Madoc. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
• Gabri van Tussenbroek
| |
InleidingDe Ecbasis captivi werd in 1834 door Jacob Grimm ontdekt in de Bourgondische Bibliotheek te Brussel. Het is een middeleeuws dierenverhaal dat in twee handschriften is overgeleverd: de handschriften A en B.Ga naar eindnoot2. Het is het oudst bekende lange dierenverhaal uit de Middeleeuwen, zo'n honderd jaar ouder dan het veel beroemdere Ysengrimus, al bestaan er wel andere oudere tekstfragmenten waarin dieren een hoofdrol spelen. Het gedicht is geschreven in de traditie van klassieke epen als de Aeneis van Vergilius in Leoninische hexameters. De Leoninische hexameter kenmerkt zich door binnenrijm, waarbij de lettergreep voor de cesuur rijmt met de laatste lettergreep van het vers.
Cum me respicio transactaque tempora volvo,
De multis miror, puerilis que vehit error.
(Als ik op mijn leven terugkijk en de vervlogen tijden overdenk, verwonder ik me over het vele dat de dwaling van de jeugd met zich meebrengt.) Nadat Jacob Grimm het gedicht in 1838 had gepubliceerd, duurde het tot 1875 voordat het werk door Ernst Voigt aan een nauwkeurig onderzoek werd onder- | |
[pagina 14]
| |
worpen. Hij vergeleek de beide handschriften, stelde een lijst op waarin vele ontleningen aan andere werken werden gegeven en schreef een uitgebreide inleiding. Hierin werden onduidelijke passages verklaard en uitgelegd. De volgende editie verscheen in 1935 en werd verzorgd door Karl Strecker. Hij vergeleek de beide handschriften nog eens met elkaar en bevestigde het vermoeden van L. Traube uit 1896, dat handschrift B een afschrift was van handschrift A. Na de Tweede Wereldoorlog is de Ecbasis captivi nog in twee verschillende edities verschenen: bijna gelijktijdig presenteerden Winfried Trillitzsch in Duitsland en Edwin Zeydel in Amerika hun editie met bijbehorende vertaling.Ga naar eindnoot3. Vooral de inleiding en toelichting van de uitgave van Trillitzsch bieden veel informatie over de geschiedenis, context en inhoud van de Ecbasis captivi. In 1993 verscheen een herdruk van de editie van Strecker. | |
Opbouw van het verhaal. ProloogWaar gaat de Ecbasis captivi over, en hoe zit het verhaal in elkaar? Het gedicht bestaat uit een deel waarin de dichter zichzelf introduceert en een fabel, met in die fabel weer een binnenfabel. In de proloog kijkt de dichter terug op zijn leven en verklaart hij zijn onkunde in het dichten, een bekend topos in de middeleeuwse poëzie. Deze onkunde zou te wijten zijn aan luiheid en dagdromerijen tijdens zijn schooltijd. Door toe te geven dat zijn verhaal een leugenachtig karakter heeft, probeert hij zich bij voorbaat vrij te pleiten van eventuele kritiek. Hij is echter met het gedicht begonnen om de luiheid te verdrijven. Hierna vertelt hij over zijn dagelijkse leven in het klooster en vergelijkt hij zichzelf met een arm kalfje, dat meestal aan een paal staat vastgebonden. | |
BuitenfabelDe tweede laag van het gedicht wordt gevormd door de buitenfabel. Hierin wordt verteld over een kalfje dat eenzaam in zijn stal opgesloten zit en uit zijn gevangenschap ontsnapt. Nadat het uitbundig in het rond heeft gesprongen, komt het in het bos terecht. Hier ontmoet het een wolf. Deze lokt het dier met mooie woorden mee naar zijn hol. Hij is van plan het arme kalf op te eten. Het kalf weet de wolf echter te overreden nog even te wachten. De wolf verleent het kalf uitstel van executie tot de volgende dag, paaszondag. Om middernacht arriveren een otter en een egel bij het hol van de wolf. Dit zijn dienaren van de wolf en zij brengen vis en groenten mee. De wolf vertelt hun dat hij zijn vastentijd wil beëindigen en dat hij van plan is het kalf de volgende ochtend op te eten. Hierop zingt de egel de wolf in slaap en probeert de otter het kalf te troosten. Als de wolf later ontwaakt, heeft hij een nare droom gehad. De wolf vertelt zijn dienaren dat hij in zijn droom werd bedreigd door insecten en vraagt hun wat de droombeelden kunnen betekenen. De otter zegt hem dat de beelden verwijzen naar zijn vijanden. Deze komen hem bedreigen en de enige manier waarop de wolf zou kunnen worden gered, is door het kalf terug te laten keren naar zijn stal. Toch wil de wolf er niets van weten het kalf vrij te laten en hij geeft de egel opdracht om het kalf de volgende ochtend te doden. | |
[pagina 15]
| |
1. De vos zoals deze staat afgebeeld in het Leidse Der naturen bloemehandschrift. Uit: Dini Hogenelst en Frits van Oostrom, Handgeschreven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen (Amsterdam 1995) 26.
De handeling verplaatst zich nu naar de stal waaruit het kalf is ontsnapt. De volgende ochtend wordt de verdwijning van het kalf ontdekt. Een hond vertelt dat hij de vorige avond bij zonsondergang enig rumoer heeft gehoord bij het hol van de wolf. Onder aanvoering van de hond trekken nu alle dieren naar het hol, om daar het kalf te zoeken en te bevrijden. Wanneer de wolf de schare ziet naderen, laat hij zijn dienaren weten niets te vrezen, omdat hij alleen bang is voor de vos. Hij spreekt de wens uit dat deze de dood zal vinden. De otter en de egel zijn echter niet bereid om schuld te dragen voor de dood van de vos en vragen de wolf wat de oorzaak is van zijn angst. Hiermee wordt het eerste deel van de buitenfabel afgesloten. | |
BinnenfabelHet antwoord van de wolf is het onderwerp van de binnenfabel. Het thema van deze binnenfabel is de vijandschap tussen de wolf en de vos. In het verhaal wordt verteld dat eens, toen de leeuw ziek was, alle dieren in zijn paleis waren ontboden om hem een medicijn te brengen. De enige die ontbrak, was de vos. De wolf, die de verzamelde schare moest inspecteren, zag zijn kans schoon en meldde de koning dat de vos aan het gezelschap ontbrak. De leeuw beval hierop de vos te laten vangen en te doden. De strop was al opgehangen toen de panter er stiekem vandoor ging om de vos te waarschuwen. Nadat hij uitgebreid had gebeden, ging de vos naar het paleis van de koning. Hij vertelde hem een medicijn te hebben meegebracht en hij deed alsof hij voor de zieke leeuw een pelgrimstocht naar Palestina had ondernomen. Dat was de reden waarom hij pas zo laat in het paleis verscheen. Na het nodige gehuichel en gedraai, vertelde hij eindelijk wat er moest gebeuren om de zieke leeuw weer beter te maken. De wolf moest levend worden gevild, waarna de nog warme huid om de schouders van de koning moest worden gehangen. Nadat dit was gebeurd en de rug van de zieke was ingesmeerd met de hersenen van een vis, werd de leeuw zienderogen beter. Hierop verweet de vos de bijeengekomen dieren hem zonder pardon te hebben veroordeeld. De leeuw, die naar niets anders dan rust en vrede verlangde, liet het bestuur hierop over aan de vos, die hem immers had weten te genezen. Alle dieren | |
[pagina 16]
| |
moesten de vos nu gehoorzamen. De zorg voor het paleis liet de vos over aan de luipaard en er werden taken verdeeld om een groot feestmaal voor te bereiden. Vervolgens werd de koning naar buiten gebracht om in de natuur aan te sterken. Hij had te kennen gegeven dat hij iemand bij zich wilde hebben om psalmen voor hem te zingen. De vos prees de panter hiervoor aan. Toen de leeuw later aan tafel ging, zei deze zich erover te verwonderen de panter zo weinig te zien. Op een afgesproken teken van de vos kwam de panter tevoorschijn en even later werd deze op voorspraak van de vos tot medekoning en opvolger van de leeuw gezalfd. Daarop volgde het feestmaal. In een later ingelast stuk wordt beschreven hoe de panter een merel en een nachtegaal liet komen om het lijdensverhaal van Christus te bezingen.Ga naar eindnoot4. Hierna kreeg de vos van de koning een hol in het bos. De schenking werd bekrachtigd door een officiële oorkonde. (Uit een onderbreking in het verhaal blijkt het hier om hetzelfde hol te gaan als dat waar later het kalf gevangen wordt gehouden.) De samenkomst aan het hof was nu ten einde. De dieren verspreidden zich door het woud en toen zij de stervende wolf zagen, werd hij met hoon overladen. De vos begaf zich even later naar het graf van de wolf en deed er nog een schepje bovenop door een schandelijk grafschrift voor hem te schrijven. Hierna betrok de vos zijn nieuwe hol en is de binnenfabel ten einde. | |
Vervolg buitenfabel en epiloogHierna wordt de buitenfabel vervolgd. De otter beklimt de heuvel die bij het hol van de wolf ligt en ziet de dieren die zijn gekomen om het kalf te zoeken. De vos, die zich onder hen bevindt, heeft de oorkonde meegenomen waarin de koning hem het hol heeft geschonken. Nadat de otter de wolf van de situatie op de hoogte heeft gebracht, weigert deze laatste nog steeds het kalf te laten gaan. De otter en de egel ontvluchten hierop het hol. De wolf wordt naar buiten gelokt door de vos, waarna hij door de stier tegen een boom wordt gespiesd. Ook nu weer schrijft de vos een grafschrift, waarna het verhaal wordt afgesloten met de terugkeer van het kalf naar zijn moeder. De laatste verzen vormen de epiloog. | |
Plaats van ontstaanOver de plaats waar de Ecbasis captivi is geschreven, is de afgelopen honderdvijftig jaar veel te doen geweest.Ga naar eindnoot5. De tekst geeft enkele aanwijzingen die gemakkelijk op verschillende manieren te interpreteren zijn. Er zijn slechts twee directe aanwijzingen:
In de maand april, aan de vooravond van Pasen en bij volle maan, leefde eens een kalfje
dat in de streek van de Vogezen was opgegroeid, (vers 70-71)
en: Ik, een jongeling zonder baard, een weggelopen monnik uit de stad Toul, (vers 124)
Ook andere elementen in de tekst verwijzen naar de omgeving van Toul. Maar dit zijn niet de enige geografische namen die in de Ecbasis worden genoemd. Behal- | |
[pagina 17]
| |
2. Een wolf besluipt een kudde schapen (St John's College Oxford Ms 61 f. 22). Uit: Wilma George & Brunsdon Yapp, The naming of the beasts. Natural history in the medieval bestiary. Londen 1991.
ve enkele rivieren worden bijvoorbeeld ook de steden Bordeaux en Trier genoemd. Een ander element dat aanwijzingen kan geven over de herkomst van het gedicht is de in het gedicht gebruikte taal. In het verleden heeft het onderzoek hiernaar zich vooral gericht op romanismen en germanismen. Deze benaderingswijze heeft nauwelijks iets opgeleverd, niet in de laatste plaats door het subjectieve karakter van de toeschrijving van uitdrukkingen aan de Germaanse of Romaanse taalgroep. Een mooi voorbeeld van deze subjectiviteit is de uitdrukking ad praesens (vers 718), die eerst als romanisme en later als germanisme is aangeduid. Nationalistische tendensen hebben hierbij een aanzienlijke rol gespeeld. Onderzoek van het gehanteerde rijm, zoals A.P. Orbán in 1991 heeft gedaan, leverde nieuwe inzichten op. Hij haalde een aantal voorbeelden aan van onzuiver rijmende verzen, die de dichter, en dus ook zijn publiek niet als zodanig heeft ervaren. Enkele voorbeelden hiervan zijn vers 157... foret... horrens; vers 553... noceat... ultra; vers 594... nitidi... fontis; vers 875... patriam... talem; vers 1033... omnes... cordis; vers 1086... solent... vires. Orbán concludeerde dat de dichter alleen van Gallo-Frankische afkomst kon zijn omdat hij (de dichter) de letters -a en -at, -ens en -ans, -e en -i etc. als gelijkluidend beschouwde. Daarnaast worden de -t en de -s niet uitgesproken. Deze situatie is alleen van toepassing op het latere Gallische Latijn en op het Oud-Frans, en niet op het Germaans.Ga naar eindnoot6. | |
De auteurOver de auteur van de Ecbasis captivi is nauwelijks iets bekend. Als we naar de binnenfabel kijken, zien we een dichter die iets van de wereld heeft ge- | |
[pagina 18]
| |
zien. Hij is bekend met de gebruiken van het hof en met goed gedekte tafels, hetgeen erop kan wijzen dat hij van adellijke afkomst is. Daarnaast kan worden gesteld dat we te maken hebben met een geestelijke, gezien zijn geletterdheid en de vele toespelingen op gebruiken binnen het klooster. Naast het voorstel om de tekst aan Thietmar van Merseburg toe te schrijven, zijn er in het verleden nog verschillende andere pogingen gedaan om de auteur van de Ecbasis te identificeren. Deze pogingen hebben echter geen van alle veel meer opgeleverd dan een onbewezen hypothese. Grimm dacht aan een monnik met de naam Malchus, maar hij heeft later zelf zijn vergissing al toegegeven.Ga naar eindnoot7. Voigt opteerde voor de mogelijkheid dat een monnik uit Toul, uit het Benedictijnerklooster van St.-Evre de Ecbasis geschreven zou hebben, hetgeen niet onwaarschijnlijk is.Ga naar eindnoot8. De vraag wie de Ecbasis captivi heeft geschreven, zal waarschijnlijk nooit beantwoord kunnen worden, al zijn er wel sterke aanwijzingen dat de auteur tot de geestelijke stand behoorde, dat hij van Franse origine was en dat hij banden had met het benedictijnenklooster te Toul. Zijn vertrouwdheid met de gebruiken aan het hof zouden eventueel kunnen worden verklaard vanuit een adellijke achtergrond of een later verblijf aan het hof. | |
DateringHet is lang onzeker geweest wanneer de Ecbasis captivi werd geschreven. In de tekst wordt de handeling gesitueerd in het jaar 812, maar al snel blijkt dat een datering in de vroege negende eeuw geen stand kan houden. Jacob Grimm was van mening dat het gedicht uit de tiende eeuw stamde, en wel van voor het jaar 936. Lang heeft men aan deze hypothese vastgehouden, al hield Grimm er zelf al rekening mee dat de terminus ante quem van het gedicht 1056 zou kunnen zijn. Cruciale vraag hierbij was welke Hendrik en Koenraad in de verzen 132, 243, 685 en 1148 werden bedoeld. In vers 132 is sprake van Hendriks bescherming van de vrede, en in vers 1148 wordt gezegd dat de wolf na Koenraad als eerste regeert. Hierbij kan worden gedacht aan de keizers van het Heilige Roomse Rijk: Koenraad I (911-918) en Hendrik I (918-936), of aan Koenraad II (1024-1039) en Hendrik III (1039-1056). Lange tijd heeft men geopteerd voor de tiende eeuw, maar in 1941 kwam C. Erdmann met nieuwe argumenten. Hij toonde aan dat de in vers 727 genoemde term curia (een koninklijk hof) als zodanig pas in de elfde eeuw werd gebruikt. Ook wees hij op de ‘burchten van Koenraad’, die in vers 685 worden genoemd. Hiermee zou een koningsburcht zijn bedoeld van het soort dat ook pas in de elfde eeuw langs rivieren verscheen, hoog op de heuvels gebouwd. Uit de Ecbasis captivi wordt in elk geval duidelijk dat koning Hendrik nog leefde (vers 253-254). De plaats waar het verhaal zich afspeelt, de Vogezen, moet klaarblijkelijk onder zijn bestuur zijn gevallen. Nu heeft Koenraad I geen zeggenschap over Lotharingen en de Vogezen gehad. De bovengenoemde Hendrik, die als opvolger van Koenraad wordt voorgesteld, had dit wel. Hieruit volgt dat de Hendrik die de opvolger van Koenraad was, dus Hendrik III is.Ga naar eindnoot9. Een ander belangrijk element in de Ecbasis captivi is de vrede waarop het kalf zich in vers 131 beroept: | |
[pagina 19]
| |
Schenk me de vredespalm, totdat morgen de mis wordt gezongen. Door de beslissing van Hendrik heb ik de bescherming van de vrede gekregen. Deze vrede was verordend door de koning. Erdmann verbond hier de grote bevrijdingsactie van Hendrik III in 1043 aan. De datering van de Ecbasis zou dan tussen 1043 en 1046 moeten liggen, hetgeen gezien het bovenstaande het meest waarschijnlijk is. (In dit laatste jaar namelijk is Hendrik tot keizer gekroond. Van deze gebeurtenis zijn geen sporen in de tekst terug te vinden.)Ga naar eindnoot10. Hier werd later nog een argument aan toegevoegd: op verschillende plaatsen in de tekst is sprake van twee tegelijk heersende koningen (verzen 636, 780, 936, 998-999, 1008, 1010).Ga naar eindnoot11. Dit gegeven wijst eveneens op de tijd van Hendrik III. Hendrik III had namelijk in 1027 tegelijk met Koenraad II de macht in handen en fungeerde als medekoning. Hierbij moet wel worden aangetekend dat het helemaal niet zeker is dat de dieren in de Ecbasis captivi historische figuren hebben vertegenwoordigd. We mogen er dan ook niet van uit gaan dat de situaties in de tekst in alle gevallen verwijzen naar situaties die ook in werkelijkheid hebben bestaan. | |
VerteltraditieHet gebruik om verhalen te vertellen met dieren in de hoofdrol voert veel verder terug dan de Middeleeuwen. Een van de oudst bekende voorbeelden is de verzameling fabels van Aesopus, uit de zesde eeuw voor Christus.Ga naar eindnoot12. Over het algemeen geldt hij als de grondlegger van het genre, maar er zijn aanwijzingen dat de oorsprong van het dierenverhaal nog verder teruggaat.Ga naar eindnoot13. De verhalen van Aesopus zijn verschillende keren uit het Grieks in het Latijn vertaald. De eerste keer gebeurde dit in de eerste eeuw na Christus, door de Romein Phaedrus. Rond het jaar 400 was het Avianus, en honderd jaar later maakte Romulus eveneens een vertaling. Het was vooral de vertaling van Avianus die in de Middeleeuwen bekendheid heeft gekregen. Zijn werk werd op kloosterscholen gebruikt en één van de door hem vertaalde fabels is terug te vinden in de Ecbasis captivi. Ook bij Aesopus was de leeuw ziek. Iedereen bezocht hem, behalve de vos. Ook hier beschuldigde de wolf de vos, die zich echter beriep op zijn inspanningen om een geneesmiddel te zoeken, en ook hier werd de wolf gevild, waarna de vos besluit: ‘Men moet ook niet de woede van zijn meester wekken, maar hem gunstig stemmen.’Ga naar eindnoot14. Deze fabel heeft ook aan de basis gelegen van een anonieme achtste-eeuwse fabel, die in het verleden wel werd toegeschreven aan Paulus Diaconus, een hoveling van Karel de Grote. In deze fabel van slechts 68 verzen is de wolf echter vervangen door een beer. Verder is het vertelde verhaal nagenoeg identiek. In de Ecbasis captivi treffen we de dieren weer aan zoals die ook bij Aesopus te vinden zijn; de beer heeft weer plaatsgemaakt voor de wolf. Verder is de binnenfabel een weergave van hetzelfde verhaal, zij het dan met de nodige uitbreidingen. Ook wordt de fabel in de Ecbasis captivi in een groter verband geplaatst: zij krijgt een dubbele functie toegekend. Ten eerste spreekt haar moralistische boodschap voor zich, maar ten tweede gaat zij nu ook nog eens dienen als verklaring voor de angst van de wolf voor de vos. De binnenfabel dient als ondersteuning voor de buitenfabel en lijkt zoveel te willen zeggen als: ‘een ezel stoot | |
[pagina 20]
| |
3. De koe als symbool van vruchtbaarheid en liefde. Uit: Beryl Rowland, Animals with human faces. A guide to animal symbolism (Knoxville 1997) 47.
zich in het gemeen, geen twee maal aan dezelfde steen.’ Dit maakt de afloop van het eigenlijke verhaal (de buitenfabel) des te pijnlijker voor de wolf. | |
Bronnen en publiekDe fabels van Aesopus en de achtste-eeuwse fabel vormen niet de enige bronnen voor de Ecbasis captivi. Andere bronnen, die voor de moderne lezer veel minder zichtbaar maar daardoor niet minder belangrijk zijn, worden gevormd door tal van klassieke en middeleeuwse auteurs die door de Ecbasis-dichter veelvuldig worden geciteerd. De Ecbasis captivi is voor een aanzienlijk deel een zogenaamd cento; een mozaïek van citaten die tezamen een nieuwe tekst vormen. Er zijn echter ook genoeg verzen in de Ecbasis te vinden die niet terug te voeren zijn op andere auteurs. Hierdoor is er geen sprake van louter kopieerwerk, zoals wel eens is gesuggereerd.Ga naar eindnoot15. De citaten die in de tekst te vinden zijn, stammen onder andere van Vergilius, Ovidius, Cato, Boëthius, Isidorus van Sevilla, Venantius Fortunatus en Johannes Scotus.Ga naar eindnoot16. Het meeste citeert onze dichter echter Horatius. Het zal geen toeval zijn dat het juist de Satiren zijn geweest die hierbij zijn grootste voorkeur hebben gekregen. De citaten zijn soms letterlijk overgenomen, maar ook zijn er vele kleine afwijkingen te vinden. Deze zijn gemakkelijk te verklaren vanuit het gegeven dat de dichter de citaten moest aanpassen aan het metrum en rijmschema van de Ecbasis.Ga naar eindnoot17. Andere bronnen voor het gedicht zijn de Physiologus en de Regula Benedicti.Ga naar eindnoot18. Physiologus is een verzameling van 49 dierenbeschrijvingen, die in sommige gevallen van een theologische uitleg worden voorzien. Het werk is in de tweede eeuw na Christus tot stand is gekomen.Ga naar eindnoot19. In de loop der eeuwen werd deze verzameling | |
[pagina 21]
| |
uitgebreid met fabeldieren en planten. Physiologus is van groot belang geweest voor de middeleeuwse bijbeluitleg en heeft voor een belangrijk deel bepaald welke kracht en betekenis er aan de verschillende dieren werd toegekend. Physiologus heeft als bron gediend voor onder andere Ambrosius, Hiëronymus, Isodorus van Sevilla, Vincentius van Beauvais, Jacobus van Vitry en Jacob van Maerlant.Ga naar eindnoot20. De Regula Benedicti vormen de beroemde kloosterregels van Benedictus van Nursia, die leefde van ongeveer 480 tot 547. Zijn leefregels legden de nadruk op armoede, kuisheid en gehoorzaamheid en hebben tussen de achtste en dertiende eeuw een enorme invloed uitgeoefend op de leefgewoonten van kloosterlingen. Uit de Ecbasis captivi wordt duidelijk dat de dichter goed op de hoogte was van deze regels, en binnen de tekst wordt regelmatig naar verboden of geboden uit de Regula Benedicti verwezen. Dat het selecte en geschoolde middeleeuwse kloosterpubliek beter in staat is geweest de vele citaten in de Ecbasis te herkennen, betekent dat het gedicht destijds een dimensie bezat die nu nog slechts met moeite is te achterhalen. Voor de moderne lezer is een bepaalde passage pas verklaarbaar als hij weet dat er sprake is van een citaat. Voor de middeleeuwer zal deze situatie veel eerder andersom zijn geweest: het besef dat er een citaat werd gebruikt plaatste de handeling in een bepaald kader. Op deze manier werden passages toegelicht of belachelijk gemaakt door er verheven commentaren op los te laten. Door deze rijkdom aan citaten ligt het voor de hand dat de tekst is geschreven voor een publiek van geleerde kloosterlingen. Zonder achtergrondkennis en besef van de herkomst van de citaten is de tekst hier en daar immers een moeilijk te doorgronden verhaal. | |
De betekenis van de Ecbasis captiviWie wil weten wat de betekenis van de Ecbasis captivi is, zal merken dat hierover zeer uiteenlopende meningen bestaan. Zo wordt het gedicht gezien als een satire, waarin commentaar wordt geleverd op actuele gebeurtenissen.Ga naar eindnoot21. Ook wordt het werk eenvoudigweg als voorstadium van het dierenepos gekenmerkt,Ga naar eindnoot22. of als een parabel, al dan niet in religieuze zin.Ga naar eindnoot23. A.K. Bate wees op het autobiografische element, dat zich niet alleen tot de proloog beperkt. In vers 191 identificeert de dichter zich met het kalf in de grot, wat er volgens Bate op wijst dat de auteur, die in de derde persoon schreef, in feite in de eerste persoon dacht.Ga naar eindnoot24. Op het moment dat ze mij zien, zeggen ze meteen: ‘Wat is dat nou, waarom zit dat kalf daar in de grot?’ Het valt zeker niet te ontkennen dat er in de Ecbasis captivi enkele elementen voorkomen die verwijzen naar persoonlijke ervaringen. Maar door het gedicht te duiden als een verhulde autobiografie, worden niet alle vragen opgelost. Het verhaal is immers meer dan de weergave van iemands persoonlijke lotgevallen: het kent zowel geestelijke als wereldlijke elementen. De binnenfabel heeft een sterk Aesopische, moralistische inhoud. Er zijn verwijzingen naar de verhouding tussen hof en adel, naar de kloosterregels van Benedictus van Nursia en naar tal van klassieke en middeleeuwse auteurs. | |
[pagina 22]
| |
Zeer prominent zijn de verwijzingen naar het lijdensverhaal van Christus. Het gedicht is in feite een verhaal van dood en wederopstanding, en hiervoor zijn in de tekst talloze motieven aan te wijzen. Zowel de monnik die het verhaal vertelt, het kalf in de buitenfabel als de leeuw in de binnenfabel maken een louterende gebeurtenis door, die in het licht van het paasverhaal een overeenkomstige betekenis hebben. Men heeft wel gedacht dat de Ecbasis als een satire tegen de verwereldlijking van de kloosters was bedoeld.Ga naar eindnoot25. A.-J. Surdel meende er de stem van Cluny in te horen.Ga naar eindnoot26. Anderen hebben gedacht dat achter de verschillende personages in de Ecbasis personen van vlees en bloed gezocht moesten worden, zoals Wenseleers enkele jaren geleden met de Reinaert-verhalen heeft gedaan.Ga naar eindnoot27. | |
BesluitDe Ecbasis captivi is geen gemakkelijk gedicht, noch wat de betekenis, noch wat de geschiedenis en de oorsprong betreft. Het grote aantal citaten in de, op sommige punten, duistere tekst, maakte het gedicht ook in de Middeleeuwen al problematisch en verhinderde dat het werk een ‘bestseller’ werd. Het kleine aantal bekende handschriften getuigt hiervan. Aan de andere kant is de Ecbasis captivi toch een gedicht dat wel degelijk zijn sporen nagelaten heeft in de latere literatuurgeschiedenis. Er zijn elementen aan te wijzen uit de Ecbasis captivi die we later zien toegepast in de Reynaertliteratuur. Zo zal menigeen het verhaal van de vijandschap tussen de wolf en de vos, het villen van de wolf of het overdragen van de macht van de leeuw aan de panter, niet vreemd voorkomen, al is het niet zeker of de Ecbasis captivi hierbij een directe rol heeft gespeeld. Vissen naar de betekenis van de Ecbasis captivi, is vissen in troebel water. W. Ross was van mening dat het gedicht als kloostergrap is geschreven, bedoeld om met Pasen te worden voorgelezen aan de broeders, die zonder veel moeite de vele verwijzingen en toespelingen zullen hebben herkend.Ga naar eindnoot28. Zoals gezegd, zijn voor de twintigste-eeuwse lezer deze verwijzingen heel wat moeilijker te herkennen, en het laatste woord over de Ecbasis captivi is dan ook zeker nog niet gezegd. Vast staat wel dat het gedicht in hoge mate origineel is en dat de dichter met gezonde ironie naar zijn eigen gewrocht heeft gekeken toen hij de slotregels schreef:
Nu mag de slaap het lange werk besluipen
Het is zelfs nuttig om de beuzelarijen terzijde te leggen en verstandig te worden
En op het juiste moment het spel te verlaten voor de psalmen;
Boos op mezelf en hongerig, met nuchtere maag
Besluit ik mijn praatjes en voeg ik geen enkel woord meer toe.
|
|