tionele instelling van Hadewijch (Mommaers), de dramatisering van begeerte en vrees in vijftiende-eeuwse Middelfranse en Middelnederlandse toneelstukken (Van Gijsen), de verwoording van emoties in Franse literaire teksten van de twaalfde tot en met de vijftiende eeuw (Stuip) en de picturale verbeelding van de reacties van de moeders op de kindermoord van Bethlehem vanaf het antieke christendom tot in de zestiende eeuw (Klamt). Het is ondoenlijk dit alles in kort bestek adequaat samen te vatten. Ik haal daarom alleen enige zaken naar voren die me voor toekomstig onderzoek van belang lijken.
Heel interessant vond ik de uiteenzetting van Mommaers, waarin deze de schakeringen in het mystieke gevoelsleven van Hadewijch achterhaalt door middel van een minutieus semantisch onderzoek, en het stuk van Klamt, waarin hij de uitbeelding van één onderwerp, de reactie van moeders op de moord op hun kinderen, over meer dan een millennium volgt en de verandering daarin in de vijftiende en zestiende eeuw - van passief verdriet naar actief verzet - in verband brengt met veranderde opvattingen over hoe vrouwen zijn.
De vraag of het mogelijk is de beleving van emoties terug te vinden in teksten uit het verleden komt in veel bijdragen aan de orde. Daarvan een paar voorbeelden.
Hoewel Pranger overwegend vanuit een cultuur-specifiek standpunt te werk gaat - hij legt de nadruk op de invloed van religieuze en literaire tradities op de door hem onderzochte teksten - signaleert hij (op p. 33) interessante overeenkomsten tussen het verloop van emotionele processen volgens Frijda en de bevindingen van Peter von Moos inzake retorische procedures bij de verwoording van rouwbeklag, namelijk achtereenvolgens de waarneming van de onbeheersbaarheid van de situatie (taxatie), het opgeven van het vermijdingsgedrag dat bestond uit het niet willen en kunnen huilen (verandering in gedragsbereidheid) en het ombuigen van verdriet en woede tot uiteindelijke berusting (regulatie). Zou, zo vraag ik me af, de emotionele effectiviteit van zulke procedures, hoe ‘cultureel’ ze ook zijn, dan toch niet mede berusten op het feit dat ze een ‘natuurlijk’ patroon volgen?
Vellekoop betwijfelt in zijn boeiende bijdrage of het Gregoriaans wel zo bovenaards bedoeld is, en of een emotionele, expressieve uitvoering niet eerder op zijn plaats is (p. 84). Hij is ook van mening dat emotionele tegenstellingen in muziek - tussen bij voorbeeld vreugdevol en treurig, gepaard gaand met het gebruik van respectievelijk het hoge en het lage register - voor ons goed herkenbaar zijn (p. 88). Dat staat haaks op enige andere bijdragen waarin juist het anders zijn van de middeleeuwse cultuur benadrukt wordt. Zo stelt Van 't Spijker in haar verhelderende uiteenzetting over de twaalfde-eeuwse monastieke theologie dat daarin de affecten een plaats krijgen binnen een spiritueel traject (p. 115).
Het gaat in deze bundel vooral om de weergave, de uitbeelding van emoties in middeleeuwse cultuuruitingen. Nogal eens valt het accent op het feit dat deze uitbeeldingen voor hedendaagse onderzoekers niet zomaar, of zelfs helemaal niet begrijpelijk of invoelbaar zijn, en zeker niet identiek met onze beleving van emoties en onze opvattingen daarover. Nu is het evident dat wie de weergave van emoties in middeleeuwse teksten, muziek of beeldende kunst onderzoekt, tegen hetzelfde probleem oploopt dat zich voordoet in elk ander on-