Madoc. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 279]
| |
• Remke Kruk
| |
De fascinatie van de zeeWat fascineerde de middeleeuwse Arabier aan de zee? Niet in de eerste plaats haar schoonheid. In de literatuur is dat in elk geval geen thema. Geen gedichten dus over mooie zonsondergangen. Toch blijkt soms dat iemand oog had voor de schoonheid van de zee, zelfs onder onaangename omstandigheden. Ibn Jubayr, een twaalfde-eeuwer, raakte op zijn reis over de Middellandse Zee in een windstilte verzeild, en schrijft, met een verwijzing naar Koran 27:44, waar de koningin van Sheba de glazen vloer van Salomo's paleis voor water aanziet: ‘Een dunne nevel bedekte de zee, en de golven kwamen tot rust. De zee werd als “een paleis, geglad met glasplaten”. Uit geen van de vier windrichtingen kwam ook maar een zuchtje wind. Wij bleven voortdrijven over het zeeoppervlak, dat wel een zilveren plaat leek. Het was alsof we tussen twee hemelen voeren.’Ga naar eindnoot1. Ook andere sprookjesachtige ervaringen worden wel eens beschreven: ‘Eén van de wonderbaarlijke dingen van de Perzische Golf is dat men vonkjes ziet als de golven tegen elkaar klotsen. Het lijkt dan wel of je op een zee van vuur vaart.’Ga naar eindnoot2. Maar wat vooral fascineerde, waren de wonderbaarlijke wezens die in de zee leefden. Ze worden uitgebreid beschreven in de rijke literatuur over ‘wonderbaarlijkheden’ ('ajâ'ib, mirabilia) die er in het Arabisch bestaat. Feitelijkheid en fictie liepen in deze verslagen naadloos in elkaar over. Een vis die je in kleine stukjes kunt snijden zonder dat je het leven eruit krijgt; de stukjes blijven spartelen tot in de pan toe, en liggen pas stil als ze gekookt zijn.Ga naar eindnoot3. Of een ‘vis’ die eruit ziet als een Bulgaarse muts en die, als je hem probeert te vangen, het omliggende water pikzwart kleurt, zo zwart dat er uitstekend mee te schrijven is.Ga naar eindnoot4. Waarom zouden zulke verhalen over paling en inktvis onwaarschijnlijker zijn dan wat er over de oester verteld wordt? Die zwemt naar het zee-oppervlak en | |
[pagina 280]
| |
opent daar zijn schelp om regendruppels op te vangen, waar hij dan later parels van maakt. In allerlei geschriften, ook serieus wetenschappelijke, vinden we het verhaal terug.Ga naar eindnoot5. Dit soort verschijnselen werd in de loop der tijd beschreven en bijeengebracht in de compilatiewerken waaraan de Arabische literatuur zo rijk is. De compilatoren gaarden verbluffende feitjes bijeen uit oudere, vaak Griekse, bronnen om tegemoet te komen aan de gefascineerde interesse van een breed publiek. Vaak ging er een godsdienstig sausje over: is het niet wonderbaarlijk te zien wat de Schepper vermag? Informatie uit natuurfilosofische geschriften werd daarbij moeiteloos gemengd met die uit sterke zeemansverhalen. We zien dit bijvoorbeeld in een elfde-eeuws boek over mensen en andere levende wezens, geschreven door de arts Marwazî. Het boek is grotendeels onuitgegeven. De auteur baseert zich vooral op Aristoteles, Avicenna en Dioskurides. Het laatste deel van het boek behandelt de waterdieren. Maar daar tussendoor lezen we ook van alles over reusachtige zeemonsters, zoals krabben, zeeslangen en de walvis, de wâl. Om te illustreren hoe groot zo'n zeeslang wel kan zijn vertelt Marwazî het volgende verhaal, dat uit de mond van een zeeman is opgetekend. Op een dag strandde deze zeeman met zijn schip voor de woeste kust van een bergachtig land. Enige tijd later dook er plotseling iets op achter de bergtop. Het was een reusachtige slang, die de berg af kroop en zich met de kop onder water tegoed deed aan zeedieren, terwijl de achterste helft van zijn lichaam nog over de berg hing. Als toetje, zegt het verhaal, hapte hij één van de schipbreukelingen mee op. Zo ging het elke dag, tot alleen de verteller nog over was. Verlamd van angst wachtte hij tot de kop van de slang na de maaltijd boven water zou komen om hem te verslinden. Maar het duurde langer dan gewoonlijk voor hij boven kwam. Plotseling was er een vreselijk tumult in het water, en de zee kleurde langzaam rood. Nog een paar heftige zwiepen, en het slangenlijf bewoog niet meer. Geen twijfel mogelijk: het dier was onder water aangevallen en gedood door een beest dat nog veel groter en sterker was... De hele winter moest de zeeman op het schip wachten tot het over de berg liggende lichaam van de zeeslang weggerot was. De stank was haast ondraaglijk. Tenslotte kon hij voorzichtig op het geraamte stappen, en met de ribbenkast als ladder naar de top van de berg klimmen. Zo vond hij uiteindelijk de weg naar de bewoonde wereld.Ga naar eindnoot6. | |
Tussen zee en landIn de verhalen van zeelieden zien we naast beschrijvingen van wonderbaarlijke verschijnselen ook erotische fantasieën opduiken, soms gekoppeld aan de vraag of het mogelijk is de grens tussen land en zee te overschrijden. Zie bijvoorbeeld het volgende verhaal. Een groep zeelieden kon op een afgelegen eiland een partij heel mooie slaven kopen. Het enige vreemde aan ze was dat hun hoofden vrij klein waren en dat ze een soort vinnen opzij hadden. Maar dat was niets bijzonders, zeiden de verkopers. Dat had iedereen op die eilanden. Maar als het schip wegvaart en het eiland uit het zicht verdwijnt, worden de slaven, die eerst zo vrolijk en gezellig waren geweest, duidelijk ongelukkig. Op een onbewaakt mo- | |
[pagina 281]
| |
1. Tekening van de oceaan die de wereld omringt. Iran/Irak, veertiende eeuw (Uit: Pages of perfection. Islamic painting and calligraphy from the Russian Academy of sciences, St. Petersburg (Lugano 1995) 167).
ment duiken ze allemaal in zee, op één meisje na dat in een hut opgesloten zit. Haar eigenaar (de vader van de zegsman) neemt haar mee naar huis, waar ze hem zes kinderen baart. Een oude man die zelf uit die streken komt kent de achtergrond: ja, dat zijn de Visseneilanden, waar landbewoners vroeger met zeewezens paarden. Daar kwam dit ras uit voort, dat even goed in het water kan leven als op het land. Maar pas op! Water heeft een onweerstaanbare aantrekkingskracht op deze wezens, dus zorg vooral dat ze niet weg kan! Achttien jaar houdt de eigenaar haar aan de ketting, tot afschuw van hun kinderen. Na de dood van hun vader maken ze haar direct los. En als een pijl uit een boog is ze ervandoor. Eén van de kinderen probeert haar nog tegen te houden. ‘Moeder, laat je je zonen en dochters zomaar in de steek?’ ‘Wat zou ik voor ze kunnen doen?’ zegt ze in haar vreemde taal, en verdwijnt als een vis in de golven.Ga naar eindnoot7. Sommige dieren kunnen zowel op het land als in het water leven. Ze krijgen veel aandacht in de wonderverhalen, zoals bijvoorbeeld de ‘Joodse sheikh’. Dat is een dier met het gezicht van een mens, een baard, het lijf van een kalf, en de totale indruk die het maakt is die van een kikker. Het springt ook. Het komt op vrijdagavond de zee uit en gaat er pas 's zondags weer naar terug.Ga naar eindnoot8. Niet zo moeilijk om er een soort zeehond in te herkennen, maar waar komt het verhaal | |
[pagina 282]
| |
over zijn sabbatsrust vandaan? Of de vis uit de Indische Oceaan, die 's nachts de zee verlaat en het land opgaat. Hij klimt de bomen in en sabbelt daar aan de vruchten. Verdoofd door het sap valt hij dan op de grond, zodat de mensen hem zomaar kunnen oprapen.Ga naar eindnoot9. Dit zijn allemaal dieren die ergens tussen land- en zeedier in zitten. Maar soms is het nog ingewikkelder. Dat ervaart een reiziger in verre streken. Op een afgelegen kust te gast bij de bewoners, krijgt hij een schaal vlees opgediend waarop duidelijk menselijke hoofden, handen en voeten te herkennen zijn. De eetlust vergaat hem. Zijn gastheer ziet het en toont hem de volgende dag een wezen dat duidelijk een vis is, met schubben bedekt, maar verder precies als een mens. Dat is onze lekkerste vis! Dan heeft de gast er geen probleem meer mee ze te eten.Ga naar eindnoot10. Let op het detail van de schubben: net als de joodse, verbiedt ook de islamitische wet het eten van ongeschubde zeedieren. Hoe ontstaan zulke vreemdsoortige wezens, en hoe dicht staan ze bij ons, mensen? Een van Buzurg ibn Shahriyârs zegslieden weet er meer van: zulke vissen komen voor aan afgelegen Afrikaanse kusten.Ga naar eindnoot11. De vissers die de kustwateren aandoen hebben dan wel eens intieme relaties met de vissenvrouwtjes. Daar worden wezens uit geboren die zowel op het land als in de zee kunnen leven. Maar met een andere mensachtige vis wordt eenvoudig korte metten gemaakt: de zallûm-vis, die er naar men zegt net zo uitziet als een mens, en ook precies dezelfde genitaliën heeft. Hij wordt vooral gevist om zijn huid, die dikker is dan die van een olifant. Er worden schoenen van gemaakt.Ga naar eindnoot12. Nog een echte watermens vinden we bij Qazwînî. Het is een mens met een vissenstaart. Er schijnt er eens eentje levend aan een koning aangeboden te zijn. Hij kon ook spreken, maar niemand kon zijn taal verstaan. Daar werd een oplossing voor bedacht: men liet hem trouwen met een mensenvrouw. Zij kreeg een kind van hem, en dat kind kon de taal van allebei zijn ouders verstaan. ‘Wat zegt je vader?’ ‘Hij zegt: “Bij alle schepselen zit de staart onderaan hun lichaam. Waarom zit bij deze hier hun staart (hij bedoelde hun baard) aan hun gezicht?”’Ga naar eindnoot13. Een zee van wonderverhalen dus, waaruit de fictionele literatuur naar hartelust kan putten. Moeiteloos vindt dit materiaal zijn weg naar 1001-Nacht en de vele andere grote verhalencycli. | |
'Abdallâh van het Land en 'Abdallâh van de ZeeHet allermooiste zee-verhaal vind ik de geschiedenis van 'Abdallâh van het Land en 'Abdallâh van de Zee waarmee ik dit overzicht wil besluiten.Ga naar eindnoot14. Het is een verhaal over vriendschap en vroomheid, en over de onoverbrugbare kloof tussen mensen uit verschillende werelden. Een kloof die zelfs door vriendschap en respect niet te overbruggen is. De verteller laat het, voor een deel, spelen in de zee. Hij maakt daarbij prachtig gebruik van allerlei elementen uit de wonderverhalen. Ook in dit verhaal gaat het over wezens die de grens tussen water en land, tussen twee totaal verschillende werelden, proberen te overschrijden. Even lijkt dat te kunnen. Maar uiteindelijk blijkt het onmogelijk, net als voor de zeemoeder uit het verhaal hierboven, die na achttien jaar zo gauw ze de kans kreeg haar kinderen verliet om naar zee terug te keren. | |
[pagina 283]
| |
Veel motieven die uit de reisverhalen bekend zijn duiken in het verhaal op. Het vreemde voedsel dat men in zo'n andere wereld krijgt. Het verschuiven van waarden: goud dat niemand meer interesseert omdat er zoveel van is, edelstenen die voor niemand iets betekenen. Conflicten over wat betamelijk is. De onafzienbare verscheidenheid aan aardbewoners, en de inspanning die het kost om daar steeds weer voor open te staan. Het verhaal loopt als volgt. 'Abdallâh is een doodarme visser. Dag na dag gooit hij zijn net uit aan het strand, en keer op keer haalt hij het leeg op. Hij is wanhopig. Hoe moet hij zijn vrouw en kinderen te eten geven? Op weg naar huis komt hij langs de bakkerij. Brood kopen kan hij niet. Hij loopt de winkel voorbij, waar een rij mensen staat te wachten. Maar de bakker ziet hem, en roept hem terug. ‘Hier, 'Abdallâh, neem dit brood mee voor je familie, en hier, nog tien piaster om er wat bij te kopen, betaal het me later maar eens terug als het weer beter gaat met de vangst!’ 'Abdallâh en zijn vrouw kunnen hun geluk niet op. En de volgende dag gaat het net zo, en de dag daarna weer, en zo vele dagen lang. 'Abdallâh schaamt zich steeds meer, en wilde maar dat hij niet langs de bakkerswinkel hoefde. Maar er is geen andere weg naar huis. Dan, op een dag, is zijn net plotseling loodzwaar. Met de grootste moeite krijgt hij het boven. Maar een smerige stank slaat hem tegemoet: hij heeft een dode ezel opgehaald. Walgend neemt hij zijn net mee naar een plek ver weg op de rotsen, om niet te hoeven vissen in die stank. Weer gooit hij zijn net uit. En weer is het loodzwaar als hij het ophaalt. Maar deze keer is het geen dode ezel. Hij heeft een meerman gevangen, en die blijkt ook te kunnen spreken. Hij blijkt zelfs een naamgenoot te zijn: hij is 'Abdallâh van de Zee. Hij heeft expres niet teveel gesparteld om het net niet te scheuren, maar wil 'Abdallâh hem weer vrijlaten? Hij wil daar graag iets voor terugdoen. Nadat 'Abdallâh hem uit het net heeft losgemaakt duikt de meerman onder, en even later komt hij weer boven met zijn handen vol parels, koraal, robijnen, chrysolieten, en wat niet al. Heeft 'Abdallâh daar iets aan? In de zeewereld hecht men nauwelijks waarde aan deze dingen. Daar zijn bijvoorbeeld vruchten zoals die op het land groeien weer iets heel bijzonders. Zo komen ze overeen, dat 'Abdallâh de visser elke dag met een mandje vruchten naar het strand zal komen, en dat 'Abdallâh de meerman die zal omruilen voor zee-juwelen. 'Abdallâhs geldzorgen zijn voorbij. De bakker wordt voor zijn goedheid beloond, en wordt een huisvriend van 'Abdallâh. Even dreigen er problemen, omdat 'Abdallâh wordt opgepakt onder de verdenking dat hij de edelstenen uit het paleis heeft gestolen, maar dat probleem is spoedig opgelost. De koning is een goed mens. Het schokt hem dat de mensen de arme man zijn voorspoed niet gunnen. Wat, heet hij 'Abdallâh? Zo heet hij zelf toevallig ook! Twee 'Abdallâhs, Dienaren van God! Hij neemt 'Abdallâh onder zijn koninklijke bescherming door hem met zijn dochter, zijn enig kind, te laten trouwen. 'Abdallâh's negen zonen worden in het paleis met open armen ontvangen. De baby, de tiende, blijft nog thuis. Hun moeder wordt door de koningin met de grootste eerbied behandeld. Ze wordt zelfs vizier. Ook 'Abdallâh de bakker krijgt een belangrijke positie aan het hof. Zo worden zijn vroomheid en onbaatzuchtige vriendschap rijkelijk beloond. | |
[pagina 284]
| |
2. Drie zeemonsters: de zeedraak, een groene vis met slurf en een ronde schildvormige vis. Iran/Irak, veertiende eeuw (Uit: Pages of perfection. Islamic painting and calligraphy from the Russian Academy of sciences, St. Petersburg (Lugano 1995) 167).
Dagelijks blijft 'Abdallâh de visser, nu prins 'Abdallâh, naar het strand gaan om zijn overeenkomst met 'Abdallâh de meerman na te komen. De schatkamers in het paleis vullen zich. De meerman en 'Abdallâh praten veel met elkaar. Een hechte vriendschap ontwikkelt zich. Dan, op een dag, komen ze over grafsteden te spreken. Is het waar, vraagt de meerman, dat de Profeet Muhammad op het land begraven is? Ja, dat is waar. En bezoeken de gelovigen zijn graf? O zeker! En gaat 'Abdallâh er ook weleens naar toe? Ja, nu hij daar geld voor heeft zal hij dat zeker spoedig doen, als de meerman hem tenminste zo lang kan missen. Natuurlijk! Zelf kan hij dat helaas niet, maar wil 'Abdallâh dan namens hem iets op het graf van de Profeet leggen? Zodat de Profeet misschien zijn voorspraak bij God zou willen zijn? Natuurlijk wil 'Abdallâh dat doen. En dankzij een wonderbaarlijke zalf die het hem mogelijk maakt onder zee te ademen, kan hij met zijn vriend mee naar huis om daar de gift voor de Profeet op te halen. Het is meteen een mooie gelegenheid om de zeewereld te bezoeken. 'Abdallâh de meerman laat hem er graag het een en ander van zien. Er blijken onder zee talloze steden te zijn, en ook onder de zeewezens zijn er joden, christenen en moslims. 'Abdallâh van het land kijkt zijn ogen uit. Curieuze dingen ziet hij. Zo is er bijvoorbeeld een stad waar | |
[pagina 285]
| |
uitsluitend vrouwen wonen, meerminnen met beeldschone gezichten en haren, maar met handen en voeten direct aan de romp, en een vissenstaart. Hoe zit dat? Dit is de stad waar de koning alle vrouwen heenstuurt die zijn ongenoegen hebben opgewekt, legt zijn vriend uit. Ook vrouwen die overspel hebben gepleegd worden hierheen verbannen. Als uit hun overspel een meisje geboren wordt moet het haar hele leven in deze stad blijven wonen, en haar hele leven zal ze de naam Slet, dochter van Slet, dragen. Is de baby die geboren wordt een jongetje, dan wordt het gedood. Ongelooflijk, vindt 'Abdallâh van het Land. Iedereen is naakt, maar het huwelijk kennen ze dus wel? O zeker, tenminste de gelovigen onder hen. En hoe betalen ze dan de bruidsgave, en hoe gaat het met andere transacties? Vis, alles wordt met vis verrekend. Die vis gaat 'Abdallâh van het land trouwens wel de keel uithangen. Dag-in-dag uit krijgt hij niets anders te eten dan rauwe vis. Tja, vuur kunnen we hier moeilijk maken, zegt de meerman. Ze bekijken nog vele andere onderzeese steden. Overal zien de mensen er weer anders uit. Ook met de zeemonsters die in zoveel oude verhalen voorkomen maakt 'Abdallâh kennis. Onverwachts duikt van achter een bergtop de reuzenvis Dandân op, die zonder moeite een olifant of een kameel zou kunnen verslinden. Hij is een dodelijk gevaar voor alle meermensen, maar weerloos tegenover de mens: het kleinste hapje mens is al dodelijk voor hem. Eén kreet van 'Abdallâh, en de vis zinkt levenloos naar de bodem. De vrees voor 'Abdallâh lijkt trouwens alle zeewezens te zijn ingeschapen: ze vluchten allemaal in paniek als hij verschijnt. ‘Alle wezens die door God geschapen zijn, zijn bang voor de mens,’ legt de meerman uit. Zoveel nieuws, zoveel vreemds; en hij heeft nog maar een fractie gezien, zegt 'Abdallâh de meerman. Het begint 'Abdallâh te benauwen. En steeds maar weer die vissen. De meerman begrijpt het wel. Ze moeten maar snel naar zijn huis gaan en de gave voor de Profeet ophalen. Daarna zal hij 'Abdallâh terugbrengen naar het land. Ze komen in het stadje waar de meerman woont. Hij brengt 'Abdallâh naar een grot. Mijn huis, legt hij uit. Zo maakt iedereen hier zijn huis. Je gaat naar de koning, legt uit wat je wilt en dan stuurt hij een stel snavelhakkers met je mee. Dat zijn vissen met snavels die zo hard zijn dat ze ermee in de rots kunnen hakken. De kosten betaal je natuurlijk in vissen, en je moet die snavelhakkers tijdens het karwei ook met vis voeren. Ze gaan naar binnen. Maar het wordt niet echt een gezellig bezoek. Kijk, dat is nu die vriend, die me altijd die lekkere vruchten bezorgt, legt de meerman aan zijn dochter uit. ‘Een zonderstaart?’ vraagt ze verbaasd. Ze dient een rauwe vis op, zo groot als een schaap. 'Abdallâh wendt gegeneerd de ogen af van het blote meisje. Twee zoontjes komen binnen, een vis in hun knuistje. Ze happen ervan als van een komkommertje. ‘Hee zeg, wat doet die zonderstaart hier?’ zegt hun moeder. En de hele familie gaat 'Abdallâh's achterkant eens goed bekijken. Nee hoor, echt geen staart! Ze schateren het uit. ‘Zeg eens,’ zegt 'Abdallâh tegen zijn vriend, ‘heb je me speciaal meegenomen om me hier te laten uitlachen?’ De meerman excuseert zich voor zijn familie: ze weten niet beter, en zelfs de koning maakt grappen over zonderstaarten, als hij ze te pakken krijgt. | |
[pagina 286]
| |
Dat zal 'Abdallâh gauw genoeg merken, want daar zijn al enige koninklijke dienaren om hem op te halen. De meerman gaat mee om de zaak in goede banen te leiden. Dat lukt ook. De koning laat zich overtuigen dat het beter is om 'Abdallâh naar zijn eigen wereld terug te brengen. Hij hoort hier duidelijk niet thuis. Kan hij soms nog iets voor hem doen? 'Abdallâh reageert met een botheid die niet onderdoet voor die van de zeewezens die hun gast uitlachen. Ja, mag hij nog wat edelstenen hebben? In het juwelenhuis mag hij net zoveel oprapen als hij wil. Met de meerman gaat hij op weg naar de kust. Het cadeau voor de Profeet hebben ze bij zich; 'Abdallâh weet niet wat er in het pakje zit. Ze praten er maar niet over, maar een succes is de expeditie duidelijk niet geweest. De kloof tussen hun werelden is te groot. Hoe moet het nu verder met hun vriendschap? Plotseling horen ze vrolijke kreten en gezang. Een feestdis staat klaar, van vissen uiteraard. Is hier feest? ‘Een bruiloft?’ vraagt 'Abdallâh. Nee hoor, geen bruiloft, er is iemand gestorven! 'Abdallâh is verbijsterd. Maar wij huilen en jammeren dan altijd! Zijn vriend is sprakeloos. 'Abdallâh moet hem direct het cadeau voor de Profeet teruggeven. En de vriendschap zegt hij hem bij dezen op. ‘Hoe kan ik met iemand omgaan,’ zegt hij, ‘die niet blij is om God terug te geven wat Hij aan hem geleend heeft?’ Verdrietig gaat 'Abdallâh naar huis. De koning is blij hem weer te zien, maar vindt wel dat het onverstandig van 'Abdallâh was om dat tegen de meerman te zeggen, van dat rouwen. 'Abdallâh kan maar moeilijk geloven dat hij zijn vriend nooit meer zal zien. Nog lang gaat hij dagelijks naar het strand, en roept: ‘'Abdallâh! 'Abdallâh!’ Maar nooit meer duikt het hoofd van zijn vriend op. Tenslotte legt hij zich erbij neer, en leert gelukkig te zijn met de vriendschap van de twee 'Abdallâhs die hij wèl begrijpt, 'Abdallâh de bakker en koning 'Abdallâh. |
|