Madoc. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[Nummer 1]artikel• Ludo Jongen en Yolande Spaans
| |
De welgeschapen dameChristus' bekoringen in de woestijn hebben model gestaan voor bepaalde episodes in heiligenlevens. In de vitae van derde- en vierde-eeuwse woestijnheiligen uit het Midden-Oosten stapelen de voorbeelden zich op: ook deze vrome, godvrezende mannen moesten voortdurend op hun hoede zijn voor de duivel. Later wordt zo'n duivelse hinderlaag een min of meer vast onderdeel van een heiligenleven: elke heilige moet als het ware door een hel. De functie van deze verhalen is zonneklaar: ze moeten het publiek sterken in het geloof, want als men standvastig blijft, zal men, net als de heiligen, uiteindelijk het rijk der hemelen kunnen betreden. In dergelijke bekoringsverhalen wordt telkens een bepaalde ondeugd aan de | |
[pagina 4]
| |
1. De Middelnederlandse dichter wordt vanuit de hemel bekroond door Lutgard (Hs. Kopenhagen, K.B., N.K.S. 168,4o, f. 255r.)
kaak gesteld, bijvoorbeeld hoogmoed, vraatzucht of wellust. Om heilige mannen tot de zonde des vlezes te verleiden neemt de duivel gewoonlijk de gedaante van een welgeschapen dame aan: zij moet de heilige het hoofd op hol brengen. Dat lukt meestal net niet: op het allerlaatste moment weet de heilige zich aan de armen van de dame en dus aan zijn eigen wellust te ontworstelen. Sinds Antonius in zijn kluis belaagd werd door een wulpse deerne, moet elke heilige een methode bedenken om zijn wellust de baas te blijven. Zo wentelt Benedictus zijn naakte lichaam in doornstruiken en wordt Equitius door een engel gecastreerd.Ga naar eindnoot3. Deze verhalen staan in de vitae van vrome mannen. Ofschoon vrouwelijke heiligen ook regelmatig door de duivel worden lastiggevallen,Ga naar eindnoot4. lijkt het verhaalmotief met de verleidelijke dame niet te passen in een levensbeschrijving van een vrouwelijke heilige.Ga naar eindnoot5. Maar in hoofdstuk 2,4 van Het leven van Lutgard duikt het motief wel degelijk op. Deze dertiende-eeuwse Brabantse tekst in jambische verzen is een grondige bewerking van de Latijnse Vita Lutgardis die Thomas van Cantimpré tussen 1248 en 1262 te boek heeft gesteld.Ga naar eindnoot6. Alvorens de vertaling van dit hoofdstuk te presenteren, is het zinvol iets te vertellen over de mannelijke protagonist: Jacobus van Vitry. | |
[pagina 5]
| |
De welbespraakte predikerJacobus van Vitry wordt in dit hoofdstuk voorgesteld als een begenadigd en welbespraakt prediker: hij is in staat de diepere betekenis van de Heilige Schrift haarfijn uit de doeken te doen, zowel aan geletterde geestelijken als aan ongeletterde leken. In een later hoofdstuk (namelijk 3,5) voegt de bewerker - op gezag overigens van de Latijnse brontekst - daaraan toe dat Jacobus nadien kardinaal in Rome werd en bisschop van Akko in het Heilig Land was (3,737-749) én dat hij in de nacht van 30 april op 1 mei 1240 in Rome overleed (3,944-955).Ga naar eindnoot7. Tenslotte weet de bewerker - en dit maal onafhankelijk van zijn Latijnse brontekst - te melden dat Jacobus in Oignies begraven ligt (3,1699-1704). Deze summiere gegevens stemmen overeen met de vele feiten die heden ten dage over Jacobus bekend zijn.Ga naar eindnoot8. Jacobus stamt uit een adellijk geslacht in Reims. Zijn geboortejaar staat niet vast: zowel 1160 als 1170 worden genoemd. In 1208 onderbreekt hij zijn studie aan de universiteit van Parijs omdat hij heeft horen vertellen over de vrome leefwijze van Maria van Oignies: deze godvruchtige vrouw leefde samen met een aantal geestverwanten in een begijnhof vlakbij de augustijnenpriorij te Oignies, een dorpje ten oosten van Charleroi. Jacobus is zó onder de indruk van Maria's religieuze ideeën, dat hij zijn studie wil opgeven om zich bij haar groep aan te sluiten. Maar Maria weet hem tot andere gedachten te brengen: Jacobus maakt zijn studie toch af en wordt in 1210 tot priester gewijd. Vanaf 1211 trekt hij vanuit Oignies predikend door Brabant en zet hij zich in voor vrouwen die - net als zijn geestelijke moeder - een eigen invulling aan het christelijk geloof willen geven. Na het overlijden van Maria van Oignies (23 juni 1213) trekt Jacobus naar Rome om bij paus en curie een goed woordje voor de begijnen te doen. Zijn2. Lutgard biddend voor een kruisbeeld. Houtsnede uit Henricus Adrianus, Legende oft d'Leven ons liefs Heeren Jesu Christi ende van de Maghet Maria ende alle Godts lieve Heilighen (3e dr.; Antwerpen 1609,
| |
[pagina 6]
| |
roem als prediker is hem blijkbaar vooruitgesneld, want de paus stuurt hem naar Zuid-Frankrijk om een kruistocht tegen de ketterse Albigenzen te prediken. Van 1217 tot 1225 verblijft hij - met een korte onderbreking in 1222-1223 - in het Midden-Oosten als bisschop van Akko, een kruisvaardersvesting in Palestina. Daarna keert hij naar Italië terug waar hij vanaf 1228 tot zijn dood een vooraanstaande én invloedrijke positie in de pauselijke curie bekleedt: als kardinaal-bisschop van Tusculum blijft hij zich inzetten voor alternatieve manieren van geloofsbeleving. Jacobus heeft een groot aantal geschriften nagelaten: circa 450 preken, een beschrijving van het Heilige Land plus een geschiedenis van de kruistochten tot 1193 (Historia orientalis), een contemporaine geschiedenis van de kerk in West-Europa (Historia occidentalis) én een vita van Maria van Oignies. Zijn achting en eerbied voor deze vrome begijn gingen zover dat hij een van haar vingers als reliek in een zilveren doosje om zijn hals droeg. Bovendien werden zijn eigen stoffelijke resten in 1241 (dus een jaar na zijn overlijden) herbegraven in Oignies. De Brabantse bewerker van de Vita Lutgardis kende vele van deze feiten. De naam en faam van deze prediker waren omstreeks 1270 allerminst in de vergetelheid geraakt. Tegen deze achtergrond moeten we de gebeurtenissen uit Hoe Lutgard meester Jacobus van Vitry verloste uit de strikken van een ziekelijke liefde (2,4) lezen.Ga naar eindnoot9. | |
Het verhaal van een ziekelijke liefdeToentertijd leefde er in [het hertogdom Brabant] een beroemd man, meester Jacobus van Vitry genaamd; ook de edele Lutgard kende hem. De goede man was vermaard vanwege zijn voortreffelijke preken: daarin legde hij aan klerken en leken glashelder het belang van de Heilige Schrift uit. Op een dag was deze heer uit oprechte vriendschap een buitengewoon mooie vrouw gaan verplegen. Het was hem droef te moede: deze vrouw had eertijds zijn hart met menselijke liefdeGa naar eindnoot10. ingepalmd. Maar of hij wilde of niet, hij moest naar haar toe, toen ze ziek in bed lag: lange tijd stond hij haar bij met zijn kennis van geneeskrachtige kruiden. Hij kon zich er niet langer tegen verzetten: een ziekelijke liefde zette hem daartoe aan. Daardoor werd hij zo apathisch dat hij het preken helemaal vergat: stilletjes kwijnde hij weg vanwege zijn liefde voor haar. Immers, zolang hij in gedachten bij haar was, vergat hij zichzelf volkomen. Is dat een wonder? Hij was immers bezeten van liefde voor haar. Deze hield hem zo in haar macht dat zijn deugdzaamheid wankelde. <2,782> Maar Gods bruid [Lutgard] begreep waarom hij was opgehouden met preken en hoe en waarom hij van het rechte pad was afgedwaald. Inwendig was ze woedend dat hij de genade die [God] hem had gegeven, zo ondoordacht was kwijtgeraakt. Van droefenis moest ze huilen en ze bad God om deze man - mits Hem dat zou behagen - van deze ziekelijke liefde te bevrijden en hem de bedrieglijkheid ervan te doen inzien. Maar de alziende God wilde hiervan nog niet horen omdat Jacobus zijn leven niet wilde beteren en zich er niet om bekommerde genezen te worden van zijn ziekte: zo aangenaam vond hij het zich te koesteren in deze ziekelijke liefde. Dat was de schuld van de duivel, die met gemene streken Jacobus' deugdzaamheid meende te kunnen vernietigen. Vrouwe Lut- | |
[pagina 7]
| |
3. Stamboom van heilige cisterciënzerinnen. Lutgard onderaan in de boom, in de derde kolom vanaf links. Anoniem schilderij uit 1635 (Kerniel, Priorij Mariënlof).
gard was diep bedroefd toen ze dit besefte. Daarom onderwierp ze haar lichaam aan een strenge tuchtiging: ze sloeg zichzelf zo hard dat ze het leven er bijna bij inschoot. Aldus bad ze smekend en in tranen tot Onze Heer om Jacobus te bevrijden uit zijn betreurenswaardige toestand: Hij moest hem terstond de kennis en het inzicht verschaffen om de meedogenloze duivel, die klaar stond om hem | |
[pagina 8]
| |
te gronde te richten, te kunnen overwinnen zodat hij spoedig deze ziekelijke liefde zou opgeven. God, de Koning van de hemel, Die altijd verhoorde wat de uitverkoren Lutgard Hem vroeg, zag hoe zwaar zij zichzelf kastijdde. Met uitvoerige gebeden wilde zij de man, wiens deugdzaamheid wankelde, terug doen keren tot zijn geestelijk ambt. Daarom zond God op een dag, toen de edele maagd geknield in gebed verzonken was, een boodschapper, die het volgende zei: <2,835> - ‘Lutgard, de Koning van het paradijs laat u via mij groeten. Hij vraagt u waarom u zich zo afmat voor een man die zó slecht voor zichzelf zorgt: het kan hem immers niets schelen of God zijn ellende afweert en hem de genade schenkt zich van die ziekelijke liefde te bevrijden. Als hij niets geeft om zijn eigen zielenheil, kunt u ook best wat minder voor hem bidden. Edele maagd, dit laat Hij, Wiens bode ik ben, u weten. Blijf rustig: uw gebed kan nu niet worden verhoord.’ De edele Lutgard, Gods bruid, antwoordde: <2,855> - ‘Ach lieve God, Die ooit barmhartig en vol genade was, als deze man zo gebukt gaat onder een ziekelijke liefde dat hij helemaal niet in de gaten heeft wat slecht voor hem is, moet hij dan van Uw hulp verstoken blijven en alles kwijtraken wat hij vroeger verwierf? Lieve God, wat moeten de arme zielen van mensen die zich overgeven aan de vele slechte zaken van deze wereld dan? Ik ben ervan overtuigd dat de duivel die mensen zal verleiden met zijn kwaadaardige bekoringen: hij zal deze zondaren naar de hel voeren omdat ze U zoveel leed berokkenen, tenzij U hun weer de genade wilt geven zodat zij tot inkeer komen en een eind maken aan hun zondige leven. Omdat ik nu alles wil zeggen wat ik in mijn hart voel - en ik wil niets veinzen -, smeek ik U, lieve Heer, uit het diepst van mijn hart: zet deze man weer snel op het juiste spoor zodat hij - of hij nu wil of niet - voor zijn eigen bestwil bevrijd wordt van deze ziekte, die hij in zijn hart koestert. Als U dat niet wilt doen, schrap mij dan maar uit het boek waarin U mij zelf hebt geschreven, zodat ik me niet meer om U hoef te bekreunen. Neem alles terug wat U mij hebt gegeven en ga weg.’ <2,896> Luister naar het wonder dat Lutgard bewerkstelligde, want met deze woorden bracht ze de almachtige Heer tot andere gedachten. Zodra haar gebed ten einde was, merkte de goede man [Jacobus] de aanwezigheid van Gods kracht: zijn hart werd bevrijd van de ziekte waaraan het leed. Sindsdien begeerde hij nooit meer in het gezelschap van een vrouw te zijn; in tegenstelling tot vroeger schouwde hij namelijk inwendig het gevaar dat daarin school. <2,910> | |
De welzalige nonHet zal duidelijk zijn dat bovenstaand verhaal een variant is van het verhaaltype ‘De duivel in vrouwengedaante’, ofschoon het wellustige aspect ontbreekt. Maar in tegenstelling tot andere versies van dit verhaaltype is niet de welbespraakte Jacobus, maar de welzalige Lutgard (±1182-1246) de hoofdpersoon. Ten tijde van de verhaalde gebeurtenissen (tussen 1208 en 1213) verbleef Lutgard in het cisterciënzerinnenklooster van Aywières.Ga naar eindnoot11. Of Lutgard Jacobus van Vitry ooit in levende lijve heeft ontmoet, is niet bekend.Ga naar eindnoot12. Thomas van Cantimpré maakt er in ieder geval geen melding van, en hij kon het weten: hij was haar | |
[pagina 9]
| |
4. Kruisomhelzing. Schilderij van Pierre Jouet, 1617. Abdij van Soleilmont te Gilly (Charleroi).
biechtvader en zou later haar hagiograaf worden. Het verhaal over Jacobus' bekoringen is het eerste uit een reeks waarin de kracht van Lutgards gebed wordt belicht. Nu eens weet ze door haar gebeden God te vermurwen om zielen van overleden mensen uit het vagevuur te verlossen, dan weer verlost ze een medezuster van duivelse visioenen, of bevrijdt ze een non van wellustige gedachten. In al deze hoofdstukken levert Lutgard in feite onophoudelijk strijd met de duivel. Gewoonlijk hoeft Lutgard maar tot God | |
[pagina 10]
| |
te bidden of de duivel maakt zich uit de voeten. In de tekst wordt Lutgard regelmatig aangeduid als ‘bruid Gods’: zij is de uitverkoren vriendin van Christus. Daarom kan God haar niets weigeren. Maar in bovenstaand hoofdstuk komt de kracht van Lutgards gebed in een merkwaardig licht te staan. Want ofschoon ons verzekerd wordt dat God Lutgard nooit iets ontzegt, weigert Hij Jacobus van Vitry van het kwade te verlossen. Pas als Lutgard - als een stampvoetende kleuter die haar zin niet krijgt - haar hemelse Bruidegom de bons dreigt te geven, wordt Jacobus van zijn ‘ziekte’ genezen.Ga naar eindnoot13. | |
De moraal van het verhaalIn dit hoofdstuk uit Het leven van Lutgard worden twee traditionele hagiografische verhaalelementen op unieke wijze gecombineerd, namelijk dat van de dame die een geestelijke wil verleiden en dat van wat het gebed van een heilige al niet bij God vermag. De Brabantse bewerker heeft het zijne ertoe bijgedragen om het droge Latijnse relaas op te kalefateren. Zo suggereert hij dat Jacobus ook nog een soort kruidendokter was, en beschrijft hij Lutgards ongenoegen veel plastischer. Op die manier wordt het publiek duidelijk gemaakt dat stervelingen alleen met Gods hulp in staat zijn aan de bekoringen van de duivel te ontsnappen. Mocht iemand dat nog in twijfel trekken, dan maakt de toegevoegde epiloog daaraan definitief een einde. Door deze moraal aan Thomas' verhaal vast te hechten krijgt de vertelling in het Middelnederlands een andere functie. Net als op vele andere plaatsen drukt de bewerker zijn publiek immers op het hart dat de enige, echte en ware liefde de liefde Gods is:Ga naar eindnoot14.
‘Ik vraag u, jonge mensen die dit leerzame verhaal hier hebt horen vertellen: let erop hoe mensen op een dwaalspoor belanden. Wie gekweld wordt door een ziekelijke liefde, dwaalt van het juiste pad van de naastenliefde af. Waarom willen mensen die deze onechte liefde in de praktijk brengen, niet inzien dat zij verharden in domheid? Wat ze zouden moeten liefhebben, laten ze links liggen, en ze beminnen wat ze - voor hun eigen bestwil - zouden moeten mijden. Maar let op: willens en wetens raken deze dwazen al het goede van de Liefde kwijt. De Liefde kan dit immers schenken aan degenen aan wie zij het gunt; aan hen zal zij zeer rijkelijk en royaal van alle genadegaven schenken. Die dwazen raken echter willens en wetens in nood en ervaren kommer en kwel. Zij zijn nog dommer dan een dier dat uit eigen beweging het vuur inloopt en zich opzettelijk brandt. Daarom lijden deze mensen hevige pijnen en kwellingen en gaan daar uiteindelijk aan te gronde. Dat ze zoveel verdriet hebben, kan hun zielenheil niet meer baten. Daarom zou een ieder erop moeten toezien bijtijds de ziekelijke liefde te ontvluchten. Want zodra hij in haar strikken belandt, verliest hij zijn verstand en raakt zijn hart zo van slag dat zijn deugd hem in de steek laat, of hij wil of niet. Vanaf het moment dat hij zich in de netten van het kwaadaardige bedrog werpt, moet hij soms dingen doen die hem niet tot voordeel strekken. Daarom zouden alle jonge mensen moeten uitkijken voor deze schande en zich met grote gretigheid tot Gods liefde moeten keren. Ik kan hun verzekeren dat ze daar | |
[pagina 11]
| |
meer profijt van hebben. Degenen die door de heldere liefde Gods verlicht worden, zullen geluk, eer en voorspoed verwerven. Zij zullen hierna tot hun voordeel het eind van hun leven bereiken. Moge dat ook voor ons zijn weggelegd. Moge God, de barmhartige Vader, ons dit gunnen. Amen.’ <2,966> Amersfoort/Leiden, Onze-Lieve-Vrouw-Visitatie 1996 |
|