Madoc. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |||||||||||||
[Nummer 3]• Sophie Oosterwijk
| |||||||||||||
Bedevaarten en reliekenRelieken van heiligen worden al vanaf de tweede eeuw na Christus door gelovigen vereerd. In de eerste helft van de vierde eeuw trok St. Helena, moeder van de Romeinse keizer Constantijn de Grote, naar Jeruzalem om daar op zoek te gaan naar het Heilig Kruis waarop Christus gekruisigd werd. Velen volgden haar voorbeeld. Al heel vroeg ontstonden er zo christelijke pelgrimstochten naar heilige plaatsen en daarnaast een verwoede handel in relikwieën. Deze heilige plaatsen en objecten werden geacht de bedevaartganger dichter bij God en de heiligen te brengen en daarmee diens geloof te versterken. Oorspronkelijk waren het dan ook vooral de graven van martelaren die een grote aantrekkingskracht uitoefenden op pelgrims, maar ook de geboorteplaats van Christus in Bethlehem was een erg populaire bestemming. Gaandeweg werd het aanbod aan relieken ter verering door de gelovigen steeds groter en dikwijls ook tamelijk bizar - althans in de ogen van (moderne) sceptici. Zo is wel geschreven dat er uit alle zogenaamde fragmenten van het Heilig Kruis een aardig bos te reconstrueren zou zijn, terwijl soms verschillende kerken beweerden dezelfde reliek te bezitten of zelfs de authentieke overblijfselen van dezelfde heilige. Ook het hoofd van Johannes de Doper zou in de Middeleeuwen op diverse plaatsen bewaard geweest zijn.Ga naar eindnoot1. Omdat er door de hemelvaart van Christus en Maria vrij weinig lichamelijke resten op aarde achterbleven ter verering door pelgrims (voornamelijk de voorhuid en navelstreng van Christus, bloed, melktanden, haar, tranen, en talloze flesjes moedermelk van Maria), bleven juist voor deze twee kernfiguren in het christelijke geloof vooral ‘secundaire’ relieken over als heilige objecten voor bedevaarten, waaronder veel textiel:Ga naar eindnoot2. zowel kledingstukken en lijkwaden als, in het geval van het Christuskind, windsels of ‘luiers’. | |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
Afb. 1. Karel de Grote als stichter van de stad Aken en insteller van de Akense pelgrimage; de engel op de stadsmuur toont het hemd van Maria. Houtsnede uit de Koelfoffsche Chronik (Keulen 1498, facsimile 1972) f. 114.
Twijfels over relieken en aflaten werden al lang voor de reformatie geuit. In The Canterbury Tales bijvoorbeeld, geschreven rond het einde van de veertiende eeuw, beschrijft Geoffrey Chaucer een Pardoner of aflaatkramer, die openlijk de spot drijft met al die domme mensen die steeds weer geloof hechten aan zijn praatjes, bullen en pseudo-relikwieën. De Pardoner heeft in zijn collectie onder meer ‘heilige’ botten (van schapen en varkens) en een kussensloop (die door moet gaan voor de sluier van de Heilige Maagd). Al deze relieken zullen gegarandeerd wonderen verrichten - tegen betaling dan wel. Harry Bailly, de Host die fungeert als de reisleider van de groep pelgrims die van zijn herberg ‘The Tabard’ in Southwark naar Canterbury trekt, spreekt echter op niet mis te verstane wijze zijn afkeer van deze nep-relieken uit:
Zoals zal blijken, waren de sluier van Maria en heilige broeken geen complete verzinsels van Chaucer. Het geloof in zulke vaak dubieus klinkende relikwieën moge typisch middeleeuws lijken, toch is de traditie van bedevaarten en rituele relikwieverering nog springlevend. Ook in dit Heilige Jaar trekken pelgrims weer in drommen naar de diverse bedevaartplaatsen, bijvoorbeeld naar Rome waar men onder andere door de heilige deuren van de vier basilieken kan stappen en als erkend rooms-katholiek pelgrim extra aflaten kan verdienen. Daarnaast zijn er ook andere pelgrimsoorden dichter bij huis, waar gelovigen tijdens speciale vieringen relieken kunnen vereren. Eén daarvan is de domkerk van Aken, samen met het nabijgelegen Cornelimünster. Hier kunnen pelgrims eens in de zeven jaar in totaal zeven wonderbaarlijke relieken bezichtigen die daar al sinds de Karolingische tijd bewaard worden. | |||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||
De relieken en hun verering in Aken en CornelimünsterHoe een modern scepticus ook over de ‘echtheid’ van heilige relikwieën moge denken, de relieken in Aken en Cornelimünster hebben een uitermate respectabele en lange geschiedenis.Ga naar eindnoot4. Volgens de overlevering verwierf Karel de Grote omstreeks het jaar 800 diverse relieken voor zijn nieuwe paltskapel in Aken, waaronder een fragment van het Heilig Kruis en een gordel van de Heilige Maagd uit Rome. Karel onderhield tevens diplomatieke banden met het Byzantijnse hof, dat hem ook een aantal relieken wist te leveren: hieronder bevonden zich de doek waarin het hoofd van Johannes de Doper werd gewikkeld na diens onthoofding, de windsels van het Christuskind, de sandalen van Christus, de doek die hij om had tijdens de voetwassing voorafgaand aan het Laatste Avondmaal, de lendendoek van de gekruisigde Christus, en het hemd of kraamkleed dat Maria droeg tijdens de geboorte van Christus (afb. 1). Op 13 juni 809 woonde Karel de Grote zelf de eerste rituele toning van al deze heilige objecten in de Akense domkapel bij. Het was zijn bedoeling dat deze plechtigheid voortaan ieder jaar opnieuw zou plaatsvinden. Helaas gooiden na Karels dood de invallen van de Noormannen roet in het eten. In 881 werd Aken zelfs ingenomen en grondig verwoest, maar inmiddels waren de relieken al elders in veiligheid gebracht. Toen de relieken uiteindelijk in de elfde eeuw terugkeerden naar Aken konden de toningen en bedevaarten opnieuw beginnen. In de twaalfde eeuw wist Aken een groeiend aantal bedevaartgangers te trekken. Dit aantal nam alleen maar toe in de loop van de Middeleeuwen, vooral nadat de relieken op wonderbaarlijke wijze de grote stadsbrand van 1236 in Aken ongeschonden overleefd bleken te hebben. De oorspronkelijke jaarlijkse traditie veranderde echter, waarschijnlijk rond 1300, in een zevenjaarlijkse toning van de relieken (septennale Aquisgranense jubilaeum). De plechtigheden hadden traditioneel plaats in juli en begonnen met de rituele opening van de Mariaschrijn, de monumentale vergulde kist waarin de relieken in 1239 officieel overgeplaatst waren. In sommige jaren was er zo'n drukte in de straten van Aken dat er slachtoffers vielen in de menigte. In 1440 werden er zelfs diverse pelgrims gedood en verwond door instorting van de daken van panden rondom de dom waarop men zich gewaagd had voor een beter uitzicht op de processie. Uiteraard was er voor de bedevaartgangers een keur aan souvenirs te koop, en inderdaad getuigen pelgrimsprenten en -penningen van de voortdurende populariteit van de Akense relieken in de late Middeleeuwen en zelfs na de reformatie (afb. 2).Ga naar eindnoot5. De zevenjaarlijkse verering van de Akense relieken is traditie gebleven tot nu toe, ondanks de reformatie. De oorspronkelijk door Karel de Grote bijeengebrachte verzameling relieken zelf was echter al voor een deel verspreid geraakt, al was dat niet de schuld van de Noormannen. Toen Karels zoon Lodewijk de Vrome in de buurt van Aken een nieuw klooster stichtte, schonk hij een aantal relieken uit Aken aan deze nieuwe abdijkerk.Ga naar eindnoot6. Deze relieken worden nog steeds in de kerk van Cornelimünster bewaard en, evenals in Aken, iedere zeven jaar aan de gelovigen getoond. Het zijn de grafdoek (Sindon Munda) waarop het lichaam van Christus na de kruisafname gelegd werd, de zweetdoek (Sudarium Domini) die het gelaat van Christus in het graf bedekt had, en de eerdergenoemde doek (Linteum Domini) die hij tijdens het Laatste Avondmaal zou hebben ge- | |||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||
Afb. 2. De relikwieën van Maastricht, Aken and Cornelimünster, met in het midden het hemd van de Heilige Maagd (bovenaan) en de hozen van Jozef (onder): souvenirsprent ter gelegenheid van de bedevaart van 1468 of 1475. Uit: Anton Legner, Reliquien in Kunst und Kult: Zwischen Antike und Aufklärung (Darmstadt 1995) 97.
dragen bij de voetwassing. Op zijn beurt nam Lodewijks zoon Karel de Kale rond 875 de vrijheid om de helft van deze heilige doeken in Cornelimünster weer cadeau te doen aan het Franse klooster van Sint-Cornelius in Compiègne; in ruil daarvoor kreeg men in Cornelimünster het hoofd en de rechterarm van de heilige paus en martelaar Cornelius (afb. 2), waaraan het klooster vervolgens zijn naam ontleende. Wat de domkerk van Aken betreft, daar behield men niet alleen de lendendoek van Christus en de onthoofdingsdoek van Johannes de Doper, maar ook het merendeel van Karel de Grote zelf, verdeeld over diverse schrijnen, waaronder de beroemde Karelsschrijn. Karels schedel wordt nog altijd bewaard in een (deels verguld) zilveren borstbeeld uit circa 1349, en een deel van zijn rechterarm in een verguld zilveren reliekhouder uit circa 1481. De twee overige Akense textielrelikwieën hebben elk een bijzondere geschiedenis en verdienen daarom nadere aandacht. | |||||||||||||
Maria's kraamkleed in AkenWellicht de bekendste reliek in Aken was het hemd of kraamkleed dat Maria gedragen zou hebben tijdens de geboorte van Christus (Camisia Beatae | |||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||
Mariae Virginis); het is vaak zeer prominent te zien in afbeeldingen van de Akense relikwieën. Het kraamkleed van Maria is een onderkleed van fijn-geweven linnen, afgezet met borduursels, zoals een gravure uit 1874 laat zien (afb. 3). Deze reliek was des te belangrijker omdat het kleed niet alleen door Maria gedragen was, maar tijdens de geboorte ook in aanraking geweest zou zijn met Christus zelf; er zouden zelfs nog wat verbleekte bloedvlekken in het vergeelde textiel te zien zijn. Vrome overlevering wil dat Maria het kledingstuk altijd zorgvuldig bewaard had en pas tegen het einde van haar leven aan twee godsvruchtige, maagdelijke vriendinnen vermaakt had, waarna het als familie-erfstuk nog vele generaties lang vereerd werd. Vervolgens zou het in de vijfde eeuw door pelgrims op weg naar Jeruzalem ontvreemd zijn en naar Constantinopel gebracht, vanwaar Karel de Grote het wist te verwerven.Ga naar eindnoot7. Wat de voorgeschiedenis van deze reliek ook geweest moge zijn, het vervolg is nog veel wonderbaarlijker. Terwijl Aken namelijk het hemd van de Heilige Maagd al sinds de schenking door Karel de Grote zou bezitten, maakte ook de kathedraal van Chartres aanspraak op dezelfde reliek; de Sancta Camisia van Chartres zou namelijk al rond 846 door Karel de Kale van Aken aan de Franse kathedraal geschonken zijn.Ga naar eindnoot8. Reeds in de Middeleeuwen bestond echter al verwarring over deAfb. 3. Het kraamkleed van de Heilige Maagd, zoals bewaard in de Domschatzkammer in Aken. Uit: Johann Hubert Kessel's Festschrift ter gelegenheid van de pelgrimage in 1874 (zie noot 7), 14.
aard van het heilige kledingstuk in Chartres. Terwijl een dertiendeeeuwse collectie mirakelen van de Heilige Maagd van Chartres de reliek beschreef als Maria's kraamkleed, was het volgens anderen juist de sluier van Maria, en inderdaad heeft de reliek in zijn huidige vorm weinig weg van een hemd of onderkleed.Ga naar eindnoot9. Beide relieken oefenden grote aantrekkingskracht uit op pelgrims gedurende de hele Middeleeuwen, vooral nadat de Camisia van Chartres in 1194 op miraculeuze wijze ongeschonden teruggevonden was na de rampzalige brand in de kathedraal. Terwijl het Akense hemd voor de Noormannen verborgen moest worden en later slechts eenmaal per zeven jaar getoond werd aan pelgrims, speelde de reliek van Chartres een actievere rol. Zo zou de Camisia in 911 gebruikt zijn als heilig wapen in de verdediging van de stad tegen de Noormannen en hun leider Rollo (afb. 4), en werd ze tevens | |||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||
Afb. 4. De bisschop van Chartres jaagt, gewapend met de Camisia van de Heilige Maagd op de punt van een lans, de Noormannen op de vlucht. Grisaille-miniatuur door de werkplaats van Jan de Tavernier in Jean Miélots vertaling van de Miracles de la Glorieuse Vierge Marie uit het midden van de vijftiende eeuw (Oxford, Bodleian Library MS. Douce 374, f. 1v).
beschouwd als bescherming in het kraambed. Franse koninginnen en prinsessen zouden daarom tijdens bevallingen een replica van de heilige Camisia hebben gedragen.Ga naar eindnoot10. Niet alleen was het kleed van Chartres zelf een heilig object, maar het kon ook beschermende kracht verlenen aan andere objecten waarmee het in aanraking kwam. Eén van de dertiende-eeuwse mirakelen vertelt hoe een Aquitaanse ridder zijn moordenaars wist te weerstaan door in Chartres met alle hemden in zijn bagage de schrijn aan te raken waarin de Camisia bewaard werd, waarna geen enkel wapen door zulke beschermende kleding heen zijn lichaam kon verwonden.Ga naar eindnoot11. Het uiteindelijke lot van de twee relieken was zeer verschillend: terwijl het Akense hemd nog steeds eenmaal per zeven jaar uit de (pas gerestaureerde) Mariaschrijn gehaald en vereerd wordt, werd Maria's hemd (of sluier) in Chartres het slachtoffer van de politieke en religieuze omwenteling in Frankrijk. Nadat het in de Franse Revolutie ontheiligd was, kwam de Camisia als een voormalige relikwie in een moderne glazen reliekhouder in de schatkamer van de kathedraal te hangen. | |||||||||||||
De hozen van JozefWellicht het meest intrigerend aan de relikwieën in Aken zijn de windsels van het Christuskind (Fasciae Domini), niet zozeer qua zeldzaamheid als wel wegens de wonderlijke legende die juist rondom deze Akense reliek ontstond en die een interessante kijk biedt op het middeleeuwse beeld van de Heilige Familie en in het bijzonder van Jozef als pleegvader van Jezus. Het inbakeren van babies werd in de oudheid, in de Middeleeuwen en ook nog lang daarna gezien als een absolute vereiste. Men dacht dat zuigelingen zonder windsels zouden opgroeien met kromme ledematen. Tevens heerste het idee dat inbakeren het kind beter beschermde tegen de kou.Ga naar eindnoot12. Kortom, men kon zich in de Middeleeuwen niet voorstellen dat een pasgeboren baby - en dus ook de kleine | |||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||
Afb. 5. Jozef die zijn hozen in windsels voor het Christuskind verandert: paneel van de Geboorte van Christus uit een polyptiek van ca. 1400 (Museum Mayer van den Bergh, Antwerpen). Uit: H. van Os e.a., Gebed in schoonheid. Schatten van privé-devotie in Europa 1300-1500. (Amsterdam/Zwolle 1994) plaat 43b.
Jezus - niet ingebakerd werd. Ook in de bijbel wordt specifiek vermeld dat het pasgeboren Christuskind in doeken gewonden was (Lukas 2:7 en 2:12) en in de Romaanse kunst vindt men dan ook meestal een ingebakerde baby - overigens niet altijd overtuigend qua afmetingen en proporties - in afbeeldingen van de geboorte van Christus. In feite waren er ooit in verscheidene kerken relieken van de windsels van Jezus te vinden, niet alleen in Aken. Dit is niet zo verwonderlijk als men bedenkt dat men vele meters stof nodig had voor het inbakeren en de nodige verschoningen. Zulke heilige windsels worden nog steeds als relieken bewaard in de basiliek van Santa Maria Maggiore in Rome, waar bezoekers eveneens delen van de Heilige Kribbe kunnen bewonderen,Ga naar eindnoot13. terwijl bekend is dat er ooit windsels van het Christuskind aanwezig waren in de crypte van de abdijkerk van Saint-Michel-de-Cuxa in de Roussillon.Ga naar eindnoot14. Ook in de kerkschat van Sainte-Chapelle in Parijs werden - naast de doornenkroon van Christus en de moedermelk van Maria - windsels van het Christuskind bewaard. Koning Lodewijk IX (de Heilige) had speciaal een nieuwe paleiskapel laten bouwen voor deze relieken die hij van de Byzantijnse keizer Boudewijn had verworven.Ga naar eindnoot15. De overbrenging van de relieken naar Parijs werd niet lang na 1241 beschreven door een Franse monnik. Latere beschrijvingen van de relieken zijn terug te vinden in diverse inventarissen tot maart 1791 toe. Toen werd de schrijn van de Sainte-Chapelle met alle relikwieën erin tijdens de Franse revolutie verwoest. De Akense windsels zouden volgens overlevering in de eerste helft van de vijfde eeuw door de Byzantijnse keizerin Eudocia zijn verkregen van bisschop Juvenalis van Jeruzalem, die bekend stond om zijn zeer winstgevende handel in relieken. Na Eudocia's terugkeer in Constantinopel werd een aantal kerken gesticht ter ere van de diverse meegebrachte relieken. Mogelijk kreeg | |||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||
Karel de Grote slechts een deel van deze windsels en bleef er een ander deel achter in Constantinopel. Hoe dan ook, ergens in de Middeleeuwen ontstond er een nieuwe traditie dat de Akense windsels oorspronkelijk gemaakt waren uit Jozefs oude hozen of kousen. Omdat Maria na de geboorte van Christus geen windsels voor haar kind bleek te hebben, zou Jozef hiertoe zijn eigen beenbedekking gedoneerd hebben, zoals bijvoorbeeld te zien valt in een paneel van de geboorte van ca. 1400 in Antwerpen (afb. 5).Ga naar eindnoot16. Dit verhaal werd mogelijk geïnspireerd door het feit dat de twee heilige lappen er niet echt als windsels uitzagen. Wie de resterende reliek in Aken tijdens de bedevaart goed bekijkt, kan waarschijnlijk net als middeleeuwse pelgrims amper begrijpen waarom Maria anders haar pasgeboren kind in zulke grove wollen stof zou hebben ingebakerd. Middeleeuwse afbeeldingen tonen meestal twee lappen die duidelijk verschillen van kleur (afb. 6), maar één hiervan is sinds 1874 onvindbaar. De resterende reliek van geweven bruin kameelof geitenhaar maakte ooit deel uit van een groter gewaad. Het is waarschijnlijk afkomstig uit Iran en dateert van het einde van de derde eeuw. Afb. 6. Twee engelen tonen de heilige hozen van Jozef. Houtsnede uit een in Keulen gedrukt pelgrimsboekje van ca. 1517 (thans verloren). Uit: Joz. de Coo, ‘En Maria wikkelde het kind in Jozefs kousen’, Antiek 5 (1970) 5, afb. 2.
Het verhaal van Maria die geen windsels voor haar pasgeboren baby had, zodat Jozef zijn oude hozen daarvoor moest opofferen, past heel goed in het middeleeuwse ideaal van armoede dat door de franciscaner orde werd uitgedragen. Het zou ook St. Franciscus zelf geweest zijn die de kerststal introduceerde om gelovigen te helpen zich de geboorte van Christus in zulke armelijke omstandigheden voor te stellen. Kunstenaars beeldden het pasgeboren Christuskind nu steeds vaker naakt af en ook in de middeleeuwse literatuur wordt veel verwezen naar de situatie van de Heilige Familie in Bethlehem, waarmee de menselijkheid en het lijden van Christus benadrukt worden. Zo klaagt Maria in een Middelengels wiegelied dat ze niets heeft om haar kind mee te beschermen tegen de koude decembernacht: | |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
Afb. 7. De relikwieën van Aken tentoongesteld in de Dom tijdens de heiligdomsvaart in 1972; Maria's kraamkleed hangt aan de rechterpilaar en de overige relikwieën zijn links te zien. Uit: Ben Wasser, Pelgrimages. Bedevaartsplaatsen van de westerse christenheid (Nijmegen 1993) 10.
De Jozefshozen waren vooral in de Duits- en Nederlandstalige gebieden uitermate populair, hetgeen blijkt uit oude kerstliedjes zoals het vijftiende-eeuwse ‘Van vrouden ons die kinder singhen’, waarin ook Maria's kraamkleed genoemd wordt:
Joseph die tooch altehant
die hosen van den benen sijn,
die men ons noch tAken latet sien,
ende daer toe dat wal hilige cleet,
daer Got sine menscheit in ontfenck.Ga naar eindnoot18.
In het middeleeuwse kerstspel uit Hessen van ca. 1450-1460 speelt Jozef met veel ijver de rol van huisvader door op zoek te gaan naar een kribbe en zich vervolgens persoonlijk bezig te houden met het wiegen van de kleine Jezus en het bereiden | |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
van de brijpap voor het kind.Ga naar eindnoot19. Wanneer Maria ontdekt dat ze ‘wundeln nach wundelsbant’ bij zich heeft, biedt Jozef gul zijn ‘zwo alt hoßen’ aan als windsels. Hoewel niet duidelijk is wanneer het verhaal van de Jozefshozen precies ontstaan is, getuigt het van een herwaardering van Jozef in de rol van broodwinner voor Maria en haar kind. Volgens een soortgelijke overlevering gebruikte Jozef een deel van zijn mantel om de pasgeboren Christus in zijn kribbe toe te dekken. Deze reliek zou nog steeds in de kerk van Santa Anastasia in Rome bewaard worden.Ga naar eindnoot20. Jozef is hiermee niet langer een bijna belachelijke grijsaard die zijn veel jongere bruid Maria van ontrouw verdenkt, maar een zorgzame echtgenoot en pleegvader die alles overheeft voor het welzijn van zijn gezin. | |||||||||||||
ConclusieHoewel Chaucer al in de veertiende eeuw de spot dreef met zogenaamde heilige broeken en sluiers, is het de vraag of hij daarbij specifieke relieken in gedachten had. De Akense Jozefshozen lijken in Engeland in elk geval nooit echt populair te zijn geweest.Ga naar eindnoot21.Afb. 8. Pelgrims bewonderen de relieken in het koor van de Akense dom tijdens de zevenjaarlijkse bedevaart in juni 2000 (foto auteur).
Het Concilie van Trente betekende echter het (officiële) einde van de legende van de Jozefshozen. Hoewel de reliek nog steeds vereerd wordt, spreekt men in Aken nog uitsluitend van de windsels van Christus. De nadruk lijkt nu niet zozeer te liggen op de authenticiteit van de relieken als op het feit dat ze al zo'n twaalfhonderd jaar in Aken vereerd worden - een traditie die de Middeleeuwen én de reformatie overleefd heeft (afb. 7, 8). Toch worden wonderen niet uitgesloten: nog altijd kunnen zieken tijdens de zevenjaarlijkse toning in Aken op verzoek de lendendoek van Christus, en in Cornelimünster de zweetdoek, opgelegd krijgen. |
|