Zingen met de hik
Hoquetus. Medieval European Vocal Music, Theatre of Voices onder leiding van Paul Hillier, Harmonia Mundi USA, HMU 907185, circa f45, -
Dit is een aangename en gevarieerde cd met een mooi programma van profane en niet-liturgische religieuze composities, waarin serieuze en vrolijke noten elkaar afwisselen. Nu zijn we van Paul Hillier wel wat gewend: eerst met het Hilliard Ensemble en nu met het Theatre of Voices maakte hij menige spraakmakende opname van middeleeuwse muziek, zoals in een recent verleden The age of Cathedrals. Music from the Magnus Liber Organi, Chansons de trouvères en Monastic Song. 12th Century Monophonic Chant. Met Hoquetus komt daar een fraaie opname bij. De cd is extra aantrekkelijk door het bijgevoegde boekje met alle gezongen teksten, heldere toelichtingen op ieder afzonderlijk stuk en een korte algemene introductie.
De titel van de cd verwijst naar het principe van de hoquetus, dat in de meeste van de uitgevoerde stukken een rol speelt. Meer dan een muzikale vorm is de hoquetus een techniek, waarbij een melodie over meerdere stemmen verdeeld wordt. Daarbij wordt de melodische lijn van één stem door rusten onderbroken, terwijl een andere stem die rusten opvult, op zodanige wijze dat alsnog de illusie van één doorlopende muzikale lijn ontstaat, maar dan verdeeld over verschillende stemmen, die op zich niet continu zijn. Het effect van korte, krachtige noten gaf aan de techniek de naam hoquetus (Lat. ochetus/hoquetus = hik) of truncatio (truncare (Lat.) = afknotten). Ook muziekstukken, waarin veel van deze techniek gebruik was gemaakt, kregen de naam hoquetus.
De hoquetus komt mogelijk uit de praktijk om variaties te improviseren op een bestaande melodie en beperkt zich niet tot de Europese Middeleeuwen (Louis Andriessen maakt er volop gebruik van in zijn werk en koos het als naam voor een muziekensemble). Hoewel de hoquetus al in de twaalfde en vroege dertiende eeuw voorkwam, bijvoorbeeld in de muziek van Perotinus (Parijs, kathedraalschool, ca. 1170-ca. 1236), werd deze techniek vooral in de late dertiende eeuw en in de veertiende eeuw toegepast, zowel in profane als religieuze muziek.
De cd begint met vier voorbeelden van een hoquetus op de vier lettergrepen van a-le-lu-ia, steeds met een ander ritme. Vervolgens komen verschillende variaties van de hoquetus-techniek aan de orde, zowel in vocale als instrumentale vorm. Er zijn prachtige voorbeelden op deze cd. Zoals het in een rap tempo genomen Thomas gemma Cantuarie (‘Thomas, juweel van Canterbury’, over de heiligen Thomas Becket en Thomas de la Hale) dat zelfs een stap verder gaat dan het principe van de hoquetus en gebruik maakt van het onderling uitwisselen van stemmen, zodat een canon-achtig effect ontstaat, waarbij de stemmen elkaars muziek en tekst overnemen. Bijzonder is dat de hoqueti hier juist in de basstem zitten. De swingende uitvoering op deze cd doet volop recht aan het folkachtige karakter van deze al zo typisch Engelse muziek. Het lyrische en melancholieke motet Tous corps qui/De souspirant cuer van Guillaume de Machaut daarentegen is zeer geraffineerd: door de wisselwerking van de stemmen, ieder met