| |
| |
| |
artikelen
● George T. Beech
Vaas van Eleonora onthult nieuwe geheimen
Het Louvre Museum te Parijs bewaart in haar collectie een beroemde kristallen vaas, die bekend staat als één van de schatten van Eleonora van Aquitanië (1122/24-1204). Deze vaas blijkt opzienbarende informatie te verschaffen over de verhoudingen tussen de toenmalige regerende vorstenhuizen in christelijk Frankrijk en moors Spanje. De vaas bevat een Latijnse inscriptie van Suger, abt van Saint-Denis, waarin de naam Mitadolus wordt genoemd. Deze naam die historici tot nu toe in het ongewisse liet, blijkt de sleutel tot de eerst bekende eigenaar te zijn. Onverwachts is daarmee een geheel nieuw hoofdstuk van haar geschiedenis aan het licht gekomen.
Mijn ontdekking van de identiteit van Mitadolus begon een aantal jaren geleden. Al bladerend door een uitgave van het Bulletin of the Metropolitan Museum of Arts dat ik gekregen had van een van mijn studenten, stuitte ik op een foto van de vaas. Ik raakte geïnteresseerd in de vaas vanwege de relatie met Willem IX hertog van Aquitanië (overl. 1126), wiens biografie ik aan het schrijven was. Die wordt in de inscriptie vermeld als de tweede eigenaar. Toen ik ontdekte dat historici niet op de hoogte waren van het bestaan van de vaas, realiseerde ik mij dat zij mogelijk nieuw licht zou kunnen werpen op Willems leven en loopbaan. Ik begon een eigen onderzoek.
Aangezien de inscriptie behalve zijn naam geen bijzonderheden over Mitadolus verschaft, werd de identiteit van de vaas zelf een zaak van het grootste belang. Het leek mij dat kennis over van waar, wanneer en door wie zij gemaakt was waardevolle aanwijzingen zou kunnen geven over de identiteit van Mitadolus.
De vaas is peervormig en van bergkristal (een halfedelsteen van kwarts), 25 cm hoog, bedekt met concave cirkels in reliëf, die facettering of honingraatfacettering genoemd wordt, en met de hand gegraveerd. De zetting van edelmetaal en juwelen aan boven- en onderkant werd genegeerd bij eerder onderzoek naar datering en lokalisering, aangezien zij pas in de jaren veertig van de twaalfde eeuw door abt Suger aan de vaas werden toegevoegd. Oorspronkelijk was het een losstaande vaas zonder enige zetting. Door vergelijking met andere bekende bergkristallen vazen van soortgelijk ontwerp kon worden vastgesteld dat de vaas hoogstwaarschijnlijk is gemaakt in Egypte, Perzië of Byzantium, ergens tussen de derde en zevende eeuw na Christus.
Deze ontdekking suggereerde dat Mitadolus òf uit het Midden-Oosten kwam
| |
| |
Vaas van Eleonora. Naar: Le trésor de Saint-Denis [Cat.] Musée du Louvre, Paris 12 mais - 17 juin 1991. Paris, 1991, p. 169.
en dat Willem IX de vaas van hem had gekregen tijdens de kruistocht naar Jeruzalem van 1101 (waarvan hij een van de leiders was geweest), òf dat hij een Europeaan was die haar op de terugweg had meegenomen en daarna aan de hertog van Aquitanië schonk. Maar de wetenschap van de onomastiek, of naamkunde, sloot deze laatste hypothese uit. Er was geen enkele Europese naam te vinden in de woordenboeken van Romaanse, Germaanse en Keltische voornamen van het middeleeuwse Europa, die ook maar in de verte op Mitadolus leek. Mitadolus moest wel uit een niet-Europees taalgebied komen. Toen ik er niet in slaagde iemand uit het Midden-Oosten met de naam Mitadolus te vinden, moest ik mijn veronderstelling dat Willem IX de vaas tijdens de kruistocht van 1101 ontvangen had, opgeven. Niettemin was het bij het bestuderen van in die tijd geschreven verslagen over de Eerste Kruistocht, dat ik toevallig op de aanwijzing stuitte die tot de oplossing van het probleem leidde.
De anonieme schrijver van Daden van de Franken (begin twaalfde eeuw) vermeldt voor het jaar 1098, dat de zoon van de Turkse emir van Antiochië in Syrië Sensadolus heette. Ik werd onmiddellijk getroffen door de gelijkenis van
| |
| |
de uitgang van deze naam met die van Mitadolus: beide eindigen op ‘-adolus’. Uit Arabische bronnen bleek dat de naam van deze man in het Arabisch Shams al-Dawla luidde.
Dit vergemakkelijkte de zoektocht naar Mitadolus aanzienlijk. Ervan uitgaande dat Mitadolus een Latijnse vorm van een niet-Europese, mogelijk Arabische, naam was (nadat ik de optie dat hij Europees was geëlimineerd had), veronderstelde ik dat hij waarschijnlijk nogal zou afwijken van de juiste vorm in zijn oorspronkelijke taal. Zoiets zou gebeurd kunnen zijn wanneer een niet-Arabisch sprekend persoon als Suger een vreemd klinkende naam in het Latijn had willen weergeven. Toen kwam de verrassing, want ‘al-Dawla’ was geen persoonsnaam maar het tweede deel van een titel, die dynastie, koninkrijk, bewind of ambtsperiode betekende. Terwijl het tweede deel onveranderd bleef, kon het eerste variëren. Zo betekende Walid al-Dawla ‘vriend van de dynastie’ en Amid al-Dawla ‘voorstander van de dynastie’. Het gebruik van deze titel verschilde per land en tijdsperiode. In de tiende eeuw begonnen islamitische vorsten uit landen in het Nabije Oosten de titel aan te nemen en te verlenen. Daarna verspreidde het gebruik ervan zich naar elders in het Middellandse-Zeegebied. Zo namen in de elfde eeuw ook sommige van de zogenaamde Taifa of partij-koningen in islamitisch Spanje de titel aan.
Islamitsch Spanje vormde van meet af aan een serieuze kandidaat als land van herkomst van Mitadolus. Het is bekend dat Willem IX er geweest is. En het is het enige land buiten het Nabije Oosten waarvan we mogen vermoeden dat hij er een islamitische hoogwaardigheidsbekleder met een kostbare vaas ontmoet zou kunnen hebben. Alhoewel hij er vaker zou kunnen zijn geweest, dateert zijn enige op schrift vastgelegde reis van 1119-1120. In die jaren speelde hij een belangrijke rol in de Aragonese verovering van het Saraceense koninkrijk Zaragoza.
Aan het begin van de twaalfde eeuw was het koninkrijk Zaragoza de belangrijkste moslimstaat in Noordoost-Spanje. Omdat het grensde aan de christelijke koninkrijken Castilië, Navarra en Aragon was het het eerste doelwit voor de Spaanse Reconquista. In dezelfde tijd werd haar voortbestaan ook bedreigd door de snelle en genadeloze noordwaartse opmars van de Almoravieden. Dit was een Noordafrikaans volk dat afstamde van de Berbers, die door inheemse Spaanse moslimkoningen in 1085 als bondgenoten naar Spanje waren gehaald om te helpen de christelijke Castilianen en Aragonesen naar het noorden terug te drijven. Maar de Almoravieden, die militaristisch en onbeschaafd waren en onwrikbaar in hun strenge toewijding aan de islam, waren fel gekant tegen wat zij beschouwden als de zwakke, decadente manier van leven van de inheemse Spaanse moslims. Zij veranderden al snel van bondgenoten in veroveraars. Tegen het jaar 1100 hadden ze alle inheemse Spaanse koninkrijken onderworpen met uitzondering van het noordelijk gelegen koninkrijk Zaragoza.
Toentertijd was de stad Zaragoza, hoofdstad van dat koninkrijk, één van de meest opzienbarende steden van het Westen. De stad, beroemd om haar prachtige gebouwen, gaf onderdak aan een kosmopolitische bevolking van Spaanse christenen, moslims en joden, die Romaans, Arabisch en Hebreeuws met elkaar spraken. Dichters en wetenschappers bereikten een hoge graad van
| |
| |
ontwikkeling tijdens de heerschappij van de koningen van de Hudieden-dynastie, waarvan er enkelen zelf beroemd waren om hun kennis en geschriften. Hoewel de Hudiedische koningen van Zaragoza islamitisch waren, waren ze verre van meedogenloze vijanden van de christelijke koningen in het noorden. Integendeel, ze hadden in voorgaande jaren herhaaldelijk een verbond gesloten met de koningen van Castilië in hun dynastieke gevechten met Aragon in een poging de Aragonese dreiging aan hun eigen grenzen af te zwakken. Uiteindelijk maakten de Almoravieden een eind aan het onafhankelijke koninkrijk van Zaragoza toen zij het in 1110 veroverden. Maar ze hadden deze stad niet echt stevig in hun greep en de Aragonesen brachten de stad voor het eerst onder christelijke heerschappij toen zij het in 1118 op de Almoravieden veroverden. Willem IX van Aquitanië nam niet deel aan de belegering, maar hij speelde, samen met koning Alfonso van Aragon, een belangrijke rol in de bevelvoering over een leger van Aquitaanse ridders tijdens de grote daaropvolgende overwinning op de Almoravieden in Cutanda ten zuiden van Zaragoza op 17 juni 1120.
Dat Willem IX de vaas van Eleonora op enig moment tijdens deze veldtocht had verkregen en dat Mitadolus op dat moment òf de koning van de Almoravieden òf van Zaragoza was, leken nu de meest veelbelovende mogelijkheden voor de oplossing van het probleem. In eerste instantie bleken mijn naspeuringen in de Spaans-christelijke bronnen uit die periode teleurstellend. De namen van de twee meest recente koningen der Almoravieden vertoonden geen enkele gelijkenis met Mitadolus en ze omvatten niet de titel ‘al-Dawla’. Dat was evenmin het geval met de namen van de twee koningen van Zaragoza uit die tijd, Al-Mostain (1085-1110) en zijn zoon Abd al-Malik die in 1110 vier maanden regeerde. Maar toen las ik toevallig een recent boek dat gebaseerd was op Arabische in plaats van christelijke bronnen en ontdekte dat de tweede van deze twee koningen uit Zaragoza, Abd al-Malik, waarachtig een titel droeg, Imad al-Dawla, hetgeen ‘pilaar’ betekent, en dat zijn Arabische tijdgenoten hem liever met zijn titel aanspraken dan met zijn eigen naam. Imad al-Dawla bleek overeen te komen met de Mitadolus van de inscriptie (deze is in het Latijn geschreven en niet in Sugers moedertaal het Frans, en meestal veroorzaakte de omzetting in het Latijn kleine veranderingen in de spelling van namen). De naam Mitadolus zou heel goed het resultaat kunnen zijn geweest van een poging van Suger, als niet-Arabisch sprekend persoon, een vreemd klinkende naam in het Latijn te vertalen.
Op het eerste gezicht leek Imad al-Dawla echter een onwaarschijnlijke kandidaat voor de Mitadolus van de vaas. Geen enkele latere historicus had ooit meer dan een paar regels over hem geschreven, er was bijna niets over hem bekend. Zijn korte regeerperiode van vier maanden, tien jaar voor de Spaanse veldtocht van Willem IX in 1120, leek hem uit te sluiten. Maar toen bracht nader onderzoek van Arabische bronnen aan het licht dat een aantal eerder onbekende gedeelten uit de geschiedenis van de dertiende-eeuwse schrijver Ibn Idari, die pas in de jaren zestig van deze eeuw ontdekt zijn in Fez in Marokko, voldoende informatie verschaften om Imad al-Dawla's activiteiten in de jaren 1110-1120 in grove lijnen te reconstrueren. Dit maakte duidelijk dat, in tegenstelling tot de overtuiging van moderne Spaanse historici, zijn bewind
| |
| |
niet eindigde toen de Almoravieden hem in mei 1110 uit zijn hoofdstad verdreven. Integendeel, in plaats van zijn verdrijving uit de stad Zaragoza als een definitieve nederlaag te aanvaarden, sloot hij een verbond met koning Alfonso van Aragon en deed verwoede pogingen zijn voormalige hoofdstad te heroveren door middel van onderhandelingen, betaling van goud en zilver en militair geweld. Uiteindelijk slaagde hij er niet in om de stad te heroveren. In 1118 viel Zaragoza in handen van Alfonso van Aragon. Hij kon echter wel zijn onafhankelijkheid behouden en het bestuur over een groot gedeelte van zijn koninkrijk handhaven gedurende de rest van zijn bewind tot aan zijn dood in 1130. Van alle nieuwe informatie die door de recente ontdekkingen in Fez aan het licht was gekomen, is met name een bepaalde passage van eminent belang met betrekking tot het vraagstuk van de vaas. Dit is het bericht dat Imad al-Dawla van Zaragoza streed als bondgenoot van Alfonso I van Aragon bij de slag van Cutanda op 17 juni 1120. Dit was exact dezelfde veldslag als die waarin Willem IX van Aquitanië aan het hoofd van een leger van zeshonderd ridders als bondgenoot van Alfonso van Aragon tegen de Almoravieden vocht. Imad al-Dawla en Willem IX moeten elkaar dus gekend hebben.
Dit gaf de doorslag. Met niets anders dan de overeenkomst tussen de twee namen, was ik er zeker van dat Imad al-Dawla van Zaragoza dezelfde persoon was als de Mitadolus van de vaas. Het bewijs dat de twee mannen elkaar onder vriendschappelijke omstandigheden ontmoet en gekend hadden, nam alle twijfels weg. (Ik voeg hieraan toe dat Imad al-Dawla van Zaragoza de enige moslim-heerser in Spanje was waarvan bekend is dat hij de titel in 1120 heeft aangenomen. Dit sluit de mogelijkheid uit dat de Mitadolus van de vaas een andere Spaanse heerser zou zijn geweest die dezelfde titel droeg.) Naar alle waarschijnlijkheid gaf Imad al-Dawla de vaas aan Willem gedurende deze veldtocht dan wel direct op het slagveld van Cutanda zelf.
Uit de nieuw ontdekte informatie over de pogingen van Imad al-Dawla om zijn hoofdstad Zaragoza gedurende het decennium van 1110-1120 te heroveren, worden ook de omstandigheden waaronder de vaas van eigenaar veranderde duidelijk. Aan het begin van het onderzoek, toen ik nog bijna niets over Imad al-Dawla wist behalve dat hij in 1110 vier maanden geregeerd had, leek zijn schenking van de vaas onverklaarbaar. Maar nu, met de kennis die wij hebben over zijn verbond met koning Alfonso van Aragon en over zijn pogingen om de stad Zaragoza te heroveren door middel van allianties, goud en oorlog, werd de schenking van de vaas zeer begrijpelijk. Vermoedelijk heeft hij de vaas gegeven in een poging om de steun van Willem IX te kopen in zijn campagne om te overleven als politieke kracht in de strijd om de heerschappij over het koninkrijk Zaragoza. Willem IX was, toen hij in juni van het jaar 1120 arriveerde voor de veldslag van Cutanda, een machtig en invloedrijk vorst met een aanzienlijk leger. Hij was waarschijnlijk de meest geschikte en ideale bondgenoot. Maar de bronnen zwijgen op dit punt. Het is niet waarschijnlijk dat de zaak ooit verder opgehelderd zal worden of dat we te weten zullen komen wat Willem IX beloofde te doen in ruil voor de vaas.
De vaas van Eleonora moet beschouwd worden als een zeldzaam en spectaculair overblijfsel van een cruciale fase in de belangrijkste ontwikkeling van de geschiedenis van het middeleeuwse Spanje, de Reconquista. Zij is een
| |
| |
hoogst onverwacht relikwie van wat misschien een laatste wanhopige poging was van een eens zo beroemde inheemse moslim-dynastie, de laatste van haar tijd, om te overleven, door zich aan te sluiten bij de binnenvallende christenen. Als zijn pogingen succes hadden gehad, en in die tijd behoorde dat tot de mogelijkheden, dan zou dat de geschiedenis van het middeleeuwse Spanje hebben kunnen veranderen. Dit heeft niet zo mogen zijn. Niettemin blijft deze vaas een herinnering aan een frappant voorbeeld van samenwerking tussen moslims en christenen in een tijd die normaal gesproken gekarakteriseerd werd door meedogenloze vijandschap in de betrekkingen tussen deze twee.
Toen ik voor het eerst onderzoek begon te doen naar de vaas van Eleonora stond de duidelijk beschreven geschiedenis van 1120 tot heden in scherp contrast met het mysterie waarin zij gehuld was in de tijd daaraan voorafgaand. Iets van dat mysterie is nu opgehelderd en een nieuw eerste hoofdstuk kan worden toegevoegd aan hetgeen al bekend was. Een anonieme kunstenaar van Egyptische, Byzantijnse of Perzische origine bewerkte deze vaas zonder voet ergens tussen de vierde en achtste eeuw voor een onbekende patroon. Waarvoor de vaas bedoeld was is onzeker, hoewel de eerste persoon van wie uitspraken over de vaas bewaard zijn gebleven, abt Suger van Saint-Denis in de twaalfde eeuw, haar zowel een vaas als een kruik noemde. Hedendaagse specialisten volgen hem hierin.
Tijdens de eerste paar eeuwen van haar bestaan moet de waardevolle en kostbare vaas door vele voorname handen in het Midden-Oosten zijn gegaan. Wie die vroegste bezitters zijn geweest zal voor altijd verborgen blijven. Hoe zij vanuit het Midden-Oosten in handen van de Hudiedische koningen van Spanje ergens voor het jaar 1120 terecht is gekomen, gaat zelfs nu nog ons begrip te boven. Aan de andere kant weten we heel goed dat sterke handelscontacten het islamitische Spanje met het Midden-Oosten verbonden in de tiende en elfde eeuw. Uit het feit dat er vandaag de dag in Spaanse kerkschatten andere bergkristallen voorwerpen van vroegere Middenoosterse origine bewaard worden, blijkt dat ook dit soort vazen verhandeld werd. Misschien weten we zelfs wat de precieze aanleiding was voor de reis van de vaas van Eleonora naar Spanje. De Arabische historicus Al Maqri, die leefde in de elfde eeuw, heeft een gedetailleerde beschrijving nagelaten van de schatkamer van Al Mustansir, de Fatimiedische heerser van Egypte in 1061. Toen braken de Seldsjoeken, na een periode van honger en sociale onrust, in in deze schatkamer te Cairo en namen de inhoud ervan mee. Volgens Al Maqri was een onderdeel van die schat een fabelachtige collectie van meer dan duizend bergkristallen vazen, vooral gekoesterd door de Fatimieden die zelf een enorme voorraad opgebouwd hadden. Ze werden in beslag genomen en verkocht tegen in die tijd ongelooflijke prijzen en tenminste één ervan staat nog steeds in de schatkamer van de kerk van Sint Marcus in Venetië. Het lijkt mogelijk dat de vaas van Eleonora eerder in het bezit was van Fatimiedische heersers, ook al was ze niet van Fatimiedische makelij. De vaas zou dan na 1061 zijn verkocht en getransporteerd naar Spanje, en vervolgens in handen van de koningen van Zaragoza zijn gekomen.
Hoe we ook moeten gissen naar de verblijfplaats van de vaas voorafgaande
| |
| |
Deel van de voet met inscriptie. Naar: Le trésor de Saint-Denis (...), p. 171.
aan de tijd dat Imad al-Dawla haar verkreeg, we zijn zeker over haar geschiedenis van de daaropvolgende 25 jaar, ofschoon de inscriptie van Suger onze enige bron van informatie is. Deze geeft slechts een zeer vage feitelijke beschrijving en de details moeten worden ingevuld door deductie. Deze inscriptie (vertaald uit het Latijn) luidt als volgt: ‘Als bruid gaf Eleonora deze vaas aan koning Lodewijk, Mitadolus aan haar grootvader, de koning aan mij, en Suger aan de Heiligen.’
Uit het gebruik van ‘mij’ wordt duidelijk dat Suger, die de vaas van de koning kreeg, de schrijver van de inscriptie is en dat hij zowel in de eerste persoon (‘aan mij’) als in de derde (‘Suger aan de Heiligen’) schrijft. Nadat hij haar van Imad al-Dawla had gekregen, moet Willem IX, de grootvader van Eleonora, de vaas met zich meegebracht hebben toen hij in 1121 terugkeerde naar Poitiers. Via hem moet zij op de een of andere manier in het bezit van zijn kleindochter Eleonora, geboren in 1122 of 1124, zijn gekomen. In zijn inscriptie zegt Suger vreemd genoeg niets over hoe zij in Eleonora's bezit gekomen is, hoewel hij het wel geweten moet hebben. Misschien heeft hij dit weggelaten, evenals de voornaam van Eleonora's grootvader, vanwege de beperkte ruimte die hij voor de inscriptie ter beschikking had. Het is mogelijk dat de vaas deel werd van het familie-erfgoed na de dood van Willem IX in 1126 en dat Eleonora haar erfde bij de dood van haar vader, Willem X, in 1137. Maar het is ook mogelijk dat Willem IX, die in 1121 vijftig jaar oud was, aanvoelde dat hij niet lang meer te leven had. Bij het vieren van de geboorte van zijn eerste kleinkind in 1122 of 1124, zou hij zijn dankbaarheid getoond kunnen hebben door de waardevolle vaas als doopgeschenk aan te bieden aan de pasgeboren baby. Zo kwam de vaas, hetzij als erfstuk, hetzij als doopge- | |
| |
schenk, in bezit van Eleonora van Aquitanië, één van de markantste vrouwen uit de middeleeuwse geschiedenis, en aan haar ontleent de vaas nu haar naam. Deze vrouw werd één van de voornaamste personen in Engeland en Frankrijk tijdens haar lange leven waarin ze meer dan tachtig jaar oud werd. Als erfgename van het enorme zuidwestelijke hertogdom Aquitanië door het vroegtijdig overlijden van haar oudere broer, ging Eleonora tweemaal een spectaculair huwelijk aan, dat haar successievelijk koningin van Frankrijk (1137-1152) en van Engeland
(1154-1204) maakte. Twee van haar zonen, Richard I (1189-1199) en Jan (1199-1216), bestegen na de dood van koning Hendrik, Eleonora's echtgenoot, de Engelse troon.
Eleonora toonde haar waardering voor deze vaas toen ze haar uitkoos als huwelijksgeschenk voor koning Lodewijk VII van Frankrijk ter gelegenheid van de prachtige huwelijksplechtigheid in 1137. Tegen die tijd had Eleonora waarschijnlijk nog slechts vage herinneringen aan haar grootvader, Willem IX. Deze was gestorven in 1126 toen ze twee of vier jaar oud was, maar ongetwijfeld heeft ze het verhaal van Imad al-Dawla en de herkomst van de vaas aan haar nieuwe echtgenoot verteld. Gedurende de volgende tien jaar van 1137 tot in de jaren veertig van de twaalfde eeuw, was de vaas het persoonlijk eigendom van Lodewijk VII, koning van Frankrijk (1137-1180). Zij werd als het ware het symbool van de eenwording van het hertogdom Aquitanië en de Franse kroon. Dit was voor die tijd een territoriaal verbond van buitengewone afmetingen, dat, als het in stand was gebleven, de geschiedenis van de Franse monarchie en natie zou hebben veranderd. Het zou de Capetingische dynastie hebben versterkt, die probeerde haar gezag over machtige edellieden in het noorden van Frankrijk zeker te stellen door het territorium enorm te vergroten. Helaas, tenminste vanuit het gezichtspunt van Lodewijk VII, was de eenwording van Aquitanië en de koninklijke landgoederen rondom Parijs slechts tijdelijk en viel uiteen toen zijn huwelijk met Eleonora in 1152 stukliep en in een scheiding eindigde. Misschien verklaart dat waarom Lodewijk VII bereid was afstand te doen van de vaas ergens tussen 1140 en 1150; hij zou al een voorgevoel gehad kunnen hebben van de toekomstige ongelukkige scheiding en zijn eerdere gehechtheid aan de vaas verloren kunnen hebben.
De vaas kwam vervolgens in het bezit van één van de meest bekende en invloedrijke geestelijken uit het midden van de twaalfde eeuw, Suger, abt van het klooster van Saint-Denis, even ten noorden van Parijs. Vanwege de bijzondere banden van dit klooster met de Franse koningen, van wie er daar velen waren begraven in de voorafgaande vijfhonderd jaar, had de abt van Saint-Denis een bijzonder hechte relatie met de koning. Suger zelf was persoonlijk adviseur van zowel Lodewijk VI (1108-1137) als zijn zoon Lodewijk VII (1137-1180). Hij werd door de laatstgenoemde gekozen tot regent van Frankrijk tijdens de afwezigheid van de koning bij de Tweede Kruistocht van 1147. Suger onderscheidde zich van zijn tijdgenoten ook als schrijver (verscheidene van zijn boeken zijn bewaard gebleven, onder andere een biografie van Lodewijk VI) en als beschermheer van de kunst. Hij voerde persoonlijk de leiding over de bouw van de nog steeds bestaande abdijkerk van Saint-Denis. Deze abdijkerk wordt door de meeste hedendaagse experts beschouwd als de eerste middeleeuwse kerk die gebouwd is in de nieuwe gotische stijl. Een van de
| |
| |
manieren waarop Suger probeerde de glorie van zijn nieuwe koninklijke abdijkerk te vergroten, was het verzamelen van waardevol vaatwerk en kunstobjecten. Deze objecten zouden zowel gebruikt kunnen worden in de kloosterliturgie, als tentoongesteld kunnen worden voor het publiek bij feestelijke gelegenheden. De schat die hij verzamelde overtrof bijna alle andere uit die tijd in schoonheid van de voorwerpen en in de buitensporige weelde van goud, zilver en juwelen. Jammer genoeg weten we er nu echter uitsluitend iets van uit zijn eigen beschrijvingen en van vroege schilderijen. Het grootste gedeelte ervan is namelijk tijdens onlusten van de Franse Revolutie verloren gegaan. De vaas van Eleonora behoort tot de weinige voorwerpen die bewaard zijn gebleven van die beroemde schat. Dit is voldoende om haar een onschatbare waarde toe te kennen, nog los van de inherente schoonheid van de vaas als kunstwerk.
In zijn boek Over Regeren vertelt Suger ons dat hij de vaas kreeg van koning Lodewijk ergens vóór 1148, toen de koning haar aan hem gaf ‘als blijk van zijn grote liefde’. Suger zal de vaas zowel om historische als om esthetische redenen hebben gewaardeerd. Ongetwijfeld deelde hij de groeiende interesse van zijn generatie voor de islamitische wereld en moet deze vaas voor hem, vanwege haar herkomst van de laatste koning van Zaragoza, een bijzondere betekenis hebben gehad. Suger was op de hoogte van het alom bekende Roelandslied, waarin Karel de Grote zijn verovering van Spanje voltooide door de laatste islamitische koning, Marselijs van Zaragoza, gevangen te nemen en te vermoorden. Misschien heeft hij de inname van Zaragoza door de Aragonesen en de Fransen in 1118 gezien als een hernieuwde opvoering van de eerdere overwinning van Karel de Grote op Marselijs. De vaas, die koning Imad al-Dawla zelf aan de zegevierende Aquitaniërs had meegegeven, werd een tastbaar symbool van de overwinning. Misschien zag Suger haar als een symbool van de christelijke superioriteit tegenover de Spaanse moslims en was hij er daarom zo op gebrand om haar te bemachtigen. Dat zou kunnen verklaren waarom hij zich zoveel moeite getroostte de vaas te laten vatten in edelmetaal en edelstenen. Het zou tevens verklaren waarom hij de inscriptie, die hij zelf op rijm schreef en waarin hij de opeenvolgende eigenaren van Mitadolus tot aan hemzelf en de abdij van Saint-Denis noemde, zorgvuldig toevoegde. Hij wilde dat allen die de vaas na hem zagen, zouden weten dat deze vaas van de grote islamitische koning van Zaragoza kwam. Uiteindelijk moet hij de vaas hebben laten wijden om eventuele eerdere heidense onreinheden weg te wassen en haar geschikt te maken voor haar nieuwe liturgische gebruik.
Nadat Suger haar aan de schatkamer van Saint-Denis had toegevoegd, kwam er een eind aan de omzwervingen van de vaas. Vanaf deze tijd mogen we aannemen dat pelgrims en hoogwaardigheidsbekleders die op bezoek kwamen, de vaas zagen en haar verhaal hoorden wanneer de monniken van de abdij hun schatten tentoonstelden op speciale feestdagen. Maar toen, zoals al eerder vermeld werd, vergaten de monniken in de loop van de eeuwen wie Mitadolus was geweest. Als resultaat daarvan raakten ze de eerdere geschiedenis ervan kwijt en de oorsprong van de vaas werd een mysterie. En dat is tot op heden zo gebleven.
Maar het is geen ondoorgrondelijk geheim zoals zovele middeleeuwse kunst- | |
| |
werken tegenwoordig voor ons zijn. De zorgvuldigheid waarmee Suger de naam van de eerste eigenaar van de vaas aan de inscriptie liet toevoegen, bleek vergaande consequenties te hebben voor de hedendaagse historicus op een manier die hij toen onmogelijk zou hebben kunnen voorzien.
Want alleen dat ene woord, Mitadolus, maakte het mogelijk het geheim van de vaas te ontsluieren. Zonder dat woord zou het een hopeloze taak zijn geweest. Daardoor zijn we in staat een opmerkelijk nieuw hoofdstuk toe te voegen aan de geschiedenis van wat nu, net als acht eeuwen geleden, weer kan worden gezien als één van de prachtigste, meest interessante en, geschiedkundig gezien, gedenkwaardigste kunstwerken verbonden met het Europa van de twaalfde eeuw. In drie korte decennia ging deze prachtige vaas, oorspronkelijk afkomstig uit het Nabije Oosten en van onzekere datum, bij belangrijke gebeurtenissen door de handen van sommige van enkele van de beroemdste Europeanen van die tijd: een moslim-koning, een Aquitaanse dichter-vorst, een koningin van Frankrijk, een koning van Frankrijk, en tenslotte, één van de meest gevierde abten van die tijd. Een voornamere groep eigenaren is nauwelijks voor te stellen.
Dit artikel is vertaald door de volgende derdejaars studenten Engels (Algemene Taalvariant) aan de Hogeschool Holland te Diemen, onder supervisie van drs. M.A.A. Carbaat: Marco Brouwer, Marjolein de Laat, Marcel de Groot, Léonie Jansen, Mario Joore, Lieneke van Kesteren, Marieke Koolen, Jop Lankreyer, Rapi Mairuhu, Miranda Mak, Frans Mark, Sandra Meyer, Nadege Moesker, Fatima Roos.
|
|