het verschil tussen een dialoog en een alleenspraak: er is sprake van een alleenspraak wanneer een mens alleen met God spreekt’).Ga naar eindnoot5. Zo'n soliloquium is ook Bertkens vierde lied: Jezus en de ziel - de mens - spreken met elkaar. | |
● Bertkens vierde lied - een nadere beschouwing in twee rondenEerste rondeOm Bredero te variëren: ook ‘die maar een weynich kints-School-Middelnederlands in 't hooft rammelde’ zal aan de paar woordverklaringen hierboven waarschijnlijk voldoende hebben om een redelijke, woordelijke, vertaling van de tekst te kunnen leveren. Maar er is niet alleen een vertaling: de tekst heeft meer te bieden. Kijken we eerst naar begin en einde van Bertkens vierde lied. In de eerste regel vraagt Jezus de ziel, zijn uutvercoren (een woord dat Hij in elke eerste regel van de Hem in de mond gelegde strofen herhaalt), waarom deze Hem in de steek laat (begeefdi mi) en Hij roept haar op terug te keren. Daartegenover verklaart Hij in de voorlaatste regel (43) nadrukkelijk dat Hij haar nooit zal begheven. Van begeefdi tot begheven vindt in de tussenliggende negen strofen een heel proces plaats, dat als volgt verloopt. In strofe 2 vraagt de minnende siel om genade, om vergeving. Als Jezus zijn uitnodiging in de derde strofe nadrukkelijk herhaalt (Coemt naerre) en haar verzekert dat de smeekbede is verhoord, geeft de minnende siel in haar reactie zich gewonnen aan zijn liefde (strofe 4). Ten derden male noodt Jezus haar, nu tot hemelse vreugde, te weten: sien ende horen der engelen vroude ende lust (strofe 5), waarna de ziel verklaart niets liever te willen dan Jezus voor eeuwig te aanschouwen (strofe 6). Die hemelse vreugde is echter in de rest van het lied niet meer aan de orde: Jezus wijst in de zevende strofe op het geduld dat de ziel moet hebben, zegt haar zijn lijden indachtig te zijn en vraagt haar haar wil geheel in de Zijne te doen opgaan. In de achtste strofe geeft de ziel expliciet te kennen daarop in te gaan en nu noemt zij Jezus haar suete brudegom. Jezus van zijn kant beantwoordt dat met Mijn bruyt (regel 33). Hij is in haar hart en haar wil is geheel met de Zijne verenigd. Hij heeft daar lang naar uitgezien (strofe 9). De ziel, de bruyt, heeft zich nu volledig voor Hem opengesteld en omhelst haar suete brudegom (strofe 10). En Jezus ten slotte geeft dan in de laatste strofe te kennen dat Hij zijn bruyt nooit in de steek zal laten.
Het lied gaat dus over de trouw, de trouw tussen God en mens, de wederzijdse trouw van bruidegom en bruid. Het is dan ook niet voor niets dat de woorden hert en min frequent voorkomen, respectievelijk negen en zes keer, waar nog bijkomt | |
[pagina 135]
| |
2. Houtsnede en tegenoverliggende titelpagina van Suster Bertkens boeck tractierende van desen puncten..., een passieboekje dat in 1518 bij Jan Seversz in Leiden werd uitgegeven (uit Suster Bertken. Twee bij Jan Seversz in Leiden verschenen boekjes ('s-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 227 G 46). Facsimile-ed. Inl. A.M.J. van Buuren. Utrecht 1989).
dat Jezus de overgave van de ziel minnentlic ontvangen heeft (regel 36) en de ziel haar gehele persoon - Hert, moet, cracht ende sinnen - voor de bruidegom lieflic heeft opengesteld. Die liefdesrelatie tussen Jezus en de ziel komt pas echt tot stand als de ziel zich niet van stond af aan blind staart op het voorgoed verbonden zijn met haar bruidegom, op de hemelse vreugde, maar bereid is eerst op aarde hem ter wille te zijn, zijn lijden gedachtig te zijn, zich geheel aan hem over te geven. Naar mijn mening gebeurt in Bertkens vierde lied ten dele hetzelfde als in haar Innighe sprake. José van Aelst heeft duidelijk gemaakt dat in de Innighe sprake een onverwachte omslag plaatsvindt: op het moment dat de climax in het liefdesproces tussen Die Brudegom Jhesus en Die minnende Syel bereikt lijkt, neemt de tekst een wending: Jezus wijst op zijn moeilijke aardse bestaan en nodigt de ziel uit Hem daarin te volgen.Ga naar eindnoot6. In dit vierde lied gaat het ook zo: in strofe 6 is de hemelse vreugde van het eeuwig bij Jezus zijn heel dichtbij, maar vanaf de zevende strofe neemt het lied een keer. Jezus roept de ziel op zijn lijden indachtig te zijn. En de rest van het lied heeft op dat lijden betrekking, tot en met de laatste regel: Om dijn minne bin ic gestorven inden cruce den bitteren doot. Pas in dit gedeelte is er sprake van brudegom en bruyt: wil de ziel de hemel beërven en voor eeuwig met Jezus verbonden zijn, dan moet zij zich hier op aarde als bruyt ge- | |
[pagina 136]
| |
heel aan haar brudegom overgeven, Hem te wille zijn, haar ganse wille gehelijc in de Zijne doen opgaan. Het Hooglied en Jezus' lijden en dood komen hier bij elkaar, zoals in de Innighe sprake.Ga naar eindnoot7. Ook uit een aantal details zal verderop blijken dat er een nauwere relatie bestaat tussen het vierde lied en de Innighe sprake. | |
Tweede rondeVolgen we de gang van zaken in het lied wat gedetailleerder, dan lijkt zowel bij afzonderlijke woorden en versregels als bij de constructie van het geheel enige nadere toelichting niet overbodig. Zoals begeven aan begin en eind voorkomt, zo zien we ook op ghedaen uit regel 3 terugkomen (regel 37). In strofe 1 zegt Jezus dat zijn hart is op ghedaen, dus openstaat voor de ziel.Ga naar eindnoot8. Aan het eind van het proces dat de ziel doormaakt verklaart zij op haar beurt: Hert, moet, cracht ende sinnen zijn lieflic opghedaen. Dat is op het moment dat zij zich volledig aan haar suete brudegom heeft overgegeven. Zij heeft dan voldaan aan de wens van Jezus haar te ontfaen (regel 4) en Hij heeft in regel 36 bevestigd dat zijn lang gekoesterde wens nu in vervulling is gegaan: Ic heb minnentlic ontfanghen daer ic langhe na heb gewacht. De herhaling van de woorden begeven, op ghedaen en ontfaen uit de eerste strofe in de nieuwe context - de context aan het einde - lijkt niet toevallig. Behalve de bijbelse allusie bij op ghedaen (zie noot 8) is er een heel duidelijke verwijzing naar het oudtestamentische boek Spreuken in regel 2 van de eerste strofe. In vers 31 van hoofdstuk 8 zegt de (goddelijke) Wijsheid: deliciae meae esse cum filiis hominum, het is mijn vreugde te zijn bij de kinderen der mensen, in Bertkens lied wordt dit toegespitst op die ene mens: altijt te zijn bi di, dat zijn Jezus' suete weelden.Ga naar eindnoot9. De tweede regel staat in duidelijke oppositie met regel 1: trouw tegenover ontrouw, gevolgd door de oproep aan de ziel terug te keren (regel 3-4). In de eerste zin van het antwoord van de ziel, O edel, schoon van formen, kunnen we opnieuw een bijbelse allusie zien, een verwijzing naar psalm 44 - volgens de telling van de Vulgaat - vers 3: Speciosus forma (prae filiis hominum), schoon van formen (boven de kinderen der mensen).Ga naar eindnoot10. Psalm 44 (45) is een minnedicht, een bruidslied. In de eerste tien verzen worden de schoonheid en de kracht van de bruidegom-koning bezongen, die de gerechtigheid liefheeft en haat wat niet deugt. De allusie is mede hierom interessant, omdat Bertkens dialoog - gaande de tekst - immers steeds duidelijker ook een bruidslied wordt. In deze eerste reactie van de minnende ziel op de uitnodiging van Jezus gaat het evenwel nog om schuld en vergiffenis: de ziel kent haar tekorten en smeekt óm en wendt zich tót Jezus' genade. Zij vraagt vergeving voor scult ende pijn, pijn hier in de betekenis ‘de zwaar vallende moeite die het de ziel heeft gekost zich aan Jezus over te geven’.Ga naar eindnoot11. Jezus' antwoord is zeer direct: kom dichterbij, je gebed is verhoord. Hij ziet dat haar hart vanwege haar schuld van rouwen ontdaan is en zeer ontsteld: rouwe kan zijn zowel het verdriet om het gemis van de min als een teken van inzicht in het tekortschieten in de liefde.Ga naar eindnoot12. Jezus nodigt de ziel uit zich met Hem te verblijden en altijd in vrede te zijn. Hij zal haar de allerbeste wijn schenken.Ga naar eindnoot13. In de vierde strofe geeft de ziel daarop te kennen dat alle verdriet en moeite | |
[pagina 137]
| |
voor haar zijn opgelost, dankzij Jezus' liefde, die kristalhelder, schoon en onmetelijk is en die veel krachten in zich bergt. Haar hart begint nu te branden als ware het een serafijn: de serafijnen vormen het hoogste engelenkoor; zij staan het dichtst bij Gods troon in eeuwigdurende, brandende liefde. We komen de serafijnen herhaaldelijk tegen in geestelijke liederen uit deze tijd.Ga naar eindnoot14. De ziel voelt zich kennelijk al in hemelse sferen. Gaf zij in strofe 2, in het kader van haar schuld, nog te kennen Mijn hert beghint te beven, nu zegt zij Mijn hert beghint te bernen. Opnieuw nodigt Jezus vervolgens de ziel, zijn uitverkorene, uit om met blijdschap zijn rust binnen te gaan (vgl. regel 9 en 11). Daar zal zij de vreugde en de geneugten ervaren van de in eer verheven engelen - vgl. de serafijn in regel 16: Jezus haakt aan bij de gedachtegang van de ziel. Hij wil dat zij de engelen gelijk is. In deze strofe is in regel 18 lust (evenals vroude) ongetwijfeld blijdschap, genoegen, geneugte, maar het woord heeft ook de betekenis verlangen.Ga naar eindnoot15. Die betekenis kan hier zeker meespelen: het permanente verlangen naar God, naar het verslonden worden in Hem. Regel 20, Dat ghi hem sijt ghelike, dat is die wille mijn, bevat een subtiele verwijzing naar psalm 8, 5-7: Quid est homo, quod memor es eius? Aut filius hominis, quoniam visitas eum? Minuisti eum paulo minus ab angelis, gloria et honore coronasti eum, (Wat is dan de mens dat u hem gedachtig bent? Of een mensenkind dat u hem bezoekt? U hebt hem weinig minder dan de engelen gemaakt, hem gekroond met glorie en eer).Ga naar eindnoot16. De ziel op haar beurt gaat in op de vroude en lust uit regel 18: geen vreugde verlangt zij méér dan die Jezus haar biedt. Zij begeert slechts daar waar Jezus is in vreugde zijn aanschijn te aanschouwen en voor eeuwig en altijd zijn lof te zingen, of, wat ook bedoeld kan zijn: bij Hem in ere te staan. Dat laatste sluit weer mooi aan bij regel 19, waar Jezus van de engelen zegt dat zij in groter eren bi mi verheven sijn.Ga naar eindnoot17. In de zevende strofe vindt dan de omslag plaats. De climax van het beven vanwege de scult (strofe 2), via het bernen recht als een seraphin (strofe 4) naar het ewelic sonder eynde aanschouwen van het suete claer aenschijn van Jezus (strofe 6) lijkt een anti-climax te krijgen: geen hemel, maar hier op aarde overgave van háár wil aan Jezus' wil en aan zijn lijden. Geduld!Ga naar eindnoot18. In haar reactie spreekt de ziel Jezus nu aan met brudegom. Zij geeft zich aan Hem. Zijn beeld staat diep in haar hart: verheven aan het kruis, bleek, bebloed en zeer mismaakt.Ga naar eindnoot19. De vlammen van zijn liefde hebben haar hart doorschoten: dat het begon te branden recht als een seraphin (regel 16), was niet vanwege de bijna bereikte hemelse vreugde samen met de engelen, het was de liefde die Jezus toonde in zijn kruisdood waardoor haar hart getroffen werd. Die liefde - Hijzelf, de brudegom - zo zegt Hij in zijn reactie in strofe 9, is nu in haar hart, het hart van zijn bruyt: ic bin int herte dijn en haar wil is geheel opgegaan in de Zijne, eindelijk: daer ic langhe na heb gewacht.Ga naar eindnoot20. In de achtste strofe heeft de ziel ten slotte voldaan aan de laatste oproep van Jezus in de zevende strofe: laet doch dinen wille ghehelic in die mijn. En dat wordt hier in strofe 9 door Jezus in identieke bewoordingen bevestigd: Ic heb dijn ganse wille gehelijc in die mijn. In de tiende strofe herhaalt de ziel, dat heel haar wezen liefderijk - zij neemt | |
[pagina 138]
| |
Jezus' minnentlic (regel 36) over in haar woord lieflic (regel 37) - is ontsloten, zij, de bruyt, heeft nu Jezus met groot verlangen en vurigheid omhelsd. Al is het boven haar macht, dankzij de kracht van Jezus' brandende liefde is zij zover kunnen komen (regel 40): de vlammen van zijn liefde (regel 32, vgl. ook regel 16) hebben hun kracht getoond. Jezus heeft het laatste woord: Hij nodigt de ziel opnieuw uit (vgl. regel 11) in vrede te zijn. Hij heeft haar hart uit liefde met het Zijne verenigd, Hij wil en zal haar niet in de steek laten of in nood achterlaten.Ga naar eindnoot21. Hij is uit liefde voor haar aan het kruis den bitteren doot gestorven.Ga naar eindnoot22.
Bertkens vierde lied past geheel in de context van de Moderne Devotie: de aandacht voor de eigen zondigheid, voor Jezus' lijden en dood, voor de navolging van Christus, het zijn de steeds weer terugkerende thema's. Dat behoeft geen nader betoog. Of het om een mystiek gedicht gaat, valt te betwijfelen. We moeten waarschijnlijk niet verder willen gaan dan pater Smits van Waesberghe, die in verband met de Innighe sprake en het vierde lied van Suster Bertken spreekt over ‘haar mystieke inslag’.Ga naar eindnoot23. Die is er, ongetwijfeld, de brudegom, de bruyt, de minne, mét de daarbij behorende impliciete allusies aan het Hooglied, het wijst allemaal in de richting van mystiek, maar waar het in het vierde lied om gaat is níet de mystieke vereniging, doch de aandacht voor Jezus' lijden en sterven, het volgen van de Heer op aarde, en de uiteindelijke vereniging met Hem, ná dit leven. | |
● BesluitUit eerdere publicaties is gebleken dat ook andere liederen van Bertken wat structuur en subtiliteit betreft bij nauwkeurige lezing meer bieden dan op het eerste gezicht het geval lijkt. En José van Aelst heeft, evenals Albert Ampe, voor Bertkens passieboekje aangetoond dat de structuur ervan ‘planmatig’ genoemd kan worden. Ook uit Van Aelsts bijdrage over de Innighe sprake blijkt hoe doordacht die tekst geconstrueerd is.Ga naar eindnoot24. Het lijkt er dus op dat Bertkens oeuvre steeds duidelijker echt ‘literair’ genoemd mag worden en niet kan worden afgedaan als ‘Moderne-Devotielectuur’. Toch kan men, als altijd, de vraag stellen: heeft de schrijfster het allemaal bedoeld zoals een vlooiende filoloog het (in dit geval eeuwen) later meent te kunnen lezen? Is die vraag werkelijk relevant? Je kunt niet veel meer doen dan zo'n verre tekst met je toevallig verworven kennis proberen te ontraadselen en ontrafelen. Het valt altijd weer op dat je bij nader toezien meer ontdekt - of, want dat is het gevaar, meent te ontdekken - dan bij een eerste lezing. Maar ook als een aantal dingen uit een interpretatie niet ‘waar’ zouden zijn, dan nog werkt een onderzoek als hierboven enigermate verhelderend - althans, zo komt het mij voor... | |
[pagina 139]
| |
Mijn dank gaat uit naar José van Aelst en Annemeike Tan voor hun opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel. |
|