Madoc. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
• Mariëlle Hageman
| |
[pagina 138]
| |
1. Het aanbieden van een boek aan Karel de Kale. Vivianus Bijbel, Tours 845-46, Parijs, Bibliothèque Nationale, Lat. 1, fol. 1v. (Uit: Percy Ernst Schramm, Die deutschen Kaiser und Könige in Bildern ihrer Zeit 751-1190 (München 1983), nr. 36, p. 306).
gische en Ottoonse afbeeldingen en teksten blijkt dat rituelen een rol speelden binnen de beeldvorming rondom de vorst. De ideale vorst, zijn deugden, zijn machtspositie en zijn verhouding tot de rest van de wereld (zijn onderdanen, de Kerk, andere vorsten, maar ook God) werden als het ware geënsceneerd met behulp van concrete handelingen, door middel van houdingen en gebaren. Zo | |
[pagina 139]
| |
troonde de vorst bijvoorbeeld hoog boven zijn onderdanen die zich aan de voeten van hun heerser wierpen. Emoties lijken vaak door zulke vastliggende rituelen overschaduwd te zijn. Op vorstelijke afbeeldingen, waarin de vaste vormen rondom de heersers hun neerslag hebben gevonden, worden zelden emoties getoond. Hoe men juist geacht werd emoties in bedwang te houden en vaste vormen te volgen, blijkt uit een verhaal van de tiende-eeuwse bisschop Liudprand van Cremona. Koning Otto I ziet vanuit de verte een bode naderen, wiens uitgelaten gebaren duidelijk maken dat hij goed nieuws brengt. Als hij de vorst nadert, onderdrukt de bode echter zijn vreugde. Hij matigt zijn pas, brengt zijn haar en kleding in orde en begint met een lange en eerbiedige begroeting. In dit geval verzoekt Otto hem de begroeting tot later te bewaren en hem liever meteen, in minder mooie bewoordingen, het nieuws te geven.Ga naar eindnoot5. Het is echter duidelijk dat niet de emotionele, maar de meer formele wijze de gebruikelijke was. Bij de studie naar non-verbale communicatie worden bewust gebruikte, op conventies gebaseerde, rituelen vaak onderscheiden van zogenaamde ‘symptomatische gebaren’: uitingen die we als meer ‘natuurlijk’ beschouwen en die spontaan, onvrijwillig en misschien zelfs onbewust gemaakt worden. Het tonen van emoties, zoals lachen en huilen, wordt vaak als voorbeeld van zo'n symptomatische uiting aangevoerd.Ga naar eindnoot6. Het massale emotionele gedrag van onderdanen in de middeleeuwse bronnen is echter vaak uniform en verbonden aan vaste situaties. Het lijkt niet zozeer te gaan om onbeheerst vertoon van verdriet als wel om een demonstratief ritueel, aangewend met een duidelijk doel, namelijk het tonen en bestendigen van de bestaande verhoudingen, vaak op een moment van crisis, zoals in een conflictsituatie of bij de dood van de vorst.Ga naar eindnoot7. Het is dan ook zeer de vraag of het emotionele vertoon van de middeleeuwse vorst zelf, zoals we dat bijvoorbeeld in Einhards biografie van Karel de Grote tegenkomen, als een spontane en onbewuste uiting is op te vatten of dat het dichter bij het conventionele ritueel ligt. In hoeverre werden huilen en lachen, waar ik hier slechts kort op in zal gaan, hetzij negatief, hetzij positief, gebruikt binnen de beeldvorming rondom de vorst? | |
Het onbeheerste huilenHuilen als vertoon van verdriet en rouw, al door enkele klassieke filosofische stromingen zoals de Stoa bekritiseerd, werd vooral binnen het christendom verworpen.Ga naar eindnoot8. De kerkvader Augustinus beschreef aan het begin van de vijfde eeuw in zijn Confessiones zijn verdriet bij de dood van zijn moeder Monnica. Hij wil zichzelf niet toestaan te huilen. Tranen zijn niet gepast, aangezien Monnica's ziel volgens het geloof niet gestorven is, maar eeuwig doorleeft. Toch laat Augustinus uiteindelijk zijn tranen stromen, bedroefd als hij is omdat hij zijn moeder nooit meer zal zien. Hij vreest echter niet alleen de afkeuring van anderen, maar ergert zich vooral ook aan zijn eigen verdriet: ‘En omdat het mij heftig mishaagde dat ik zo onderhevig was aan deze menselijke aandoeningen, die zich volgens de gestelde orde en de omstandigheden van onze staat noodzakelijkerwijze voordoen, daarom was ik met een ander verdriet verdrietig om mijn verdriet en werd ik door dubbele droefenis verscheurd.’ Het niet beheersen van verdriet, het uiten ervan door tranen, is voor Augustinus een menselijke zwakte. Het is het gevolg van de | |
[pagina 140]
| |
zondeval, het moment waarop de mens zijn eigen lijden en sterven de wereld in brengt.Ga naar eindnoot9. Het is belangrijk zoveel mogelijk boven de beklagenswaardige menselijke staat uit te rijzen en door de uitoefening van christelijke deugden emoties en de uitdrukking daarvan te matigen en in bedwang te houden. Binnen de ideologie van de goede heerser gaan zulke specifiek christelijke deugden in de loop van de zevende en achtste eeuw een steeds grotere rol spelen. Ze zijn prominent aanwezig in de vorstenspiegels, geschriften waarin de vorst het juiste gedrag werd voorgehouden. Dit literaire genre kwam in de Karolingische periode tot grote bloei. De verschillende vorstenspiegels spoorden de heerser aan tot zelfdiscipline. Er werd van hem verwacht dat hij tegenslag geduldig zou dragen (cuncta adversa patienter ferre) en zijn verdriet niet door gebaren of tranen zou tonen. Volgens Einhard bezat Karel de Grote deze eigenschap van de ideale heerser niet volledig. Daarom is hij gedwongen de tranen van de keizer deels als een minpunt te presenteren. Naar de afwezigheid van deze deugd verwijst hij wanneer hij vermeldt dat Karel de dood van zijn kinderen niet geduldig draagt, zoals verwacht mocht worden. Juist deugden als modestia en temperantia zouden voor de vorst voorop moeten staan: de vorst moest zich bescheiden en gematigd gedragen en zich niet door emoties laten meeslepen.Ga naar eindnoot10. Tranen konden door auteurs dan ook gebruikt worden om een beeld van een zwakke, onbeheerste vorst te creëren. Ermoldus Nigellus beschrijft in zijn lofdicht op Lodewijk de Vrome uit 827 de Bretonse koning Murman, die tegen de bezongen keizer in opstand komt. In de strijd gaat hij wild tekeer tegen de Franken, rent heen en weer, ‘als een woeste berin die haar jongen kwijt is’, zwaait met zijn wapen, slaat links en rechts vijanden neer. Hij schudt met zijn hoofd en tranen stromen over zijn wangen: In varias partes mens mala sana ruit, schrijft Ermoldus, ‘zijn buitenzinnige geest stormt alle kanten op.’Ga naar eindnoot11. De dichter geeft geen helder beeld van de strategie van Murman. Murman wordt, tegenover de beheerste, georganiseerde aanval van Lodewijk de Vrome, bewust als onnadenkende driftkikker neergezet. De tranen maken deel uit van de schets van de vorst zonder zelfbeheersing; samen met de wilde bewegingen worden ze door Ermoldus gebruikt om een beeld te geven van Murman, de totale woesteling, dat schril afsteekt bij dat van de kalme vrome Lodewijk. | |
Het vrome wenenWenen wordt in de bronnen echter niet alleen als een zwakte beschouwd. Einhard mag dan op Karels gebrek aan geduld wijzen, tegelijkertijd beschrijft hij diens tranen in een levensbeschrijving waarin de keizer als perfecte vorst gepresenteerd wordt. De vorstenspiegels wijzen dan ook op andere deugden waarmee tranen wel in overeenstemming te brengen zijn. De belangrijkste vorstelijke deugd is de christelijke rechtvaardigheid. Het oude reddendum malum pro malo, kwaad met kwaad vergelden, wordt in de loop van de achtste eeuw verworpen ten gunste van mildheid tegenover de overtreder. Vorstenspiegels en verhalende bronnen noemen een aantal deugden die deel uitmaken van dat christelijke rechtvaardigheidsbegrip en samen het beeld van de vorst vervolmaken: pietas, humilitas, dementia en misericordia. De ideale heerser is liefdevol, nederig, vergevingsgezind en vol mededogen.Ga naar eindnoot12. Tranen kunnen als uiterlijke tekenen van deze deug- | |
[pagina 141]
| |
den beschouwd worden, als blijk van liefde en mildheid Binnen deze context krijgt het wenen van Karel de Grote een positievere betekenis. We kunnen nu begrijpen waarom Einhard het vermeldt in zijn biografie, ondanks het feit dat het zou getuigen van gebrek aan zelfbeheersing. Aan het begin van de negende eeuw verklaart de belangrijke Karolingische geleerde Alcuin in een schrijven aan Karel de Grote de oorsprong en de reikwijdte van de twee grote deugden clementia, vergevingsgezindheid, en misericordia, mededogen, Clementia was een specifiek keizerlijke deugd bij de Romeinen, terwijl misericordia vooral bij David te vinden was.Ga naar eindnoot13. Net als de ultieme koning Christus, die weent om de dood van Lazarus en over de toekomstige verwoesting van Jeruzalem, laat de oudtestamentische koning David in de bijbel zijn tranen stromen. David huilt bij de dood van Saul en Jonathan en bij die van zijn opstandige zoon Absalom. Zoals de middeleeuwse heerser, zo weende ook de bijbelse vorst om het verlies van zijn zoon, hoewel die tegen hem in opstand gekomen was en hem verraden had. In 2 Samuël 18:33 lezen we: ‘Toen ontroerde de koning; hij ging naar het bovenvertrek van de poort en weende. En terwijl hij heen en weer liep, sprak hij: Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Och dat ik in uw plaats gestorven ware, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!’ De deugden die de middeleeuwse vorst moesten sieren, hadden hun wortels in zowel de keizerlijke als de bijbelse traditie, een combinatie die vooral voor Karel de Grote, de eerste middeleeuwse christelijke keizer van West-Europa, ideaal was. Bij Karels zoon Lodewijk de Vrome is het beeld van de huilende vorst verder vervolmaakt. Waar Karel de Grote weende om het verlies van zijn kinderen en vrienden, laat Lodewijk zelfs tranen bij de dood van zijn vijanden. In het jaar 833 werd Lodewijk de Vrome door een groep rebellen onder leiding van zijn zoon Lotharius van de troon gestoten en eenjaar lang gevangen gezet. De zogenaamde Astronoom, Lodewijks biograaf, schrijft hoe de inmiddels gerehabiliteerde vorst, als hij verneemt dat de verraders gestorven zijn, niet vreugdevol reageert, maar God al zuchtend smeekt hun gunstig gezind te zijn, terwijl hij zich met zijn vuist op de borst slaat en zijn ogen gevuld zijn met tranen.Ga naar eindnoot14. Lodewijks waterlanders tonen hem een vergevingsgezinde vorst, een mens van mededogen, zelfs voor hen die hem van zijn kroon wilden beroven, een man als David. Het voorbeeld van de bijbelse koning David werd ook in de geschiedschrijving rondom de Ottoonse vorsten gevolgd, zoals blijkt uit een verhaal van de tiende-eeuwse auteur Widukind van Corvey. Otto I heeft een zoon, Liudolf, die tegen zijn vader in opstand is gekomen. Deze wordt met zijn gevolg in het nauw gedreven en de rebellen zien zich gedwongen tot overgave. Tijdens een jachtpartij benadert Liudolf zijn vader op blote voeten en werpt zich voor hem neer. Zijn berouwvolle woorden ontlokken tranen aan de koning en aan alle aanwezigen. De opstandige zoon wordt door zijn vorstelijke vader weer in genade opgenomen. Wanneer Liudolf niet lang daarna overlijdt, vergiet de vorst vele tranen.Ga naar eindnoot15. Liudprand verwijst in zijn werk over Otto I letterlijk naar de traan als teken van barmhartigheid. Wanneer de gevangen genomen tegenpaus Benedictus tijdens een synode om medelijden smeekt, verzoekt Otto, terwijl zijn tranen vloeien, de synode Benedictus een kans te geven zich te verdedigen, ‘waarmee hij toonde hoe barmhartig hij was.’Ga naar eindnoot16. | |
[pagina 142]
| |
2. Een vorst (Lodewijk de Duitser?) werpt zich neer voor de gekruisigde Christus, terwijl Maria en Johannes, getuige hun gebaren, aan weerszijden van het kruis wenen. ‘Lodewijk Psalter’, St. Bertin, midden negende eeuw, Berlijn, Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz, Theol. Lat. Fol. 58, fol. 110r. (Schramm nr. 52, p. 323).
De vorst vergiet niet alleen tranen van verdriet, mededogen en vergiffenis tegenover zijn medemensen. Ook door tranen in een nadrukkelijk religieuze context, ten overstaan van God zelf, toont de vorst zich een goede christen. Wederom leveren de bronnen over Lodewijk de Vrome een schat aan voorbeelden. Ermoldus Nigellus, schrijvend om Lodewijk te vleien, vertelt hoe de nog jonge vorst de kerk binnentreedt, het altaar smekend omarmt en zich vervolgens op de grond neerwerpt om onder tranen Christus om hulp te bidden.Ga naar eindnoot17. Theganus, die na het eerherstel van de keizer een verdediging van de vorst op papier zet, beschrijft hoe Lodewijk iedere ochtend de kerk binnengaat om te bidden. Hij knielt | |
[pagina 143]
| |
en raakt met zijn voorhoofd het plaveisel aan om nederig te bidden, soms onder tranen.Ga naar eindnoot18. Iets dergelijks vinden we bij Liudprand, wanneer hij beschrijft hoe de voormalige Byzantijnse keizer Romanos, liggend voor het altaar, God onder tranen dankt.Ga naar eindnoot19. Dit is de enige situatie waarin we de vorst ook in de beeldende kunst in een houding van nederigheid en verdriet aantreffen: de koning knielt onder het kruis en rouwt net als Maria en Johannes om de marteldood van Christus. Ook buiten de kerk gaat het bidden van de vorst vaak vergezeld van tranen. Tijdens de veldslag tegen zijn rebelse broer Hendrik en diens volgelingen raakt Otto I door een rivier van de rest van het leger afgesneden, waardoor hij zelf niet mee kan strijden. Denkend aan het bijbelverhaal waarin het volk van God door het gebed van Mozes de Amalekiten versloeg, stijgt Otto van zijn paard af en staande voor de heilige lans bidt hij wenend voor de overwinning.Ga naar eindnoot20. Tranen speelden door hun associatie met de christelijke heersersdeugden een rol binnen de beeldvorming rondom de vorst. Dit wordt bevestigd door het feit dat de opkomst van de huilende vorst parallel loopt met de teloorgang van de ira regis, de woede van de vorst. In de voor-Karolingische periode speelde de vorstelijke woede een belangrijke rol binnen het denken over macht en heerschappij. De angst voor de vorst en zijn woede-uitbarstingen dwong respect af. In de achtste eeuw gingen echter, zoals we zagen, christelijke idealen en het bijbehorende milde gedrag in het beeld van de vorst overheersen. Woede werd steeds meer het kenmerk van de slechte vorst, tranen werden daarentegen een teken van de liefdevolle en rechtvaardige heerser.Ga naar eindnoot21. Beide emotionele uitingen kunnen echter niet meer gezien worden als spontaan of zelfs onbewust. Ze werden bewust gebruikt om een beeld van de vorst te scheppen. | |
LachenHet huilen van de vorst lijkt in de negende en tiende eeuw eerder een geënsceneerd ritueel dan een spontane emotionele uitbarsting. Tranen pasten binnen het beeld van de goede christelijke heerser. Uitingen van vreugde door de vorst zijn zeldzamer in de bronnen. Lachen werd door de meeste christelijke schrijvers streng veroordeeld. Martinus van Braga bekritiseert in de zesde eeuw vooral luid lachen vergezeld van levendige gebaren, terwijl de heilige Basilius twee eeuwen eerder al aanraadt de lippen bij het lachen niet tot een grijns te vertrekken.Ga naar eindnoot22. In de middeleeuwse teksten zijn het dan ook vooral personen van lagere rang, of van een ander volk, die zich aan uitbundige vrolijkheid overgeven. Tegen het einde van de negende eeuw beschrijft Notker in zijn werk over Karel de Grote de blijdschap van twee Perzische afgezanten die toestemming krijgen om een tijdlang in de omgeving van de keizer te verkeren. Zij maken met wilde gebaren hun vreugde duidelijk. Steeds komen ze terug naar de keizer, lachen hard en klappen in hun handen van plezier. Karel de Grote zelf blijft echter, zo schrijft Notker, te allen tijde sereen. Op een dag woont de grote keizer de mis bij in een klooster. In het koor bevindt zich een monnik die de gezangen niet kent. Hij doet zijn mond open en dicht en probeert zo, tevergeefs, de indruk te wekken dat hij meezingt. De meeste aanwezigen kunnen niet de zelfbeheersing opbrengen hun lach in te houden. Karel de Grote vertrekt echter geen spier. Kalm zit hij | |
[pagina 144]
| |
de mis uit en na afloop bedankt hij de geplaagde monnik met een pond zilver.Ga naar eindnoot23. Liudprand beschrijft een scène waarin een vorst wel lacht. Na een mislukte samenzwering wordt graaf Gislebertus, nadat hij gegeseld en geketend is, voor de Italiaanse koning Berengarius gevoerd. Hij is bijna naakt, slechts een kort kleed bedekt zijn onderlichaam. Wanneer hij zich aan de voeten van de vorst werpt, worden zijn genitaliën ontbloot, waardoor iedereen zich, letterlijk vertaald, doodlacht (risu omnes emoririer). Uit de rest van het boek wordt duidelijk dat Liudprand geen sympathie koestert voor Berengarius. De Italiaanse koning weet zich vaker niet aan het vorstelijke decorum te houden. Wanneer hij Liudprand als gezant naar de Byzantijnse keizer stuurt, geeft hij hem slechts een brief mee, die bol staat van de leugens. Dit steekt schraal af tegen de rijke geschenken die gezanten van andere vorsten de keizer brengen. Liudprand voelt zich zelfs genoodzaakt zijn eigen geschenken uit naam van zijn koning te geven.Ga naar eindnoot24. Het lachen werkt in dit verhaal niet in het voordeel van de heerser. Lachen is hier ook in de beeldvorming rondom de vorst het tegenovergestelde van huilen. De koning laat zich gaan, wat bijzonder onvorstelijk is en dat komen we daarom verder weinig tegen. Bovendien getuigt zijn gelach van een gebrek aan mededogen met zijn vijand. Hij lacht hem uit, maakt hem belachelijk en vernedert hem, precies het tegenovergestelde van wat we de huilende vorsten met hun vijanden zagen doen. Wanneer de goede vorst lacht, is dat op een ingetogen manier. Lodewijk de Vrome omarmt Wilhelmus van Toulouse glimlachend om zijn instemming met diens woorden duidelijk te maken voordat hij kussen met hem uitwisselt.Ga naar eindnoot25. In de elfde eeuw geeft Thietmar van Merseburg een aanwijzing dat ook het lachen gebruikt kan worden binnen het beeld van de ideale vorst. Thietmar beschrijft in zijn kroniek hoe Hendrik II als een voorbeeldige vorst deelneemt aan politieke en religieuze rituelen. Wanneer Hendrik Pasen viert in Quedlinburg, heeft hij plezier en lacht met zijn vrienden, ‘zoals het past bij zo'n feest’ (ut tantam festivitatem decebat).Ga naar eindnoot26. Het vertoon van vreugde past bij het ritueel. Hendrik lacht op het juiste moment op de juiste wijze en toont zich daarmee een goede vorst. Net als huilen kan ook lachen niet opgevat worden als spontane expressie van de vorst. Uitingen van vreugde en verdriet worden gebruikt om de lezer de aard van de heerser te tonen. | |
ConclusieWanneer in de Karolingische en Ottoonse bronnen sprake is van vorstelijk emotioneel vertoon, kan hieruit dus niet geconcludeerd worden dat de heersers zich spontaan door hun gevoelens lieten meeslepen. Net als conventionele rituelen werden uitingen van vreugde, maar vooral van verdriet, gebruikt binnen de beeldvorming rondom de vorst. Deze uitingen zijn terug te voeren op bepaalde christelijke heersersdeugden en op het voorbeeld van koning David. Het blijft zeer de vraag of de vorsten in werkelijkheid op grote schaal dit gestileerd emotionele gedrag vertoonden of dat de middeleeuwse auteurs dankbaar gebruik gemaakt hebben van de associaties die door lachen en huilen werden opgeroepen. In ieder geval moet het beeld van de middeleeuwse vorst als onbeheerst en emotioneel worden bijgesteld: niet de emoties bepaalden de politiek, maar de politiek bepaalde de emoties. |
|