Madoc. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
serie• Marco Mostert
| |
[pagina 214]
| |
MartelaarBonifatius: missionaris, in 754 bij Dokkum door vijandige Friezen vermoord. Zo leeft zijn naam voort in het historische schemerbewustzijn van iedereen die in Nederland op de lagere school of basisschool vaderlandse geschiedenis heeft genoten. Al was het maar in het schibbolet-achtige koppel Willibrord-en-Bonifatius, met het uitspreken waarvan de geschiedenis van de Lage Landen in de donkere eeuwen tussen de volksverhuizingen en het optreden van Karel de Grote zo'n beetje kan worden samengevat. Desgevraagd weten sommigen misschien te vertellen, hoe Bonifatius zich met een bijbel verdedigde tegen de zwaarden der heidenen - een detail dat zijn eerste biograaf nog niet vermeldde, maar dat uit een anoniem, Utrechtse heiligenleven stamt, dat niet bewaard is gebleven. Het gegeven werd verwerkt in de vita altera, ook geschreven in het bisdom Utrecht, maar wel zo'n tweehonderd jaar na het gebeurde. Het verhaal van het afweren met een bijbel (of eigenlijk een evangeliare), was ook in het door Bonifatius en zijn discipel Sturmi gestichte klooster te Fulda bekend. Omstreeks 975 vervaardigde men er een sacramentarium met op folio 87 een afbeelding van de moord. De martelaar houdt een groot boek in zijn rechterhand. De Codex Bonifatianus 2, bewaard te Fulda, vertoont inderdaad sporen van zwaardhouwen. Het kunnen en de geloofwaardigheid van de anonieme Utrechtse hagiograaf zijn niet boven alle twijfel verheven: had de kracht van het evangeliare, immers Gods woord zelf, niet meer dan afdoende moeten zijn om de wapens van de wrede Friezen machteloos te maken? En zitten de zwaardhouwen niet in het verkeerde handschrift (het is geen evangeliare of bijbel, maar een verzameling anti-ariaanse traktaten)? Zo is er wel meer in de geschiedenis van Bonifatius waar men vraagtekens bij kan zetten. Dat gebeurt dan ook van tijd tot tijd, bijvoorbeeld tijdens congressen als dat in Nijmegen in 1989, en nu weer dat in Utrecht, in november 1995. Beide congressen hebben de naam van Willibrord in de titel, en niet die van Bonifatius: een verstandige keuze, niet zozeer omdat de kerstening van de Friezen met Willibrord begonnen zou zijn (daarvóór immers waren er al Frankische pogingen vanuit het zuiden ondernomen), maar omdat Willibrord bij velen veel sympathieker overkomt dan zijn ‘opvolger’ - ongetwijfeld speelt daarbij ook de schaarste aan gegevens over de oudere Willibrord een rol. | |
‘Niet een levende boer...’De meningen over Bonifatius zijn verdeeld. Voor Theodor Schieffer, die in 1954 een nog steeds niet achterhaalde biografie over hem schreef, was hij ‘nicht nur eine über alle Geschichte hinweg verehrungswürdige Erscheinung (...) er gehört zu den bahnbrechenden Initiatoren, zu den Baumeistern unseres Kulturkreises’, omdat hij ‘den universalkirchlichen Zusammenhalt’ vernieuwde.Ga naar eindnoot3. Een universeel-kerkelijke verbondenheid onder de paus, zoals Post in 1957 meent: ‘Hij handelde en dacht volkomen kerkelijk, dat wil zeggen hij werkte uit het levendig besef, dat hij lidmaat was van de Kerk van Christus, die in de wereld een bepaalde organisatie heeft gekregen en waarvan de paus het zichtbare hoofd is.’Ga naar eindnoot4. Zulke uitspraken zeggen meer over degenen die ze doen, dan over Bonifatius. Op grond waarvan kunnen we eigenlijk een voor- of afkeur, niet alleen | |
[pagina 215]
| |
1. De oudste afbeelding van de moord op Bonifatius, afkomstig uit een omstreeks 975 in Fulda vervaardigd sacramentarium. Göttingen, Universitätsbibliothek Hs. 231, f. 87r. Uit: Algemene geschiedenis der Nederlanden I (Haarlem 1981), afbeelding omslag.
voor het werk van de man, maar ook voor zijn persoonlijkheid, ontwikkelen? Wat weten we eigenlijk over hem? We weten relatief veel over Bonifatius omdat hij, anders dan Willibrord, een uitgebreide correspondentie naliet. Hij was bovendien, alweer anders dan Willibrord, een geleerde, die een grammatica, raadsels en gedichten heeft nagelaten. Desgewenst vindt men daarin passages, die ons voor hem zouden kunnen innemen, maar veel zijn dat er niet. Integendeel. Wanneer iemand, geïnfecteerd met het zwarte gist van de giftige nijd, of verleid door onwetendheid, de moeder van alle dwalingen, en onder dwang van zijn eigen verstand deze regeltjes der grammaticale kunst met een adderbeet en bloedige kaken zou willen verscheuren, dan moet hij weten dat hij Priscianus, Donatus [volgen nog tien namen van grammatici uit de late Oudheid] de flank verscheurt. Niet een levende boer zit hij met zijn vijandige speren achterna, maar met pijlen bestookt hij de stof en as van overleden retoren. Van niet één regel wordt in dit boekje een tak gevonden, die niet stevig gegrond is in de wortel van een van deze retoren...Ga naar eindnoot5. Als iemand over een mogelijke ongunstige receptie van zijn eigen grammaticaboekje zó kan schrijven dan kan men maar beter een andere leraar zoeken. De | |
[pagina 216]
| |
overdadigheid van de beeldspraak is vast niet slecht bedoeld (en doet een beetje denken aan Bonifatius' landgenoot Aldhelm), maar de beelden zelf geven in deze context te denken. Niet alleen dat Bonifatius zelf schreef, we hebben ook een aantal hagiografische teksten over hem - alweer voedsel voor eventuele voor- of afkeur. In het eerste Leven van Bonifatius, geschreven door Willibald in de vijftien jaar die op de moord te Dokkum volgden, komt de martelaar naar voren als een heilige comme il faut, van zijn eerste levensjaren tot en met het eerste wonder na zijn dood. Toch zijn er vragen te stellen. We weten bijvoorbeeld dat hij in 719 medewerker werd van Willibrord in het Friese missiegebied. In 721 scheidden zich hun wegen. Waarom wilde Bonifatius zijn oudere landgenoot niet bijstaan en als bisschop onder hem werken? Was er ruzie? Botsten hier twee charismatische persoonlijkheden? We weten het niet, en zullen het nooit weten. Willibald zag het probleem, maar geeft geen oplossing die buiten zijn hagiografische context bevredigt.Ga naar eindnoot6. Misschien is het omdat Willibrord de stilte niet doorbreekt, dat we geneigd zijn aan te nemen dat Bonifatius wel aanleiding gegeven zal hebben tot het meningsverschil - als dat er inderdaad was. In ieder geval was voor Bonifatius de functie van missionaris niet het enig zaligmakende: hij lijkt in zijn naaste omgeving geen meerderen te hebben kunnen velen. Dat blijkt zonneklaar uit de competentiestrijd die in 753 tussen Bonifatius en de aartsbisschop van Keulen uitbrak, en die het Friese missiegebied betrof. Een affaire die Willibald wijselijk verzweeg, omdat die zijn held in een kwaad daglicht zou kunnen stellen. Het zijn de woorden die Bonifatius zelf aan deze zaak wijdde, die een onherstelbare afkeer van 's mans ambities oproepen. In een beruchte brief uit 753 aan paus Stefanus II liegt de heilige over de geschiedenis van de Friese kerkprovincie om zijn eigen belangen te behartigen. Wat de leugen bovendien zo irritant maakt, is dat hij in deze brief de vroegste geschiedenis van het bisdom Utrecht heeft vervalst, een vervalsing die tot op de dag van vandaag doorwerkt.Ga naar eindnoot7. | |
MissiepostOm die vervalsing te begrijpen, moeten we terug naar de aankomst van Willibrord in Utrecht, terug ook naar de kwestie van de kerkenbouw aldaar, die op het congres in november centraal zal staan.Ga naar eindnoot8. Toen Willibrord in de herfst van 690 aankwam, stond er binnen het oude Romeinse castellum van Utrecht een kerkje, dat door de Frankische koning Dagobert rond 630 was gebouwd, maar dat na de herovering van het gebied door de Friezen enkele jaren nadien tot ruïne was vervallen. Willibrord en zijn twaalf metgezellen (een symbolisch getal dat we zo'n negen keer tegenkomen in de overleveringen over de insulaire missie) waren individualisten in de Ierse traditie, die groot belang hechtte aan een extreme vorm van ascese. Die bestond er niet alleen in om de eigen familie vaarwel te zeggen door in een klooster te gaan leven, maar ook om vervolgens dat klooster weer te verlaten met als doel in de ‘wildernis’ te leven zonder enig contact met de eigen beschaving te onderhouden. De gebieden van de Friezen waren uitstekend geschikt om zich zo te verliezen: het ging Willibrord en zijn metgezellen om het rondtrekken in den vreemde; voor de Austrasische Franken die | |
[pagina 217]
| |
hen hielpen, waren het missionarissen die men een missiepost diende te geven, en het oude castellum te Utrecht leek ten zeerste geschikt. In 696, nadat de Franken de Friezen in de slag van Dorestad wederom verslagen hadden, en nadat Willibrord was teruggekeerd uit Rome, waar hij à titre personnel tot aartsbisschop van de Friezen was gemaakt - dus zonder dat er een vaste bisschopszetel was aangewezen! - konden de monachi peregrini zich in Utrecht vestigen. Ze bouwden er een kerkje, de Sint-Salvator, en richtten er hun missiepost in, waar ze tot 714 verbleven. Toen noopte een nieuwe ‘revolte’ van de Friezen hun ertoe, om naar veiliger oorden uit te zien. Willibrord ging waarschijnlijk naar Echternach, het klooster waaraan hij later zijn bezittingen zou schenken, en waar hij ook in rustiger tijden bij voorkeur resideerde. In 719 kon hij weer terugkeren naar Utrecht, herbouwde er het kerkje van Dagobert en wijdde het aan Sint Maarten. Hij herbouwde zijn missiepost als een heus klooster, inclusief een kloosterschool. Het geduldige werk van de kerstening kon serieus beginnen. Willibrord was een monnik in de traditie van de insulaire monachi peregrini. In die traditie was de abt veel belangrijker dan de bisschop (in Ierland was ‘bisschop’ de titel van een ondergeschikte clericus in het klooster). Hij was slechts aartsbisschop op persoonlijke titel. Hij verbleef liever te Echternach dan te Utrecht, waar hij verschillende keren moest verdwijnen om uit de handen van de heidense Friezen te blijven. Pas vanaf 719 was er sprake van een definitieve vestiging, en kon de kerkelijke organisatie op gang komen. Meer dan een generatie nadat Willibrord zijn eretitel van de paus ontving! In 753 kent Bonifatius2. ‘Willibrord, de apostel der Friezen’. Schoolplaat van J.H. Isings uit 1954. Op de achtergrond het Sint-Salvatorkerkje in de Utrechtse missiepost. Uit: Gulden sporen. Met illustraties van J.H. Isings (Groningen 1975) Dl. 1, 57-58.
| |
[pagina 218]
| |
deze feiten: hij is immers zelf ook een monachus peregrinus geweest, voordat hij een glanzende kerkelijke carrière zou maken in het Frankische rijk. Hij heeft bovendien, zo mogen we aannemen, na zijn vertrek uit Utrecht in 721 contact gehouden met zijn landgenoten aan de Oude Rijn. | |
De terugkeerIn 753 wil Bonifatius - zonder iemand boven zich te dulden - terugkeren naar Friesland, het gebied waar hij ooit, onder Willibrord, zijn eerste schreden op het missioneringspad had gezet. Waarschijnlijk werd zijn beslissing enigszins contre coeur genomen. Aan het einde van zijn door de Karolingische hofmeiers en de bisschoppen van Rome gesteunde carrière ondervindt hij, sinds 732 aartsbisschop van Mainz, immers steeds meer tegenstand tengevolge van de aristocratische oppositie tegen de familie van de nieuwe Karolingische koning. Koning Pepijn en zijn broer Karloman waren min of meer gedwongen geweest om afstand te scheppen tot Bonifatius. Hun oude bondgenoot in geestelijke zaken kon voortaan slechts hopen om aan de periferie van het Frankische rijk, bijvoorbeeld te Utrecht, bisdommen in te richten. Daar moet hij de autoriteit trotseren van de Keulse aartsbisschop, aan wie Dagobert meer dan een eeuw geleden het kerkje in het Utrechtse castellum had gegeven. Hij probeert dit, door over het hoofd van de Keulse aartsbisschop heen een brief te schrijven aan de paus, waarin een wel zéér verwrongen beeld van de geschiedenis wordt gegeven. Dagobert zou het Utrechtse kerkje slechts aan Keulen hebben gegeven op voorwaarde dat de Friezen door Keulen gekerstend zouden worden. Dat heeft Keulen echter niet gedaan, en daarom zouden de rechten van de Keulse aartsbisschop zijn vervallen. Dat een Friezenmissie geheel en al onmogelijk was, zolang de Franken Utrecht niet beheersten (en dat was na de dagen van Dagobert lange tijd niet meer het geval), zegt hij er niet bij. En dan Willibrord. Die had niet de titel van aartsbisschop, nee, hij was door de paus tot bisschop gewijd en had een zetel (sedis) te Utrecht gekregen. Na Willibrords dood zou een koorbisschop de zaken hebben waargenomen, en nu heeft de vorst der Franken Karloman mij die bisschopszetel toevertrouwd om er een bisschop aan te stellen en te wijden. Wat ik ook gedaan heb. En nu usurpeert de bisschop van Keulen die bisschopszetel van bisschop Clemens [dat is Willibrord] voornoemd, die door paus Sergius was gewijd, en zegt dat die van hem is vanwege de fundamenten van het een of andere kerkje dat door de heidenen was verwoest.Ga naar eindnoot9. Ongetwijfeld had Keulen gelijk, maar Bonifatius kon proberen zijn goede relaties met Rome in de strijd te werpen en poneren dat paus Sergius een direct onder de paus ressorterend bisdom der Friezen had gesticht (in de regel vielen de bisschoppen in het Frankische rijk onder het gezag van de koning). En vervolgens zou er dan continuïteit zijn geweest van Willibrord af! Het missiekloostertje wordt zo een heus kathedraalcomplex. De paus krijgt een versie van de geschiedenis voorgeschoteld die hij kan begrijpen. We weten niet, wat de paus met Bonifatius' brief heeft gedaan; zijn antwoord is niet overgeleverd. In ieder geval heeft hij de successie in het ‘bisdom’ Utrecht niet veilig gesteld, want Bonifatius' opvolger als leider van de missiepost is geen | |
[pagina 219]
| |
3. De kerstening volgens Bertus Aafjes en Piet Worm in De vrolijke vaderlandse geschiedenis (Amsterdam [z.j.]) ‘voor alle kinderen van Nederland die vrolijk geschiedenis willen leren’. Van Willibrord wordt niet gerept.
bisschop, maar abt Gregorius. Het ‘bisdom’ wordt opgegeven en het Utrechtse klooster wordt ongetwijfeld onder het gezag van Keulen gesteld, inclusief de school waar nieuwe generaties missionarissen, Franken, Angelsaksen en Friezen, gevormd worden. Een jaar na zijn brief aan de paus is Bonifatius dood. We zouden ons kunnen voorstellen dat sommige goed geïnformeerde Frankische clerici te Keulen in de moord op de oude Angelsaks de hand Gods zagen: een straf voor de een jaar eerder begane aanslag op de rechten van ‘hun’ kerkprovincie, door de goedheid van het Opperwezen omgezet in een martelaarsdood vanwege Bonifatius' verdiensten voor de kerstening en de kerkelijke organisatie elders. | |
[pagina 220]
| |
Wanneer in het Karolingische Utrecht tradities ontstaan over de stichting van het bisdom, wordt de insulaire missiepost gezien in het licht van de latere ontwikkelingen. Men probeert de gaten in de bisschopslijst op te vullen, en maakt van Willibrords metgezellen priesters en bisschoppen. De brief van Bonifatius helpt daar ongetwijfeld bij. De vervalser had zelf, voor zover valt na te gaan, geen baat bij zijn fabricaties. Maar hij bleek wel in staat om de kerkgeschiedschrijvers vanaf de negende eeuw tot op heden op het verkeerde been te zetten. De Utrechtse hagiografen construeerden een ‘genealogie’ die begint met Willibrord, en via Bonifatius en Gregorius overgaat op Liudger.Ga naar eindnoot10. Tot in het gezaghebbende naslagwerk van Weinfurter worden de mededelingen van de vroegmiddeleeuwse Utrechtse auteurs serieus genomen.Ga naar eindnoot11. In werkelijkheid leidt het bisdom Utrecht op zijn best een schemerbestaan. In of kort na 777 wordt een bisschop Alberik te Keulen (!) gewijd; vanaf 794-795, wanneer Karel de Grote bisschop Hildebald van Keulen à titre personnel tot aartsbisschop heeft gemaakt, vallen Luik, Utrecht en nieuwe missiebisdommen zoals Münster en Osnabrück onder de Keulse metropoliet.Ga naar eindnoot12. Het bisdom Utrecht betekent pas iets in de negende eeuw, wanneer met bisschop Frederik (ca. 820-835) een serieuze Karolingische geleerde wordt aangesteld. Een geschiedvervalser was Bonifatius dus. Dat die geschiedvervalsing voorkomt in een tekst die niet bedoeld is als geschiedschrijving, maar is geschreven uit politieke motieven, doet er voor schrijver dezes niet toe. Het moedwillig verdraaien van de feiten is een laakbare daad die voldoende zou moeten zijn, zeker voor historici, om een hekel te krijgen aan de persoon die zich daaraan schuldig maakt. Ongeacht wat die persoon verder eventueel aan goeds heeft verricht. Vandaar dat de heilige Bonifatius maar eens over de hekel moest. |
|