in handen van het blaasensemble Les Haulz et les Bas, dat met zijn instrumentarium bestaande uit doedelzak, pommer, schalmei en trombone, de klanken van een Alta Capella zeer dicht weet te benaderen. De ongepolijste klanken van deze instruments hauts, waarmee de categorie luide instrumenten in de veertiende eeuw werd aangeduid, roepen de vraag op welke relatie deze muziek zou kunnen hebben met de verfijnde, hogere sferen waarnaar de titel verwijst, zeker wanneer ze ook nog worden begeleid door trommels en tamboerijnen.
Uitgangspunt voor deze cd vormen de vele afbeeldingen uit het Italiaanse Trecento (veertiende eeuw) waarop engelen met muziekinstrumenten staan afgebeeld. Naast portatief, vedel, psalterium, harp, luit en cither (instruments bas) blijken ook schalmeien, trompetten en diverse varianten van trommels en tamboerijnen veelvuldig in engelenhanden voor te komen.
Voor de reconstructie van wat destijds in Italië aan blaasmuziek moet hebben geklonken zijn de samenstellers ervan uitgegaan dat de afgebeelde instrumenten en de wijze waarop ze werden bespeeld realistisch zijn weergegeven. Ook is veel aandacht besteed aan de combinatie van instrumenten. Zo zijn in de meerstemmige zettingen de schalmei, pommer en trombone vaak samen te horen, soms ondersteund door slagwerk. Voor dit laatste heeft het ensemble twee percussionisten uitgenodigd: Anja Hermann en Michael Metzier. Zij bespelen diverse slaginstrumenten, waaronder de Arabische req, de tabor (een trommel met stok), de Ierse bodhrán, de tamboerijn, de kleine pauk, bekkens en cymbalen. De diversiteit is nog het duidelijkst te horen in enkele anonieme werken uit het Manuscript London Add. Ms. 29987, een van de weinige bronnen uit die tijd waarin instrumentale composities zijn overgeleverd. Het ritme van het tweestemmige Saltarello wordt geaccentueerd door tamboerijn en cymbalen. En ook bij de Trotto (schalmeien, trombone, tamboerijn en tabor) en Ghaetta (doedelzak, tapan en tamboerijn) is het niet moeilijk voor te stellen dat deze dansachtige werken door een dergelijk ensemble werden begeleid. Waarom men de engelen als uitgangspunt heeft genomen is me niet helemaal duidelijk. Uit afbeeldingen waarop dansgezelschappen staan afgebeeld, blijkt dat deze (combinatie van) instrumenten vooral bij feestelijke gelegenheden (?) in grote ruimtes of in de open lucht werden ingezet.
De andere composities op de cd zijn vocale werken van componisten die grote populariteit in Italië genoten. De manuscripten zijn niet duidelijk over de rol van instrumenten bij de uitvoering ervan, maar neemt aan dat blaasinstrumenten in meerstemmige composities een of meer partijen meebliezen. Waarschijnlijk werden de werken tijdens feesten, banketten, processies en andere openluchtevenementen voor het grote publiek uitsluitend instrumentaal uitgevoerd door een Alta Capella.
Van de monnik Bartolino da Padova (1365-1405) klinken La douce sere en het madrigaal Quale leçe movea. Met name dit laatste stuk - de tekst ervan gaat over de triomf van het kwade in de wereld - klinkt bepaald niet verfijnd, hier en daar zelfs een beetje vals en saai. Veel levendiger zijn de twee liederen die zijn gekozen uit de ruim honderdvijftig meerstemmige liefdesliederen van de organist Landini (ca. 1325-1397): Nessun ponga speranza en de ballata Ogn' or mi trovo. Het strakke regelmatige slagwerk accentueert de vloeiende ritmische lijnen in beide