Madoc. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
[Nummer 3]interview• Jos Stöver en Kaj van Vliet
| |
[pagina 131]
| |
structureren van de samenleving waarin ze voorkomen, hoe hun machtsbasis georganiseerd is en welke consequenties dit heeft voor de samenleving. Terwijl we nadachten over wat we zouden gaan doen, kwam NWO met plannen voor het opzetten van het Pionierproject. Wij hebben daarop direct gereageerd. Het project zou een mooi vervolg zijn op onze promoties. We hebben een aanvraag ingediend die in 1989 werd gehonoreerd. Bij het opzetten van het onderzoek werd ons een budget ter beschikking gesteld waarmee we twee AIO's, Marian Diepeveen en Henk Hiddink, en twee OIO's, Monica van Alkemade en Jos Bazelmans, bij het project konden betrekken. Ook is er een tekenaar in dienst, Damiaan Renkens. Willem Beex, tenslotte, is onze database-manager. Hiermee heb ik dan tegelijk de interne organisatie van het project geschetst. Daarnaast zijn er nog enkele buitenstaanders. Een AIO, Ton Derks, die zich met Romeinse religie bezighoudt en Jan Slotstra van het archeologisch instituut van de Vrije Universiteit, die zich bezighoudt met de opkomst van de villawereld in de Romeinse tijd. De doelstellingen van het project kunnen heel breed van opzet zijn, maar ook vrij eng worden geformuleerd. Zo is het onderzoek naar lange-termijn-ontwikkelingen in pre- en protohistorische samenlevingen zeer breed opgezet. Veel specifieker zijn de afzonderlijke opgravingsprojecten.
• Het Pionierproject heeft dus een brede opzet. Hoe wordt zo'n onderzoek aangepakt? Met andere woorden: wat is de hoofdlijn van het project? Eigenlijk doen zich twee problemen voor: men moet een goede inhoudelijke ingang op de problematiek hebben, maar ook een die tegelijkertijd voor archeologen goed bestudeerbaar is. De meeste gegevens waarover archeologen beschikken hebben betrekking op elitegroepen. Jammer genoeg is er in Nederland altijd een beetje een aversie geweest tegen de bestudering van elitegroepen. De archeologie moest het leven van de gewone mensen reconstrueren: hoe ze ploegden, waar hun akkers lagen, wat voor zaaigoed ze gebruikten. Ons project is in die zin een doorbraak. Wij richten onze aandacht juist wel op de elitegroepen, simpelweg omdat we daarvan het beste materiaal hebben. Bovendien speelden elitegroepen in relatief weinig complexe samenlevingen een sterk structurerende rol. Voor de vroege Middeleeuwen kan dat gewoon niet worden ontkend en voor samenlevingen in bij voorbeeld de vroege IJzertijd geldt precies hetzelfde. Dat leek ons een goede ingang om hun machtsbasis te bestuderen zowel in economische, sociale als in ideologische zin. Via deze ingang proberen wij erachter te komen hoe elites door de tijden heen hun posities hebben georganiseerd. Dat is, zeg maar, de hoofdlijn van het project.
• Is er ook enige invloed uit de antropologische hoek op het project? Zeker, de antropologische aspecten zijn zeer belangrijk. Archeologisch materiaal op zich zegt niet zo veel. Een fraaie speld bij voorbeeld zegt weinig over de samenleving waarin hij werd geproduceerd, althans niets over een maatschappelijke context. Wil men de vondsten interpreteren, dan moet er hulp gezocht worden bij verwante wetenschappen, zoals de antropologie. Antropologen die zich uitgebreid met stamsamenlevingen bezighouden kunnen | |
[pagina 132]
| |
ons veel vertellen over bij voorbeeld de relatie tussen de sociale en economische organisatie. Ook de speld, die ik net als voorbeeld noemde, is uiteindelijk in die relatie ontstaan.
• In welk stadium verkeert het project nu? Zijn er al duidelijke resultaten geboekt? Formeel is het onderzoek nu halverwege. Hoever we in inhoudelijke zin zijn, kan ik niet nauwkeurig aangeven. In ieder geval is er onlangs een boek verschenen, waarin onderzoek is gepubliceerd dat door de deelnemers reeds is gedaan.Ga naar eindnoot2. Die ‘oude’ onderzoeken zijn echter volledig herschreven in het perspectief van het project. Een van de resultaten tot dusver is dat grondbezit altijd een soort automatisch en absoluut aanwezige machtsbasis voor de elite is geweest. Voor historici zal dat een minder verrassende uitkomst zijn, maar voor archeologen die nederzettingsonderzoek doen is het een mooi topic om te onderzoeken. Historici weten weliswaar dat grondbezit een machtsbron is voor de elite, maar er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar de wijze waarop dat grondbezit een machtsbron is voor elitegroepen. Dat is wat wij ook onderzoeken. Zo gaat men in de historische literatuur over het algemeen uit van het idee dat grondbezit wat moet opbrengen wil het überhaupt als machtsbron dienen. Dat idee is gebaseerd op heel moderne economische opvattingen: wat heeft men aan grond die niets opbrengt? Vermelding van grondbezit in vroeg-middeleeuwse bronnen betreft voor tachtig tot negentig procent schenkingen van grond aan kloosters en andere religieuze instellingen. Van schenking of verhandeling van grond onder de elite onderling weten we veel minder. Toch zal ook binnen deze groep grond zijn verkocht of weggegeven, we hebben er alleen geen schriftelijke neerslag van. We weten dus eigenlijk niets over het doel van de onderlinge schenkingen. Terwijl de voor de vroege Middeleeuwen zo karakteristieke grondversnippering door de kerkelijke instellingen negatief wordt afgeschilderd, zou het best zo kunnen zijn dat versnippering van grondgebied onder de niet-kerkelijke elite een gewenste toestand was. Mogelijk was het een methode om hun machtspositie te handhaven of te reproduceren. Dat staat diametraal tegenover het idee dat men mooie georganiseerde stukken grond moest hebben, die zoveel mogelijk moesten opbrengen. Het nederzettingslandschap is heel dynamisch; het blijft niet een of twee generaties hetzelfde. Er wordt ongelooflijk met grond geschoven. Waarschijnlijk dacht men niet territoriaal, maar in netwerken. In de netwerken speelde de uitwisseling van geschenken en grond een grote rol. Zo zou het kunnen zijn dat het einde nabij is als een vroeg-middeleeuwse elitegroep geen grond meer kan uitdelen. De hele organisatie en perceptie van landbezit van elitegroepen zou wel eens wezenlijk anders kunnen zijn dan die van kerkelijke instellingen, die wel aan ons is overgeleverd. Het cultureel systeem bepaalde dat er alleen maar in bepaalde situaties een oorkonde werd opgemaakt, namelijk wanneer een wereldlijk heer een schenking doet aan een kerkelijke instelling. Zo'n schenking houdt een wezenlijke transformatie in van de positie van dat stuk grond in de samenleving. De grond maakte niet langer deel uit van het netwerk van de schenkende elite. Het is niet meer te gebruiken in het circuit | |
[pagina 133]
| |
van de elite, het wordt vanuit de privé-sfeer in een semi-publieke sfeer gebracht, de kerk. Met het opmaken van de oorkonde wordt er een transformatieritueel opgevoerd. Bij een verkoop van grond tussen twee edelen daarentegen, blijft de grond dezelfde functie houden en een oorkonde is dan ook niet nodig. Wanneer men in termen van netwerken nadenkt over vroeg-middeleeuws grondbezit, dan kan men tot heel andere opvattingen komen dan wat er tot nu toe over te lezen valt. Om op de vraag terug te komen: we hebben een reeks ideeën die aangeven in welke richting het onderzoek zich moet ontwikkelen. In die zin zijn we een stuk verder gekomen.
• Je maakt alleen gebruik van gepubliceerd archeologisch onderzoek. In hoeverre is dat representatief? Over ontzettend veel archeologisch materiaal is niets gepubliceerd. Dat is waar, maar we hebben een beetje geluk. Iedereen wil namelijk zijn goud- en zilvervondsten wel publiceren. Graven met mooie spullen erin en dergelijke zijn over het algemeen goed gedocumenteerd. Jammer genoeg gaat het vaak slechts om voorberichten, die voor ons te mager zijn. In Nederland is het wel heel verschrikkelijk gesteld, omdat tachtig procent van het archeologisch onderzoek niet is gepubliceerd. Belangrijk materiaal ligt dikwijls in kasten. Toch is er vaak wel een en ander bekend uit voorpublikaties. De auteurs ervan zijn te benaderen met de vraag of het materiaal gebruikt mag worden. Zo inventariseren we op het moment in België alle zogenaamde zwaardgraven uit de vroege Middeleeuwen. Een archeologe heeft daar een fantastisch grafveld gevonden waarover niet gepubliceerd is. Op ons verzoek zal zij over de dertien zwaardgraven die in het grafveld werden aangetroffen van te voren publiceren. Er is enorm veel materiaal, maar dat moet wel geïnventariseerd worden. Wij moeten beginnen met het in kaart brengen van bij voorbeeld zwaardgraven. Dat is eigenlijk nooit fatsoenlijk gebeurd, omdat het een onnoemelijke klus is. Over het bronnenmateriaal en de hoeveelheid ervan maken wij ons nog het minste zorgen. Veel belangrijker is de kwaliteit van de opgraving destijds. Vaak is het zelfs zo dat de nieuwe onderzoeken zoveel beter zijn dan oudere, dat je oudere onderzoeken laat voor wat ze zijn.
• Maar ook die oude onderzoeken leveren gegevens op. Je bent toch afhankelijk van grote hoeveelheden gegevens...? We werken natuurlijk op verschillende niveaus. Een onderzoek dat heel Noord-Gallië beslaat levert globale resultaten op. Zo'n onderzoek geeft algemene ontwikkelingen aan die zich over heel Noord-Gallië voordoen. Je krijgt dan resultaten zoals: zwaardgraven verdwijnen het eerst rond de Seine, vervolgens in Noord-Frankrijk, dan in België en het Rijngebied en dan pas in het gebied van de Alemanni en de Saksen. Op een heel ander niveau bevindt zich het onderzoek naar een individuele nederzetting, zoals ik die momenteel in Geldrop bestudeer, waarin je in een heel klein gebied bepaalde ontwikkelingen in detail kan volgen. Zouden we de be- | |
[pagina 134]
| |
schikking hebben over een specifiek onderzoek naar een nederzetting uit, laten we zeggen, de jaren veertig, dan zou ik die opgraving laten zitten ten gunste van het moderne onderzoek, dat zoveel beter is. Daarentegen proberen we zoveel mogelijk onderzoeken, zowel oude als recente, te betrekken bij het schetsen van een grote lijn.
• Gebruik je alle soorten historische bronnen of maak je daar een selectie in? In regesten kun je al dikwijls het karakter van de transactie aflezen. Er zijn verder voldoende bronnenreeksen voorhanden. Hiermee kunnen we historische gegevens karteren zoals we ook archeologische vondsten karteren. Verhalende bronnen gebruiken we nauwelijks.
• Als je het interdisciplinaire karakter van het project in ogenschouw neemt, zou dan een historicus in het gezelschap niet misstaan? Ik had hem onmiddellijk aangenomen als er voldoende geld zou zijn geweest. Vervolgens had deze historicus dan als het ware een beetje in de antropologische richting meegebogen moeten worden. Het is geen traditie in de Nederlandse middeleeuwse geschiedschrijving om heel antropologisch of etnografisch te denken. Zo zou het fantastisch zijn als iemand Gregorius van Tours gelezen had, niet vanuit het perspectief ‘wat staat er in zo'n bron, wat kan ik als waar overnemen’, maar gewoon als Gregorius' representatie van de Frankische wereld.
• In hoeverre zijn samenlevingen uit de prehistorie te vergelijken of te combineren met samenlevingen uit de vroege Middeleeuwen? De vraag is òf wij ze combineren of vergelijken. We onderzoeken ze vanuit hetzelfde perspectief en dat is iets anders. In de archeologie heeft het gebruik van antropologie en sociologie een traditie, maar vooral vanuit een wat evolutionistisch perspectief. We hebben de complexiteit van samenlevingsmodellen met elkaar vergeleken: jagers en verzamelaars, vroege landbouwers en vroege staten, ontwikkelde staten, etcetera. Het was ongestraft mogelijk verschillende samenlevingen met elkaar te vergelijken, of ze nu uit Zuid-Amerika kwamen of uit Nederland. Op den duur werkt deze methode niet meer. Liever maken we dan ook vergelijkingen tussen samenlevingen die contemporain in dezelfde context zitten, de samenlevingen in Noordwest-Europa bij voorbeeld, en samenlevingen die historisch met elkaar verbonden zijn. De ene samenleving is dan een transformatie van de vorige; zo is de vroeg-middeleeuwse samenleving een transformatie van de Romeinse samenleving. In deze zin kunnen reeksen samenlevingen in de tijd met elkaar vergeleken worden. Er is een aantal kenmerken aan te geven dat van Europese samenlevingen Europese samenlevingen maakt, en geen Afrikaanse. Een van die kenmerken die over een lange termijn te volgen is, is de grote waarde die aan het krijgerschap wordt toegedicht, hetgeen ook in de vroege Middeleeuwen nog evident het geval is. In vroeg-middeleeuwse grafvelden stikt het van de wapens. Een vraag die gesteld zou kunnen worden is: zijn die wapens in grafvelden een kenmerk van juist die samenleving op dat moment, of is het een onderdeel van een langer lo- | |
[pagina 135]
| |
pende Europese traditie die van Europese stammen Europese stammen maakt? Die vraag is te onderzoeken, hoewel de kwestie veel complexer ligt dan ik hem nu voorstel. Vanaf de late Bronstijd tot het jaar nul zijn er wapenbijgiften gevonden. Ze zijn relatief schaars in relatie tot het totale aantal graven, dus men heeft altijd met leden van de elite te maken. Als deze figuren hun status representeren, bij voorbeeld door middel van een grafritueel, dan spelen die elementen die naar het krijgerschap verwijzen een heel dominante rol. Het is een kwestie van interpretatie. Als het grafritueel niet een context is om iets te representeren dan wordt het al een stuk moeilijker. In de Romeinse tijd verdwijnen de wapens uit de graven. Werd men in de IJzertijd met zwaarden begraven, in de eerste eeuw na Christus gebeurt dit nietBovenaanzichten van de zuidelijke (boven) en noordelijke (onder) grafgroep te Dommelen. Bron: Frans Theuws, ‘Landed property and manorial organisation in northern Austrasia. Some considerations and a case study’. In: Nico Roymans and Frans Theuws (eds.), Images of the past. Studies on ancient societies in northwestern Europe. Amsterdam, 1991, p. 299-407, fig. 15 (p. 366).
| |
[pagina 136]
| |
meer. De snelheid waarmee de Romeinse gebruiken worden geaccepteerd doet je afvragen of een reeks van die martiale waarden verdween uit de inheemse samenleving onder Romeinse dominantie. Later komt het gebruik van de wapenbijgiften namelijk weer terug. Een ander structureel element dat in de Westeuropese samenlevingen ontstaat is de wijze van denken over patroon-cliëntverhoudingen. Een patroon beschikte over een entourage van afhankelijken, zijn cliënten.
• Hoe zijn patroon-cliëntverhoudingen in een archeologische bron te traceren? Zijn de graven van cliënten en patronen verschillend? Waarin onderscheiden ze zich? In het aantal bijgaven in het graf. In een grafveld is onmiddellijk te zien waar de baas ligt en waar de rest van het volk. De elite wordt in grotere grafkamers begraven met grote heuvels eromheen en met veel rijker materiaal erin. De elite verdwijnt ook het eerst uit de grafvelden om bij kerken begraven te worden.
• Maar is een cliënt dan gewoon een armer iemand of is een cliënt een afhankelijke? En hoe zie je in een archeologische bron die afhankelijkheid terug? Daar zou ik je grafvelden voor moeten laten zien (afbeelding 1). Deze nederzetting is van rond 700. Er zijn twee nederzettingsdelen, met twee groepjes huizen en twee groepjes graven. In de ene groep liggen de graven los van elkaar, de andere groep lijkt wel een pakhuis van graven, op elkaar en langs elkaar liggen ze. De kisten zijn veel smaller dan in de eerste groep, waarin 22 gouden en zilveren voorwerpen werden aangetroffen. In de kleinere graven was niets. De twee typen graven liggen ook in verschillende delen van de nederzetting. Mijn hypothese is dus, dat in de groep grote graven de bazen lagen en in de opeengepakte kleinere hun afhankelijken. Er stond natuurlijk geen bordje bij, maar dit soort afhankelijkheidsrelaties ontwikkelt zich in de loop van de Karolingische tijd. Mogelijk werden de relaties in de tijd dat deze nederzetting bloeide gedefinieerd en aangescherpt, terwijl men daarbij voortbouwde op oudere relationele tradities.
Frans Theuws tenslotte: als je naar resultaten vraagt, dan zeg ik: we hebben er tweeëneenhalf jaar over gedaan om een hele hoop zaken op een rij te zetten die voor ons onderzoek relevant zouden kunnen zijn. Ik heb ook nooit de illusie gehad dat ik dit soort thema's in vijf jaar uitputtend zou kunnen behandelen. Ik moet er niet aan denken! |
|