Kroniek
27 Mei 1999
Na een omstreden, twintig jaar durende restauratie, is Leonardo Da Vinci's schildering Het Laatste Avondmaal in Milaan weer te bezichtigen. Volgens de minister van cultuur betreft het de belangrijkste restauratie van de eeuw, en is het werk nu weer duidelijk herkenbaar als een Da Vinci. Kunstcritici vinden echter dat er bij de restauratie te veel latere toevoegingen zijn weggehaald. Al vrij snel na de voltooiing van de schildering in 1497 ontstond een vochtprobleem, omdat Da Vinci bij wijze van experiment geen fresco maakte, maar olieverf en tempera gebruikte. Dit materiaal is voor een wand eigenlijk niet geschikt, maar had wel als voordeel dat Da Vinci makkelijker correcties kon aanbrengen. Omdat het materiaal niet ademde, kon het vocht in de muur niet verdampen, zodat Vasari in de zestiende eeuw al kon constateren dat het werk zwaar was beschadigd. Sindsdien is het schilderij bijna iedere vijftig jaar gerestaureerd, met als gevolg dat het alleen met veel moeite nog herkenbaar was als een werk van Da Vinci. Vanaf 1978 is gerestaureerd volgens het principe dat alleen het origineel van Da Vinci moest blijven. Bij het verwijderen van alle latere lagen eindigde men vaak op de kale muur. Om de schildering visuele eenheid te geven werden die plekken aangevuld met waterverf. Volgens voorstanders van deze restauratiemethode blijken de oorspronkelijke kleuren veel helderder te zijn dan men dacht, en heeft het schilderij weer ‘licht en lucht’ gekregen, maar tegenstanders menen dat er nu sprake is van een mozaïek van stukjes die ooit door Da Vinci werden geschilderd, waarbij de open plekken zijn opgevuld in een vergelijkbare lichtere kleur. Hierdoor is, volgens de critici, de geschiedenis van de schildering vernield (NRC Handelsblad, 27-5-1999)