Madoc. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
[Nummer 2]artikel• Jan Willem Verkaik
| |
De internationale situatieIn 1294 eigende de Franse koning Filips de Schone zich onverwacht Gascogne toe. Het was voor de Engelse koning onontkoombaar, wilde hij het verlies van zijn continentale bezittingen nog afwenden, om de krijgsrossen te zadelen en naar bondgenoten op het vasteland om te zien, die met hem de strijd met de Franse koning wilden aangaan. Koning Edward I wist dat hij op graaf Floris zou kunnen rekenen. De graaf was in 1281 naar Westminster gekomen om de verloving te regelen van zijn dochter Margaretha met de Engelse troonopvolger Alfonso. Hij was bereid haar bij haar trouwen de helft van zijn landen te geven, omdat hij zo haar opvolging zeker kon stellen. Alfonso was weliswaar drie jaar later, tien jaar oud, overleden maar een tweede Hollands-Engels huwelijk, toen juist gepland, zou wel doorgang vinden: Jan, de zoon en stamhouder die graaf Floris inmiddels had gekregen, zou wanneer hij oud genoeg was Edwards dochter Elisabeth trouwen. Hij was voor zijn opvoeding naar het Engelse hof gestuurd. Gezien deze innige betrekkingen wekt het geen verbazing dat de Hollandse graaf in 1294 bereid bleek om Edward duizend krijgslieden toe te zeggen. In Dordrecht, de belangrijkste Hollandse haven, werden in Floris' bijzijn de onderhandelingen gevoerd voor het bondgenootschap met Roomskoning Adolf. De miljoenen zilveren penningen waarmee de Duitse vorst werd overgehaald waren er veilig. Ook de wolstapel werd in Dordrecht gevestigd. De zeer gewilde Engelse wol, die door de oorlog niet langer naar Vlaanderen of enig ander deel van Filips' rijk geëxporteerd | |
[pagina 67]
| |
1. Graaf Floris V (†1296) en zijn vader Roomskoning Willem II (†1256) op een laat-vijftiende-eeuws paneel, een van de gravenportretten in het Stadhuis van Haarlem. De opgeheven zwaarden geven aan dat zij een gewelddadige dood stierven.
mocht worden, werd in konvooien naar één markt gebracht. De handelaars dienden gedurende twee of drie jaar, als de oorlog zolang zou duren, het zesvoudige van de normale exportbelasting neer te tellen en verstrekten leningen. Met dat geld betaalden koninklijke agenten de Engelse bondgenoten. Edwards schoonzoon de nieuwe Brabantse hertog Jan II, die in 1294 met de Engelse gezanten meekwam naar het vasteland, maakte minder haast met zich in buitenlandse avonturen te storten. Toen de hertog echter in het voorjaar van 1295 naar Wales kwam om, mits hij goed beloond werd, Edwards bondgenoot te worden vergat de koning de bij Floris gewekte verwachtingen. De wolstapel en het kantoor voor betalingen aan bondgenoten werden kort daarop naar het Brabantse verplaatst, eerst naar Mechelen en vervolgens naar Antwerpen. De economische opleving in Dordrecht was van korte duur gebleken, en Floris had ondervonden wat enige jaren later de Vlamingen zouden ontdekken: dat Engelse beloften onbetrouwbaar waren. Dit moet de graaf extra gevoelig hebben gemaakt voor de aanbiedingen waarmee hij in diezelfde zomer uit naam van de Franse koning door Robert d'Artois benaderd werd. Hij sloot in januari 1296 in Parijs een verdrag dat hem bondgenoot van Filips de Schone maakte. Dit tot verrassing van Edward, die daarop alle export naar het graafschap verbood en die het bij die ene tegenmaatregel niet zou laten. Daarvoor stond er teveel op het spel. | |
[pagina 68]
| |
Het komplot tegen de graafHet zag er somber uit voor de Engelse koning. Had eerst een opstand in Wales hem genoopt de plannen voor een gezamenlijke veldtocht met de Roomskoning uit te stellen, nu was in het najaar van 1295 de koning van Schotland Frans bondgenoot geworden. Hij zou eerst dit land moeten onderwerpen voordat hij met een leger naar het vasteland kon oversteken. En zouden de wolvloten Antwerpen nog wel kunnen bereiken nu zowel Vlaanderen als Holland en Zeeland aan Franse kant stonden? Niet alleen voor Edward namen de gebeurtenissen een omineuze wending. Ook de Brabantse raadsman heer Jan van Cuijk, die in 1295 met de hertog naar Wales was meegekomen, leenman van Edward was geworden en zich sindsdien voor de koning had ingespannen, had alle reden om zich ongerust te maken. Graaf Floris had koning Filips toegezegd juist hem te bestrijden. Het zou de Engelse zaak op het continent redden. Heer Jan wist dat zijn neef heer Gijsbrecht van Amstel en heer Herman van Woerden, al waren zij met Floris verzoend en lid van zijn raad, nog altijd wrok koesterden, en dat er meer lieden bereid gevonden konden worden om mee te doen. Als zij nu eens de graaf zouden afzetten en vervangen door zijn in Engeland levende zoon, die nog zo jong was dat in feite zijn omgeving zou regeren? Werd het graafschap op die manier in het Engelse kamp teruggevoerd dan zou ook de Vlaamse graaf, wiens macht steeds meer door zijn leenheer, de lepe Franse koning, werd ondergraven, te bewegen zijn het waagstuk van een Engels bondgenootschap aan te gaan. Na de opzegging, begin mei, van zijn leentrouw aan graaf Floris, die daarvan niet erg schrok, wist heer Jan van Cuijk zich in Kamerijk, waar op initiatief van de paus vredesonderhandelingen werden gevoerd, te verzekeren van de instemming van onder meer de Engelse gezanten. Hoe wij zo precies weten wat zich achter de schermen afspeelde? Jan van Cuijks aandeel kwam aan het licht toen Floris' moordenaar Gerard van Velzen zich na een maandenlange belegering van het kasteel Kronenburg, waar hij zich met een aantal medeplichtigen had verschanst, moest overgeven en voor zijn terechtstelling een openbare biecht aflegde. Voorts bevatten de rijke Engelse archieven verschillende voor heer Jan belastende documenten. Zo staan in het Wardrobebook van Edwards 25e regeringsjaar (1296-1297) betalingen geboekt aan de hertog van Brabant, heer Jan van Cuijk, de heer van Amstel en de heer van Woerden, te Antwerpen en Brugge, soms in ontvangst genomen door heer Jan zelf.Ga naar eindnoot2. Hij was één van graaf Gwijdes gezanten die in februari 1297 in Walsingham het Vlaams-Engelse bondgenootschap sloten, en in september van dat jaar zond de Engelse koning hem vanuit Gent, waar de koning zich zolang met zijn leger verschanst had, naar zijn familielid de Roomskoning om te zien of diens leger gereed was voor de gezamenlijke veldtocht. Toen heer Jan onderweg vernam dat de Hollandse graaf en de bisschop van Utrecht vrede gesloten hadden tot grote schade van hem en zijn vrienden (de bisschop zou de schuldigen aan Floris' dood uit zijn land weren), richtte hij zich in een brief tot Edward om te vragen zich voor hen in te zetten bij graaf Jan.Ga naar eindnoot3. De koning drong er prompt (vergeefs) bij het graafje op aan de naar het buitenland gevluchte moordenaars weer toe te laten in het graafschap. Er is zelfs een brief van Edward uit maart 1304 over de zaak (‘la busoigne’) bekend, waarin de koning aangaf hoe een en ander | |
[pagina 69]
| |
af te wikkelen met ‘le sire de Cuyk’ en ‘ceux de Amstell'’. Cuijk moest maar naar Engeland komen en de in Kamerijk gemaakte overeenkomst (‘lescrit des covenances que lor feut fait a Cambray’) meebrengen.Ga naar eindnoot4. | |
Het nieuws van Floris' doodDeze stukken gaan er niet op in hoe de coup werd gepleegd, wat er misging. Dat wordt in geuren en kleuren verteld door de kroniekschrijvers, Melis Stoke voorop. Melis Stoke was een klerk van graaf Willem III die in opdracht van deze graaf een ca. 1283 door een onbekende auteur voor graaf Floris V vervaardigde Rijmkroniek, een vertaling en bewerking van het Chronicon Egmundanum, up to date bracht met een beschrijving van de recente geschiedenis van het graafschap, de laatste honderd jaar (1205-1305). Waar we hem kunnen controleren blijkt hij welingelicht. Hij kon archiefstukken raadplegen en mensen uithoren, werkte voor een hofpubliek dat het drama zelf had meegemaakt, maar... hij schreef meer dan acht jaar na dato.Ga naar eindnoot5. Vandaar dat de ontdekking van een onbekende bron in de Österreichische Nationalbibliothek in Wenen, een in de eerste dagen na de moord geschreven nieuwsbrief met het verse bericht van de dood van de graafGa naar eindnoot6., zo'n gelukkige vondst is. Hoogstwaarschijnlijk gaat het om de brief die de abt van Egmond die zomer in Engeland bij zich had, waarover heer Loef van Kleef, de heer Van Arkel en de heer Van de Lek aan de Engelse koning schreven in hun verzoek van 29 juni 1296 om overzending van graaf Floris' zoon Jan, welke brief uitvoeriger de zeer wrede wijze waarop de graaf was omgebracht schetste.Ga naar eindnoot7. De Weense nieuwsbrief heeft af en toe inderdaad iets van een sectierapport. We zien de balsemers - wellicht johannieters uit het Utrechtse Catharijneconvent - in de weer met een vleeshaak om Floris' aars te verwijderen, zien hen zijn doormidden gesneden ingewanden inspecteren. Ook krijgen we te horen hoe de poging met de gevangene te vluchten mislukte. ‘De mensen van het land en de heerlijkheid2. De aanhef van de door Verkaik ontdekte Weense nieuwsbrief (zestiende-eeuws afschrift). Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Codex 9099, f. 1r.
| |
[pagina 70]
| |
3. Een ridder op valkenjacht, vergezeld door schildknapen. Miniatuur uit het Grote Heidelberger of Manessische Liederhandschrift (veertiende eeuw), f. 14v. Heidelberg, Universitätsbibliothek.
van Naerdinclant kwamen hen in een rumoerige menigte tegemoet, roepende: “Ha, vervloekte verraders, dit is het einde van jullie fraaie verraad! Geef de graaf aan ons!” Toen de schurken dit hoorden en de genoemde heer graaf tegelijkertijd zelf de richting van de redding insloeg, stortten de voornoemde schurken zich met getrokken zwaarden onverwijld van hun paarden en doorstaken zijn zeer edele lichaam met eenentwintig wonden en zijn hart met twee.’ Hoe gingen de coupplegers te werk? In juni 1296 verbleef de Hollandse graaf drie weken langGa naar eindnoot8. in Utrecht, om als scheidsrechter een einde te maken aan de vete tussen de heren Van Amstel en Van Zuilen. Toen dat gelukt was - hij betaalde uit eigen zak een groot deel van het zoengeld dat de Van Amstels ter vergoeding van hun misdaden aan de Van Zuilens moesten geven - bracht hij de heren de 23e samen aan een feestmaal in de grafelijke herberg, het klooster van de johannieters, waar nu het Muziekcentrum Vredenburg staat. ‘Men at ende dranc daer blidelike / Overal daer in den hove. / De herberghe was van goeden love’, aldus Melis Stoke. ‘Maer dat hof moeste sceiden, / Eer avont quam met droefheiden.’ Na het eten trok Floris zich terug voor een middagdutje in zijn ‘bedde van gheylen sindail’, maar heer Gijsbrecht van Amstel kwam hem wekken. Het was prachtig weer. Voelde de graaf ervoor om met valken te gaan jagen? Dat hoefde | |
[pagina 71]
| |
men Floris geen twee keer te zeggen. Hij reed de Catharijnepoort al uit voordat zijn schildknapen allen klaar stonden om hem te volgen. Wat kon hem gebeuren in dit gezelschap, temidden van heren die al jaren aan zijn hof verkeerden? Hij was geen wantrouwige tiran die zijn leven geen moment zeker was en altijd op z'n hoede moest wezen. Toen men op de stadsweide, ongeveer een halve mijl buiten de stad, zijn paard bij de teugels pakte en hem toegevoegd werd ‘Uwe hoghe spronghe sijn ghedaen’ ‘ghi moet bliven onse ghevanghen’, lachte hij. Hij dacht dat het 'n goeie grap was. Pas toen men hem ook nog zijn jachtvogel, een fraaie sperwer, afpakte, drong de ernst van de situatie tot hem door. ‘Zij zetten hem als gevangene, de handen en voeten geboeid als een dief, met droevige oneer te Muiden in het eigen kasteel’, meldt de nieuwsbrief. Als was hij een ordinaire misdadiger - hij kreeg zelfs niets te eten - werd Floris in voetboeien vastgezet op zijn Muiderslot, het kasteel dat hij zelf had laten bouwen en dat hij in leen gegeven had aan heer Gijsbrecht van Amstel. Voor de rest van zijn leven. Dat was tenminste de bedoeling. Maar het landvolk begon samen te drommen rond het slot, hun graaf opeisend. De nieuwe machthebbers - de opsteller van de Weense nieuwsbrief gebruikt termen als ‘de schurken erger dan Judas de aartsverrader’, ‘ridders alleen in naam’ - begrepen dat zij hun plannen moesten wijzigen. Ze waren verloren als ze bleven. Het slot zou volledig worden ingesloten en belegerd. Op de vijfde dag, ‘rond het negende uur’ (tussen drie en half vijf 's middags), reden zij met hun gevangene, ‘aan handen en voeten gebonden op een zwak paard’, weg. Niet, zoals de nieuwsbrief ietwat voorbarig bericht, om hem op een landelijke plek te laten afdalen in een van te voren gemaakte kuil en hem levend te begraven, maar om hem over te brengen naar een van de landen die achter het komplot zaten, naar Engeland, Brabant of Vlaanderen. Zover zijn ze echter, zoals bekend, niet gekomen. Nog vóór Muiderberg versperde een troep Gooiers hen de weg. Toen zij door het land om die hindernis heen wilden trekken, deed Floris een poging weg te komen of voor zoveel oponthoud te zorgen dat zij ingehaald konden worden. Zijn paard belandde echter in een te brede moddersloot of vliet. Paard en ruiter konden er niet snel uitgetrokken worden en omdat hij op het dier vastgebonden zat, lukte het niet meteen hem eraf te halen. Ondertussen kwamen de dorpelingen steeds dichterbij. Gerard van Velzen, een knape van de graaf die mogelijk verbeten was op zijn heer vanwege de terechtstelling van een familielid, moet toen in zijn teleurstelling, woede en paniek besloten hebben de graaf af te maken, liever dan hem te laten bevrijden. Hij begon, weldra door enkelen geholpen, wild op de weerloze Floris in te hakken. Zo kwam ‘onderaan de zeedijk in het modderige water’Ga naar eindnoot9. snel het einde. | |
Floris' laatste rustplaats verstoordOok zonder lijk staan misdrijf en daders vast. Misschien beschikken we zelfs over het lijk, of wat daarvan na zevenhonderd jaar rest. De opgravers van de abdij Rijnsburg aarzelden althans geen moment toen zij in 1949 een deerlijk toegetakeld skelet aantroffen, met een diepe houw onder het linkeroog en een gedeeltelijk weggeslagen schedeldak, men kon zien hoe daar een zwaard was | |
[pagina 72]
| |
4. De schedel van graaf Floris V (?), opgegraven in 1949 in de abdijkerk te Rijnsburg. Foto: Instituut voor Pre- en Protohistorische Archeologie Amsterdam.
losgewrikt. Dat moest Floris V zijn. Fysisch antropoloog G. Maat, die de in Rijnsburg gevonden skeletten momenteel heronderzoekt, bleek dezelfde mening toegedaan toen hij enkele maanden geleden zijn bevindingen, bijvoorbeeld dat een deel van Floris' éénentwintig wonden waarschijnlijk door de opgravers werd toegebracht, aan de pers meedeelde (Noordhollands Dagblad 17-2-1996). Maar inmiddels heeft een nieuwe C14-datering zijn geloof in de identiteit van de begravene danig geschokt, aldus een bericht in NRC Handelsblad van 29 maart. Der keerlen God Floris zou een Karolingische lotgenoot hebben gehad, eveneens 42 jaar oud door zwaardhouwen om het leven gekomen (de hoofdwonden zijn echt). Dat eerdere slachtoffer werd uitgerekend op de plek bijgezet waar later, in de twaalfde eeuw, de abdijkerk zou verrijzen; ja, daar in de kerk waar men graaf Floris zou verwachten! Floris zou spoorloos zijn. De moord blijft de voorpagina's halen. Het dossier ‘Floris’ kan nog niet gesloten worden... |
|