Madoc. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |||
[Nummer 2]serie• Baudouin van den Abeele
|
Aquila, aquila, Dominus te fecit, Adam nomen tibi imposuit. Coniuro te, aquila, per patrem et filium et spiritum sanctum, ne extendas pedem tuum ad falconem quem sequeris. |
Arend, arend, de Heer heeft je geschapen, Adam heeft je een naam gegeven. Ik bezweer je, arend, bij de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, je voet niet uit te strekken naar de valk die je achtervolgt. |
Deze bezwering is de slotzin van het oudst bewaarde West-Europese valkerijtraktaat. Het betreft een verzameling van een dertigtal recepten voor het behandelen van zieke jachtvogels, die op twee schutbladen van een lijvige perkamenten codex uit de tiende eeuw genoteerd is.Ga naar eindnoot1. Het receptarium werd in 1984 door Bernhard Bischoff uitgegevenGa naar eindnoot2., die de tekst op grond van het schrifttype in het midden van de tiende eeuw dateerde. Of we hiermee aan het absolute beginpunt van het literaire genre der valkerijtraktaten staan, valt niet uit te maken. Het is best mogelijk dat er voordien reeds korte handleidingen bestonden, die echter niet zijn overgeleverd. De praktijk van de valkerij was namelijk reeds meer dan vijf eeuwen bekend: aan het einde van de vierde eeuw was ze door Germaanse stammen in West-Europa ingevoerd. Daarmee is ook gezegd dat de
Latijnse wereld deze praktijk niet kende en dat er dus geen geschreven traditie bestond, die als model had kunnen dienen voor de middeleeuwse auteurs. Het literair genre der valkerijtraktaten is een louter middeleeuws fenomeen.Ga naar eindnoot3. De bezweringsformule tegen de arend heeft in deze traditie een opmerkelijk succes gekend, en kan hier als leidraad dienen om deze literatuur voor te stellen.
De leeuw tegen de arend
De korte Latijnse receptenbundel van Gerardus Falconarius, een niet nader bekende twaalfde-eeuwse auteur, geeft in hoofdstuk 23 de volgende formule: ‘Propter aquilam dic: Vincit leo de tribu Juda, radix David, alleluia.’ (‘Zeg tegen de arend: De leeuw uit de stam Juda, de nakomeling van David, overwint, alleluia’).Ga naar eindnoot4. Deze raadselachtige zin is een letterlijk citaat uit de Openbaring van Johannes (5,5), waar de evangelist zinspeelt op de uiteindelijke overwinning van Christus, geboren uit de stam Juda. De leeuw is in de Bijbel het embleem van de stam JudaGa naar eindnoot5. en tevens een symbool voor Christus. Dat uitgerekend deze krachtige en opmerkelijke zin uit de Apocalyps gekozen werd, werpt een interessant licht op het gebruik van de middeleeuwse dierensymboliek.
Van oudsher gold de leeuw als de koning van het dierenrijk, zowel in het antieke Midden-Oosten als bij de Grieken en de Romeinen. Men vindt dit terug bij de kerkvaders en de middeleeuwse auteurs. Vanaf de twaalfde eeuw is er echter een tendens om meer en meer aan de arend, de ‘koning van de vogels’, ook de eerste plaats in het dierenrijk toe te kennen. Dit houdt verband met de functie van de arend als keizerlijk embleem, die in de opkomende heraldiek een zeer sterke nadruk krijgt. Deze machtsstrijd in de symboliek zal uitmonden in de uiteindelijke overwinning van de arend aan het einde van de Middeleeuwen, met als gevolg dat vorsten en naties bijna steeds de arend zullen kiezen, en niet meer de leeuw.Ga naar eindnoot6. Verre uitlopers hiervan zijn de arend van Napoleon en de Reichsadler van het Nazi-regime, of zelfs de adelaar in het huidige wapen van de Bondsrepubliek.
Terug naar Gerardus: de formule van dit twaalfde-eeuwse traktaat speelt dus de koning van de dieren tegen de koning van de vogels uit, in een nog onbesliste fase van deze emblematische machtsstrijd. Gerardus' traktaat stamt uit een periode waarin de valkerijtraktaten een eerste grote bloei kennen. Uit de twaalfde
eeuw zijn niet minder dan acht Latijnse teksten bewaard. Alle zijn kort en betreffen bijna uitsluitend recepten om zieke jachtvogels te behandelen. De beschrijving en africhting van de vogels komen amper ter sprake. Dit is daarentegen wel het geval in enkele belangrijke teksten uit de dertiende eeuw, met als absoluut hoogtepunt het monumentale De arte venandi cum avibus (‘Over de kunst, met vogels te jagen’) van keizer Frederik II van Hohenstaufen (omstreeks 1245). Bij deze nuchtere en uitzonderlijk analytische auteur komt de bezwering tegen de arend niet voor. De hele traditie laat de keizer terzijde met de korte veroordeling dat de oudere traktaten ‘leugenachtig en op een behoeftige wijze geschreven’ zijn.Ga naar eindnoot7.
Een tijdgenoot van Frederik II, de dominicaan Albertus Magnus, schreef in de jaren 1250-1270 een bijzonder interessant valkentraktaat, dat hij in zijn encyclopedisch werk over de dieren, De animalibus, opnam.Ga naar eindnoot8. Hij kopieerde onder andere het receptarium van Gerardus, inclusief de bezwering tegen de arend, die hij echter van een voorzichtige slotzin voorzag: ‘Haec tamen ultima non ita rationabilia sunt sicut prima.’ Daarmee alludeert hij misschien niet zozeer op het ‘irrationele’ karakter van deze voorschriften, als wel op het onderscheid tussen remedia rationabilia en remedia physica dat teruggaat op de antieke geneeskunde. De rationabilia stonden in verband met de medische theorie, de physica met de natuurlijke krachten van het dier, de plant of de steen die de componenten leverde voor het geneesmiddel.Ga naar eindnoot9. Wij kunnen Albertus' slotzin dus als volgt interpreteren: ‘Deze laatste [recepten] zijn echter niet zozeer theoretisch gegrond als de voorgaande.’
Ecce signum crucis
Na de dertiende eeuw zijn in het Latijn enkel nog bescheiden compendia geschreven: werken, die op basis van de oudere receptaria een ‘nieuw’ traktaat samenstellen. Zo zijn er een tiental bekend. Ook hier verschijnt de arendformule, namelijk in het Magister aucupatoris van de Venetiaanse edelman Andreas Bragadino (omstreeks 1370).Ga naar eindnoot10. Hij vermeldt een tamelijk omslachtige bezwering: de valkenier moet de arend aankijken, driemaal met de rechterhand het kruisteken over zichzelf en over de valk maken, en driemaal de volgende formule uitspreken: ‘Ecce signum crucis Domini nostri Hyesu Christi, fugite partes atversse [sic], vincit leo de tribu Iuda. Radix Davit [sic] alleluia’ (hoofdstuk 7). De reeds geciteerde zin uit de Apocalyps wordt hier dus voorafgegaan door het aanroepen van het kruis (‘Zie hier het teken van het kruis van onze Heer Jezus Christus, verdwijn tegenstrevers’). Dit laatste herinnert aan de formule van de tiende eeuw, waarin de Vader, de Zoon en de Heilige Geest aangeroepen werden.
De krachtige formule uit de Apocalyps, al dan niet gecombineerd met het kruisteken, is geen unicum in de middeleeuwse magie. Zij is voor diverse doeleinden gebruikt, vooreerst in bezweringen tegen het onweer. Vanaf de elfde tot de late vijftiende eeuw zijn er tenminste acht teksten bekend, waar onweer, hagel of bliksem op deze manier worden bezworen.Ga naar eindnoot11. Zo bijvoorbeeld in een handschrift uit de Beierse abdij Tegernsee, onder de titel Adiuracio contra grandinem, tegen de hagel. In de streek van Lausanne, omstreeks 1500, werd de leeuw van Juda aangeroepen tijdens de wijding van het water tegen ongedierte.Ga naar eindnoot12. Tevens komt de formule voor in de paardenheilkunde (tegen de ‘wormen’) en in de menselijke geneeskunde (tegen de giftige planten).Ga naar eindnoot13. Misschien heeft de arendformule dus ook te maken met zulke bezweringen tegen onweer, ongedierte en vergiftiging. Heeft men de arend, vogel van Jupiter, willen bedwingen door een zegen tegen de bliksem?
Traktaten in de volkstaal
Vanaf het midden van de dertiende eeuw treft men valkerijtraktaten in de volkstaal aan, die langzamerhand de plaats innemen van de Latijnse teksten. Aanvankelijk vertaalt men de korte Latijnse receptaria in het Oudfrans, het Spaans, het Italiaans, later in het Engels en het Duits. Op deze wijze verspreidt de arendformule zich verder: van Gerardus Falconarius bestaan vertalingen in het Frans, het Italiaans en het Spaans. Later nemen ook originele teksten in de volkstaal in aantal toe. Vooral in Frankrijk ontstond tegen het einde van de veertiende eeuw een bloeiende literatuur. In de volkstalen vertonen de traktaten een grotere verscheidenheid: er is meer plaats voor jachttechnische aanwijzingen, de teksten zijn meer literair bewerkt en de handschriften zijn veelal rijkelijk geïllustreerd. Ook is over de auteurs vaak meer bekend.
De bezwering tegen de arend volgt in dit corpus een opmerkelijk parcours. In het Prince Edwards Book (rond 1450) heeft de auteur een aantal recepten van Gerardus overgenomen. Het is interessant om te zien dat de formule ditmaal tegen de reiger is gericht: ‘Om tevens te vermijden dat hij zou worden gekwetst door de reiger, zeg: Vicit leo de tribu Juda, radix David, alleluya.’Ga naar eindnoot14. De jacht op
reigers was toen één van de meest spectaculaire jachtvormen die men met valken bedreef. Reigers konden een valk inderdaad met hun scherpe snavel verwonden en vaak werden dan ook twee valken tegelijkertijd losgelaten, die de reiger samen achtervolgden.
Eveneens omstreeks 1450 schrijft een valkenier aan het hof van Juan II van Castilië, Juan de Sahagun, een traktaat over de valkerij in drie delen: het Libro de Cetreria. Aan het einde van het eerste boek vinden we de bezwering terug, in precies dezelfde vorm als tevoren bij Bragadino: ‘Tegen de arend, opdat hij geen kwaad zou doen aan de valk, zal je het volgende vers zeggen: Ecce crucem domini nostri Jesuchristi fugite partes adverse vincit leo de tribu Juda radix David alleluya alleluya.’Ga naar eindnoot15. Bij nader onderzoek is gebleken dat deze auteur noch de tekst van Gerardus, noch die van Bragadino in zijn Libro de Cetreria heeft gebruikt. Dat hij de formule zo weergeeft, verraadt de zeer brede verspreiding van de bezwering, die ook via orale traditie bekend moet zijn geweest.
Uit 1492 dateert een commentaar op het werk van Sahagun, de Advertencias al Libro de la cetreria de Juan de Sahagun, van een zekere Beltran de la Cueva. Op de arendformule volgt een glosa, die bij de huidige lezer humoristisch overkomt: ‘Commentaar. Wat ik doe als de arend boven mij vliegt, wanneer ik op jacht ben, is met een kruisboog één of twee pijlen in de lucht schieten, zodanig dat hij ze van dichtbij voelt, en vervolgens vliegt de arend weg en komt hij niet meer terug. Dat is het, wat ik doe. Maar ik twijfel er niet aan dat dit vers en de woorden van God niet goed zouden zijn voor dit en voor enig ander doel.’Ga naar eindnoot16.
Dit is op zijn minst een elegante uitweg in tijden waar de Spaanse inquisitie met theologische vragen niet losjes omging. Dat Beltran de la Cueva zijn Glosas uitgerekend in 1492 redigeerde geeft een extra dimensie aan dit citaat, dat als het ware een punt zet achter de middeleeuwse arendbezwering.
Bange valken en gretige arenden
Van het midden van de tiende eeuw tot laat in de vijftiende eeuw treft men de arendformule in de valkerijtraktaten aan: dit opmerkelijk succes wijst erop hoe conservatief dit literair genre is. Ook valt de internationale verspreiding op: van Italië en Spanje tot Engeland. Voor een aantal therapeutische valkenrecepten zou men trouwens een soortgelijk parcours kunnen schetsen. Zoekt men naar de uiteindelijke reden voor deze vreemde arendbezwering, dan brengen de middeleeuwse auteurs ons op het spoor. Hun afkeer voor de arend berust op twee argumenten. Een tijdgenoot van Gerardus, een zekere Guillelmus, die als valkenier aan het hof van de Normandische koning Willem I heeft gediend, schrijft in zijn traktaat dat de valk zal weigeren te jagen als hij in de nabijheid een arend ziet vliegen (hoofdstuk 34).
Een eeuw later, rond 1245, heeft Frederik II het ook over deze timor aquilae, deangst voor de arend: in de zes boeken van zijn De arte venandi is er op niet minder dan 33 plaatsen sprake van de vrees voor de arend, zoals blijkt uit de indices van de uitstekende uitgave van Carl Arnold Willemsen.Ga naar eindnoot17. Ook in diverse dertiende-eeuwse encyclopedieën leest men hoe de arend roofvogels schrik aanjaagt: bij Thomas van Cantimpré (Liber de natura rerum, V, 2), Bartholomaeus Anglicus (De proprietatibus rerum, XII, 1) en Vincentius van Beauvais (Speculum naturale, XVI, 33). Zoals Jacob van Maerlant het uit Thomas' werk vertaalt:
De tweede reden die de valkeniers argwaan inboezemt, is goed beschreven in het Liber Moamin falconarii, de Latijnse vertaling van een Arabisch traktaat, dat in 1240 op verzoek van keizer Frederik II door zijn hofastroloog Theodorus van Antiochia werd gemaakt.Ga naar eindnoot18. Deze omvangrijke tekst, waarvan de Arabische bron nog niet is teruggevonden, heeft dankzij de vertaling van Theodorus een groot succes gekend: er bestaan niet minder dan 27 Latijnse handschriften, en vertalingen in het Frans, het Italiaans en het Spaans. De passage over de arend luidt (boek I, hoofdstuk 8): ‘De arenden achtervolgen de haviken en andere afgerichte roofvogels omwille van de werpriemen die ze aan hun voeten hebben, omdat ze denken dat deze riemen een stuk vlees zijn, en dus achtervolgen ze hen om hun een prooi te roven. We kennen geen andere reden waarom ze hen aanvallen, want in de woestijn handelen ze zo niet.’ De rest van het hoofdstuk beschrijft een bijzondere manier om de arenden uit een streek te verjagen.
Van de Latijnse handschriften van Moamin zijn er twee van miniaturen voor-
zien: een handschrift dat langs kronkelige historische paden in de Waffensammlung van het Kunsthistorisches Museum te Wenen terechtgekomen is (P 4984) en een ander dat in het Musëe Condé te Chantilly bewaard is (lat. 368). Van dit laatste is hier een foto afgebeeld van de fraaie randversiering die het betreffende citaat illustreert: een arend heeft een jachtvogel neergehaald. Het Chantilly-handschrift is een luxe-kopie, die in 1459 voor een lid van de hertogelijke Sforza-familie te Milaan geschreven en verlucht werd. De emblemen van de Sforza prijken op de vilten boekband - die nog in originele staat bewaard is - en op de eerste pagina van de codex. Op bijna elk blad is in de marge op schitterende wijze een jachtvogel afgebeeld.Ga naar eindnoot19.
Dat arenden een werkelijk gevaar voor valken kunnen betekenen, wordt bevestigd door de huidige valkeniers. In het Middellandse Zeegebied is onder meer de havikarend (Hieraaetus Fasciatus) een gevreesde verschijning. Ook de steenarend (Aquila Chrysaetes) kan op een spectaculaire wijze toeslaan, bijvoorbeeld door op een jachtvogel te duiken, die op een prooi is neergedaald - een voorval dat mij een paar jaar terug werd meegedeeld door een Brabantse valkenier die in Schotland de valkenjacht bedrijft.
Valkerij en magie
De in vele traktaten voorkomende arendbezweringformule zou de indruk kunnen wekken dat de middeleeuwse valkerijtraktaten doorspekt zijn met ‘bijgeloof’. Men dient echter in het oog te houden dat een scherpe afscheiding van magie in de middeleeuwse context niet relevant is: er was een bloeiende traditie van ‘natuurlijke magie’, die eruit bestond vermeende krachten of eigenschappen van de natuur (virtutes) te activeren.Ga naar eindnoot20. De grens tussen deze en andere praktijken valt met moderne criteria moeilijk te trekken.
Overziet men de volledige middeleeuwse valkerijliteratuur, dan kan men vaststellen dat de expliciete magische aanwijzingen uiterst zeldzaam zijn. Deze literatuur staat hiermee in contrast met andere tradities, waar het magische element sterker aanwezig is, zoals in sommige traktaten over paardengeneeskunde (bijvoorbeeld in de Marescalcia van Laurentius Ruzius).
In de Latijnse valkerijtraktaten zijn er buiten de arendformule slechts enkele bezweringen te vinden: vier bij Gerardus, die met enig voorbehoud bij Albertus Magnus terugkomen, één in het Tractatus de austuribus (een handleiding voor het africhten van haviken die in een handschrift te Washington bewaard is), één in de Ptolemeusbrief, één in een kort receptarium te Modena. Dat er uiteindelijk met een zekere afstandelijkheid op deze formules gereageerd werd, toont het citaat van Juan de Sahagun. Maar anderen namen ze serieus. Zij hebben de magische formules gecensureerd: tekenend is dat van de twaalf handschriften van Gerardus er maar vijf zijn die de vier bezweringen integraal kopiëren. Een vertaler van het valkentraktaat van Albertus Magnus, de Duitse arts Heinrich Münsinger, die vanaf 1428 aan het hof van Heidelberg werkzaam wasGa naar eindnoot21., nam duidelijk stelling tegen de arendformule, die hij ten onrechte aan de valkeniers van Frederik II toeschreef: ‘En hier moet men weten, dat de reeds vermelde valkeniers van Frederik II zegens uitspraken, als zij 's morgens de valk op de hand
namen [...] en wanneer zij wilden dat de arend geen kwaad zou doen aan de valk. Maar zulke zegens zijn door de heilige Kerk verboden en geen Christenmens mag ze zonder zonde gebruiken. En daarom heb ik ze hier achterwege gelaten en ze niet beschreven.’Ga naar eindnoot22.
- voetnoot*
- Tweede aflevering van een reeks artikelen over dieren in de Middeleeuwen.
- eindnoot1.
- Het handschrift bevindt zich in de bibliotheek van de kapittelkerk in het Noord-Italiaanse Vercelli (Hs. 144).
- eindnoot2.
- B. Bischoff, ‘Die älteste europäische Falkenmedizin (Mitte des zehten Jahrhunderts)’, in: Anecdota novissima (Stuttgart 1984) 171-82.
- eindnoot3.
- Deze traditie was het onderwerp van mijn dissertatie aan de Université, catholique de Louvain, Les traités de fauconnerie latins du Moyen Age (Louvain-la-Neuve 1991), die materiaal leverde voor diverse artikelen en twee boeken: La fauconnerie au Moyen Age. Connaissance, affaitage et médecine des oiseaux de chasse d'après les traités latins, Sapience, 10 (Parijs 1994); La littérature cynégétique. Typologie des sources du Moyen Age occidental, 75 (Turnhout 1996).
- eindnoot4.
- G. Tilander (ed.), Dancus Rex, Guillelmus Falconarius, Gerardus Falconarius (Lund 1963).
- eindnoot5.
- Zie: Ezechiël, 19,2-9; vergelijk: Genesis, 49,9.
- eindnoot6.
- M. Pastoureau, ‘Quel est le roi des animaux?’, in: Le monde animal et ses représentations au Moyen Age (XIe-XIVe siècles) (Toulouse, 1985) 133-42 en ‘Ours, lion, aigle: enquête sur le roi des animaux’, L'Histoire, 114 (1988), 16-24. De Nederlandse wapens vormen hierop een uitzondering.
- eindnoot7.
- Een status questionis over De arte venandi: B. Van den Abeele, ‘Il De arte venandi e i trattati latini di falconeria’, in: Federico II e le scienze (Palermo 1994) 395-409.
- eindnoot8.
- H. Stadler (ed.), Albertus Magnus. De animalibus libri XXVI... (Münster 1916-20) 1453-92.
- eindnoot9.
- Over deze theoretische principes: C. Opsomer, ‘Prolégomènes à une étude des recettes médicales latines’, in: Mémoires du Centre Jean Palerme, deel III (Saint-Etienne 1982) 85-103.
- eindnoot10.
- Het werk is bewaard in een handschrift te New Haven, Yale University Library, Beinecke, 232.
- eindnoot11.
- Zie: A. Franz, Die kirchlichen Benediktionen im Mittelalter (Graz 1919) deel II, 80, 87, 91, 92, 94, 97, 98. Een ander voorbeeld is te vinden in een laatmiddeleeuws gebed, zie: N. Bériou et al (red.) Prier au Moyen Age (Turnhout 1991) 74-76.
- eindnoot12.
- A. Franz (noot 11) 165. Nuttige informatie hierover werd mij door Claude Lecouteux (Parijs) ter beschikking gesteld, die ook andere voorbeelden gaf, onder andere van een Engelse bezwering tegen demonen.
- eindnoot13.
- Respectievelijk in: B. Prévot (ed.), ‘Marescallie des chevalz’, Sénéfiance, 32 (1992) 461 en J. Haust (ed.), Médicinaire liégeois (Brussel 1941) 122, beide uit de dertiende eeuw.
- eindnoot14.
- ‘Also lest he be hurte of the heyron say: Vicit leo de tribu Juda, radix David, alleluya’; A.E.H. Swaen (ed.), ‘The booke of Hawkyng after Prince Edwarde Kyng of Englande and its relation to the Book of St Albans’, Studia neophilologica, 16 (1943/44) 1-32.
- eindnoot15.
- A.M. Palarea (ed.) (Madrid, 1984).
- eindnoot16.
- Ibidem. De tekst van de glosa luidt: ‘Lo que yo fago de que el aguila anda sobre mi, de que vo a caza, es tirarle con una ballesta en el aire una saeta o un virote, en manera que la sienta pasar cerca de si, y luego se va el aguila y nunca mas alli torna: esto es lo que yo fago. Non tengo yo dubda quel verso y las palabras de Dios non sean buenas para esto y para otra cualquier cosa.’
- eindnoot17.
- C.A. Willemsen (ed.), Fredericus II. De arte venandi cum avibus (Leipzig 1942); commentaarband (Frankfurt am Main 1970).
- eindnoot18.
- De Latijnse tekst met Italiaanse vertaling is uitgegeven in de grondige studie van M.D. Gleßgen, ‘Die Falkenheilkunde des “Moamin” im Spiegel ihrer volgarizzamenti. Studien zur Romania Arabica’, Beihefte zur Zeitschrift für romanischen Philologie, 269-270, 2 delen (Tübingen 1996).
- eindnoot19.
- Over de verluchting van deze beide handschriften verscheen een artikel in de miscellanea ter ere van G. Beaujouan, Comprendre et maïtriser la nature au Moyen Age (Parijs 1994) 557-577.
- eindnoot20.
- Zie: R. Kieckhefer, Magic in the Middle Ages (Cambridge, 1990).
- eindnoot21.
- K. Lindner (ed.), Von Falken, Hunden und Pferden. Deutsche Albertus-Magnus-Übersetzungen aus der ersten Hälfte des 15. Jahrhunderts, 2 delen. (Berlijn 1962).
- eindnoot22.
- Ibidem, deel II, 65. Voor de welkome hulp bij de bewerking van deze tekst wil ik graag Jeroen Westerman (Leiden) bedanken.