Madoc. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
artikel• Annemarieke Willemsen
| |
I - De studie van het kind in de MiddeleeuwenBeeldvormingWanneer mensen zich een beeld proberen te vormen van een bepaald aspect van het leven in het verleden, hebben ze de neiging de informatie over dat verleden te vergelijken met hun eigen situatie. Daarbij is men zich er niet altijd van bewust wat men waarmee vergelijkt. Zo wordt me bij ‘lezingen voor leken’ over middeleeuwse kinderen vrijwel altijd na afloop gevraagd naar kinderarbeid: ‘Maar kinderen moesten vroeger toch van jongs af aan (mee)werken?’ Deze vraag weerspiegelt een latent idee van de Middeleeuwen, dat te herkennen is als een veralgemeniseerd beeld van een recenter West-Europees verleden. Vooral de door de eerste foto's gegenereerde impressie van het industriële tijdperk is bepalend geweest voor het beeld van het kind in het verleden, ongeacht om welk verleden het precies gaat. Men denkt dan aan enorm grote gezinnen, armoedige en sombere leefomstandigheden, en diep ongelukkige kinderen die vanaf heel jonge leeftijd lange dagen onder slechte omstandigheden moesten werken. Ten grondslag aan dit latent foute beeld ligt een combinatie van een ‘evolutionistische’ en een soort ‘bipolaire’ visie op de geschiedenis. De eerste houdt in dat alles in de loop van de tijd steeds beter is geworden: het heden is standaard, en in het verleden wordt slechts gezocht naar overeenkomsten. Naarmate bijvoorbeeld de behandeling door volwassenen van het kind in een periode meer overeenkomsten vertoont met onze manier van doen, is men van mening dat kinderen het in die tijd ‘beter hadden’. Het bipolaire zit in het - vaak onbewust - plaatsen van één heden tegenover één verleden; er is slechts ‘toen’ en ‘nu’, en ‘vroeger’ hadden kinderen het nu eenmaal slechter dan ‘nu’. | |
[pagina 196]
| |
Mede verantwoordelijk is echter ook het door de wetenschap, met name door Philippe Ariès cum suis gecreëerde idee dat het kind in de Middeleeuwen niet bestond, dat het een ‘miniatuur volwassene’ was voor wie geen speciale maatregelen genomen werden en aan wie ‘grote’ volwassenen zich zo min mogelijk hechtten. Het boek van ArièsGa naar eindnoot1. was niet de eerste studie die over het kind in het verleden is gepubliceerd; dat zijn boek niettemin het beginpunt van zo ongeveer elk artikel over historische kinderen vormt, is vooral het gevolg van de controverse die Ariès heeft opgeroepen. Dat is tegelijkertijd zijn grote verdienste, want juist de wens om Ariès' stellingen te weerleggen heeft op grote schaal onderzoek gegenereerd. Onvermijdelijk werd dat onderzoek getypeerd door het ‘negatieve’ uitgangspunt; er was immers een tegendeel te bewijzen. Na alle reacties is Ariès gevoeglijk te beschouwen als een gepasseerd station. Zeker op het gebied van de Middeleeuwen - waarover overigens maar een piepklein stukje van zijn studie gaat - zijn al zijn stellingen inmiddels op zijn minst genuanceerd. In de loop der tijd hebben vele onderzoekers, van Van den Berg tot Kevill-Davies, hun visie gegeven op ‘het concept’ van ‘het kind’ zoals dat in het verleden zou hebben bestaanGa naar eindnoot2. Essentiëler dan hoe dat concept was, is echter of er een dergelijk concept bestond.Ga naar eindnoot3. Of dat concept nu ‘positief’ of ‘negatief’ is, of men nu vindt dat het kind zo snel mogelijk op moet groeien of zo lang mogelijk moet blijven spelen, de aanwezigheid van een concept betreffende het kind houdt in dat men het als iets bijzonders heeft gezien. Het bestaan van het kind ‘als kind’ in de Middeleeuwen zij dan ook eens en voor altijd bewezen in het bestaan van een duidelijk concept dat ‘de middeleeuwer’ had van hoe een kind was, en waarin het afweek van mensen in andere leeftijdsklassen. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in een vaste indeling van het leven in typische fasen, waarbij de kindertijd als ‘speeltijd’ werd gezien (zie verderop). | |
BronnenHet ‘oude’ beeld van het kind in de Middeleeuwen, zoals dat bijvoorbeeld door Ariès is geschetst, was vooral gebaseerd op (juridische) schriftelijke bronnen en op bestudering van één bepaald type afbeelding (Maria met kind). Met de manier waarop deze bronnen waren bestudeerd was op zich weinig mis. Als er toch iets aan het ontstane beeld schortte, zouden andere, nog niet gebruikte, bronnen dus een ander beeld moeten geven. Gelukkig waren - en zijn - er nogal wat min of meer onbekende bronnen die informatie over het kind zouden kunnen leveren. Het meest vruchtbaar leek het bestuderen van de materiële cultuur van kinderen in de Middeleeuwen. Daarin staan de (vrijwel uitsluitend als archeologica overgeleverde) materiële resten, zoals kleding, schoeisel, schoolspullen en speelgoed, voorop. Materiële cultuur behelst echter altijd omgang met die voorwerpen, en daarvoor moeten iconografische bronnen worden geraadpleegd en ook teksten - hierbij gaat het grotendeels om niet gebruikte gegevens in wél gebruikte bronnen. Naast de materiële cultuur leek de ‘emotionele cultuur’ onbestudeerd - en we zouden zo graag weten hoe volwassenen en kinderen met elkaar omgingen. In- | |
[pagina 197]
| |
1. Kind met schort en stokpaard. Schilderij met Maagschap van Heilige Anna, Zuid-Nederland circa 1510. Keulen, Wallraf-Richartz Museum 416. Foto: auteur.
formatie hierover is voor de Nederlanden te vinden in een heel ongebruikelijk type bron, het middeleeuwse mirakelboek. Hoewel de bewerkers van deze collecties wonderverhalenGa naar eindnoot4. vaak aangeven dat die een ‘schat aan informatie’ bevatten voor cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis, zijn ze zelden zo gebruikt. | |
Een nieuw beeldOndanks de aandacht van de geleerden voor ‘het concept’ dat ‘de middeleeuwer’ van ‘het kind’ had, zoekt men tevergeefs naar een concreet beeld van dat kind, in al zijn eenvoud: hoe zag het eruit, waar hield het zich mee bezig, hoe werd het behandeld? Daarom bestaat de tweede helft van dit inleidend artikel uit een concrete schets van zomaar een laatmiddeleeuws kind in een stad in de Nederlanden. Dat stuk mag echter best worden gezien als een poging om wat - vele - middeleeuwers dachten af te leiden uit wat ze - zo gemiddeld - deden. De schets in het tweede deel van dit artikel is gebaseerd op een bestudering van de materiële cultuur van het middeleeuwse kind, met name van vondsten | |
[pagina 198]
| |
2. Halfhoge kinderschoen, veertiende eeuw. Gevonden in Den Bosch. Foto: DBGE 's-Hertogenbosch.
en afbeeldingen van kinderspeelgoed.Ga naar eindnoot5. Een reden voor die studie was, ook voor mij, twijfel aan de veelgehoorde opvatting dat met ‘het kind’ in de Middeleeuwen geen rekening werd gehouden en dat volwassenen zich er (vanwege de hoge kindersterfte) niet aan hechtten. Het bestaan op zich al van speelgoed uit deze periode spreekt het idee tegen dat er in de Middeleeuwen geen rekening werd gehouden met kinderen. Overigens werd de keuze voor speelgoed als zijnde het voor kinderen meest typerende aspect van materiële cultuur in deze periode niet door mij, maar door de middeleeuwse auteurs en kunstenaars gemaakt. Wanneer die een kind moesten karakteriseren blijken ze steevast voor spel en speelgoed te hebben gekozen. ‘Si minnen spuelen’, zegt Bartolomeus Engelsman over kinderen, en in series met levensfasen is een speeltje het vaste attribuut van de kindertijd. Dit is ook de enige legitieme reden om gegevens over speelgoed te extrapoleren naar de plaats van een kind in de middeleeuwse samenleving - elke andere reden is een projectie van de eigen tijd op het verleden. De antropologie leert dat het onmogelijk is om niet vanuit de eigen tijd te denken, omdat men er zelf een product van is. Het is daarom zaak zoveel mogelijk te kijken en zo min mogelijk te vergelijken. Tot slot: wat opvalt in een betoog als dit, is hoe groot de kloof is tussen de wel degelijk veranderde vakkennis, en wat daarvan ook echt een weg heeft gevonden naar een breder publiek - kijk de schoolboeken over onze geschiedenis maar door; het middeleeuwse kind is daarin bijvoorbeeld nog steeds afwezig. Daar ligt dus nog een taak. | |
[pagina 199]
| |
II - Een laatmiddeleeuws kind uit de NederlandenInleidingHet is niet gemakkelijk zich een beeld van een gewoon, doorsnee middeleeuws kind te vormen. In de volgende artikelen komen veel verschillende middeleeuwse kinderen aan bod, maar het gaat vrijwel overal om uitzonderlijke kinderen: grafmonumenten werden voor prinsjes gemaakt, niet iedereen kreeg zangles en bij heilige kinderen wordt juist benadrukt hoe ongewoon ze zijn. Toch zijn er ook bronnen waarin de gewone kinderen voor het voetlicht komen. De meeste afbeeldingen van spelende kinderen betreffen een context waarin juist niet een bepaald kind, maar ‘zomaar een kind’ moest worden weergegeven. De genoemde mirakelverhalen betreffen kinderen uit het gewone volk. Ook het in de Nederlandse steden opgegraven speelgoed stamt per definitie uit allerlei lagen van de samenleving. Uit deze bronnen is voor de schets een ‘grootste gemene deler’ gedestilleerd, om een doorsnee te bieden en de uitschieters te negeren. Maar bijvoorbeeld in de uitrusting van kinderen in de vaak kleine afbeeldingen zullen kunstenaars zich hebben beperkt tot het ‘hoognodige’: de kleding is meestal maar beperkt van details voorzien en het beeld is dus zeker vereenvoudigd. Een dergelijke vertekening ‘naar beneden’ vinden we ook in de archeologische vondsten, omdat het meeste uit een afval-context komt. Het hier geschetste beeld van een gewoon kind in een laatmiddeleeuwse stad in Nederland, is derhalve waarschijnlijk aan de eenvoudige kant - een kind van een handwerksman, niet van een schepen. | |
Kleding, schoeisel en accessoiresKinderen gingen gekleed in een tuniek, een lang kleed, met meestal aangeknipte mouwen, en splitten aan de zijkant. Kleine kinderen droegen daarover een wit schort (afbeelding 1), gemaakt van een lange rechthoekige strook met3. Kinderen in winterkleding, spelend op het ijs. Breviarium Grimani, Brugge 1510-1520. Venetië, Biblioteca Marciana 7531, f 3 r. Foto: facsimile.
| |
[pagina 200]
| |
een gat in het midden voor het hoofd. Dit werd over het hoofd aangetrokken, zodat het het grootste gedeelte van het lichaam bedekte. Met een riem werd de kleding bij het middel bij elkaar gehouden. Dit schort, dat makkelijk wasbaar was en vaker vervangen kon worden, is een aanpassing van de kleding voor (zeer) kleine kinderen, die zichzelf nog erg vies maken. Ook halve schorten (alleen de bovenste of alleen de onderste helft) werden gedragen, evenals losse en daarom apart wasbare kragen. Spelende kinderen hebben de tuniek vaak boven de riem opgehaald, zodat deze minder lang is. Dan is te zien dat ze een soort maillot (‘legging’) onder de tuniek droegen, vaak in een contrasterende kleur. De schoenen zijn hoog en vaak puntig, en ook laarzen zijn soms te zien; beide zijn uit vondsten bekend (afbeelding 2). Over de tuniek werd een lange mantel gedragen, tegen de kou. Ook deze werd met de riem bij elkaar gehouden en had geen sluiting aan de voorzijde. In de winter droegen de kinderen vrijwel altijd een muts op het hoofd (afbeelding 3). Aan de riem droegen de kinderen een klein leren tasje (zie het middelste kind in afbeelding 3), waarin persoonlijke zaken werden meegevoerd; de kleding had geen zakken. Ook inktpotten, schrijftafeltjes en andere schoolspullen waren meestal draagbaar en werden aan de riem geschoven. Daarnaast moeten we ons bij kinderen voorstellen dat ze kleine leren buidelsGa naar eindnoot6. met knikkers of koten aan de riem droegen. | |
SpeelgoedHouten wapens zoals zwaarden en bogen zijn teruggevonden op verschillende plaatsen in Nederland en in alle landen om ons heen. Dat ‘vechten in het klein’ heel populair was, geven ook de vele afgebeelde speelgevechten aan. Een aanzienlijk deel van het speelgoed valt in deze categorie, zoals stokpaardjes en windmolenlansen, en ruitertjes van tinlood om op tafel mee te vechten. Deze laatste geven echter aan dat er twee verschillende categorieën speelgoed zijn: het verschil tussen vechten op een stokpaard met een zwaardje, als je zelf een ridder bent, en het leiding geven aan twee met touwen te manipuleren ruiters te paard, waarmee je tegen iemand kunt vechten. Het is het verschil tussen varen in en varen met een bootje. Naast dit vechtspul bestaat het teruggevonden kinderspeelgoed voor een groot gedeelte uit poppengoed: miniatuur-varianten van vaatwerk, kookgerei en ander huisraad. Ook is een groot aantal rammelaars en tollen (afbeelding 4) bewaard gebleven en afgebeeld, terwijl ook met bikkels, proppenschieters, hoepels, knikkers en snorrebotten werd gespeeld. Diabolo en jojo waren al bekend, en ook het misje spelen dateert in ieder geval van rond 1500.Ga naar eindnoot7. Kwantiteit en kwaliteit van teruggevonden en weergegeven speelgoed, in combinatie met enerzijds georganiseerde productie en handel en anderzijds met liefde gemaakte unica, geven aan dat volwassenen door de (Middel)eeuwen heen en in alle streken bereid zijn geweest tijd, aandacht en geld te besteden aan deze speciale behoefte en wens van (hun) kinderen. | |
[pagina 201]
| |
4. Gesneden houten tol, vijftiende eeuw. Gevonden in Dordrecht. Foto: F. Gijbels/Speelgoed- en Blikmuseum Deventer.
| |
Behandeling door volwassenenUit haardstede-tellingen blijkt dat een huishouden in de veertiende en vijftiende eeuw gemiddeld uit vier à vijf mensen bestond.Ga naar eindnoot8. Dat wil zeggen dat een ouderpaar gemiddeld twee of drie kinderen had, en een kind dus meestal maar een of twee broertjes of zusjes. In het huis waren voorzieningen en aanpassingen voor de aanwezige kinderen getroffen; dit blijkt bijvoorbeeld uit vermeldingen van speciaal kindermeubilair in een aantal boedels.Ga naar eindnoot9. Zo waren in een huis naast de grote ‘seete’ [stoelen] ook ‘II kinderseetell’ aanwezig en is elders sprake van een kindertafeltje. Kinderen sliepen als ze klein waren in een wieg en later in een bed. Ze hadden meestal een eigen bed; soms sliepen kinderen bij elkaar, en bij uitzondering bij een volwassene in bed. Als kinderen nog klein zijn, houden de ouders ze in de regel dicht bij zich: de wieg is vaak naast het bed van de ouders geplaatst. Om kinderen te leren lopen werd een looprek met wieltjes als steun gebruikt; dit wordt een ‘rollewaghen’ genoemd. In een boedel uit 1476 (Deventer) wordt tenslotte een ‘yser omme den heert voir die kynde’ beschreven. Dit haardrek of vuurtuin was speciaal bedoeld om te voorkomen dat kinderen zich aan het vuur zouden bezeren. De (honderden) beschreven wonderen geven aan dat kinderen zich vrij in huis en stad konden bewegen; ze werden wel alleen in huis gelaten, waarbij soms een kind werd opgedragen op een jonger broertje te letten. Hun speelterrein lijkt niet beperkt; als een kind kwijt is, moet er vaak uren naar gezocht worden en het wordt vaak ver van huis gevonden. Ouders zijn bezorgd over hun kinderen: als ze een kind missen, gaan ze meteen zoeken, en bij ziekte lopen ze onvermoeibaar dokters en wonderbeelden af met het kind. Ook familie en buren worden zonder meer ingeschakeld om te helpen. De zorg was niet tot de vrouw beperkt: een man neemt zijn kind bij zich in bed omdat het koorts heeft, of gaat, ‘treckende aen zijn hooch schoen’, 's nachts op zoek naar een dokter.Ga naar eindnoot10. Wanneer een kind dood is, of dood lijkt te zijn, reage- | |
[pagina 202]
| |
5. Tollend kind. Croy-gebedenboek, Gent/Brugge circa 1510. Wenen, Österreichische Nationalbibliothek 1858, f 159 r. Foto: facsimile.
ren ouders volstrekt wanhopig, en ze laten geen methode ongemoeid om het tij te keren. Natuurlijk geven de wonderverhalen alleen de gevallen weer waarin het inderdaad goed kwam, en weten we niet hoe vaak in een soortgelijk geval het kind niet meer tot leven gewekt kon worden. Dat ouders echter redelijk onverschillig zouden zijn over de dood van een kind, mag op grond van de vele getuigenissen in de mirakelboeken naar het rijk der fabelen worden verwezen - de beeldende kunst ondersteunt dit beeld, met name in de gezichtsuitdrukking van moeders en vaders in weergaven van de kindermoord te Bethlehem. | |
ConclusieNieuw onderzoek levert een ander, concreter beeld van ‘het middeleeuwse kind’. Bestudering van de materiële cultuur van het kind, met name van speelgoed als meest direct aan kinderen gekoppeld onderdeel van die cultuur, genereert tezamen met het opnieuw bekijken van reeds lang bekende schriftelijke bronnen, een authentiek beeld van een laatmiddeleeuws kind in de Nederlanden (afbeelding 5). Het is een kind in een tuniek, met daaronder een maillot en hoge schoenen, met een klein leren tasje met knikkers aan de gordel en met een houten zwaardje achter zijn riem gestoken. Een kind dat ingespannen zijn houten tol draaiend houdt op een grafsteen, door er keer op keer precies op het goede moment met de zweep tegenaan te slaan. Hij heeft zijn muts afgezet en houdt met één hand zijn tuniek op, want die zit in de weg. Het is al laat; zo meteen komt er een volwassene, om hem de kerk uit te jagen omdat de mis begint, of komt zijn zusje, door moeder gestuurd, hem roepen omdat ze gaan eten. |
|