Madoc. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
Rik van Daele, Marcel Ryssen, Herman Heyse, Het land van Reynaert. Leuven (Davidsfonds), 1991. 192 p. Geïll. ISBN 90 6152 744 9. f 24,95De combinatie van Middelnederlandse letterkunde, geschiedenis van Vlaanderen, wandel- en fietstoerisme en brandend actuele milieuproblemen ligt niet voor de hand. Toch gebeurde dit - en met succes - in het sympathieke boekje Het land van Reynaert van Rik van Daele, Marcel Ryssen en de onlangs overleden Herman Heyse. Het telt 192 bladzijden, tientallen zwart/wit-foto's en een aantal gedetailleerde streekkaarten en stadsplannetjes. Het boek geeft als reisgids een uitvoerige verklaring bij de nieuwe Reynaertroute die op Pinksteren 1991 officieel werd ingereden. Het verschijnsel van zo'n toeristische route is op zichzelf reeds interessant. Ik blijf er dan ook even bij stilstaan. Het begon allemaal bij het Vlaamse dierenepos Van den vos Reynaerde, medio dertiende eeuw geschreven door een zekere Willem ‘die Madocke makede’. De dichter vermeldt een aantal plaatsnamen die grof geschetst in ‘Waes, int soete lant’ (Comburgse redactie, v. 2257) gesitueerd zijn, dat is de streek in Oost-Vlaanderen tussen Hulst, Rupelmonde en Destelbergen met Lokeren en Sint-Niklaas als belangrijkste steden. Sommige van deze plaatsnamen gaven geen aanleiding tot discussie. Ze zijn ondubbelzinnig op oude kaarten weer te vinden: Hijfte (waar volgens de vos een complot tegen de leeuw Nobel zou zijn beraamd), Absdale (de herkomstaanduiding van een der dorpers die de beer Bruun afranselen) en Elmare (het klooster waar de wolf monnik wilde worden). Andere toponiemen werkten daarentegen door hun vaagheid sterk op de verbeelding, zodat plaatselijke filologen en historici met ontroerende ijver en met een niet te stuiten enthousiasme aan het werk gingen om aan te tonen dat Hulsterlo, Kriekeputte en Malpertuus zich in hun achtertuin bevonden. In de talrijke pogingen om Reynaerts kromme paden te volgen, beperkte men zich trouwens niet tot de plaatsnamen. Men probeerde het hele vosselandschap in kaart te brengen, overigens niet zonder dat dit gepaard ging met levendige polemieken. Voor Maurits Gysseling, de auteur van het beroemde Corpus van Middelnederlandse teksten, bevond het hof van koning Nobel zich in het Gentse Gravensteen. Andere vossejagers zagen Nobel echter in Stekene resideren; weer anderen in Daknam bij Lokeren... Pastoor de Wilde wist zelfs - op enkele tientallen meters nauwkeurig - te bepalen waar Bruun de beer in de Schelde was gesukkeld en zo aan de woeste aanval van de dorpelingen wist te ontsnappen. Maar naast deze identificatiepoging staan er vele andere. De onduidelijkheid en de verwarring werden trouwens door de handschriftelijke overlevering in de hand gewerkt. De eerste ontmoeting tussen de vos en de wolf vindt volgens de Comburgse redactie plaats ‘bi Besele’ onder een boom (v. 2097). De inwoners van Bazel bij Rupelmonde juichten: dit gebeurde bij ons! Toen echter in het begin van deze eeuw de lezing van het Dyckse handschrift bekend raakte, was het de beurt aan de inwoners van Belsele, ten westen | |
[pagina 111]
| |
van Sint-Niklaas, om een hoge borst op te zetten: stond er immers niet ondubbelzinnig ‘bi belsele’? Zo ontstonden verschillende plaatsen die voor zich het label ‘Reynaertgemeente’ opeisten. Door deze met elkaar te verbinden, ontstond de Reynaertroute. Een eerste route voor ‘autowandel’-toerisme werd in 1955 ingehuldigd in aanwezigheid van een hele reeks bekende Vlamingen en Nederlanders, waaronder Stijn Streuvels en de professoren W. Gs Hellinga (Amsterdam) en P. de Keyser (Gent). Langs het traject werden zeven Reynaertbanken geplaatst, met tekstverwijzingen naar het beroemde verhaal; tal van beelden, naamborden en straatnamen hielpen de toerist om de vossedraad niet te verliezen. Een echte routebeschrijving kwam echter nooit tot stand; bovendien evolueerde de verkeerssituatie in het Waasland zodanig dat naar minder gevaarlijke wegen diende te worden uitgekeken. In 1991 ontstond dan de nieuwe Reynaertroute onder impuls van de drie schrijvers van Het land van Reynaert. De totale lengte van de kernroute voor autotoerisme bedraagt ongeveer 85 km (kronkelend van Hulst naar Sint-Niklaas). Er werd gezorgd voor uitwijkroutes en alternatieve stukken. Zo is er te Daknam een uitbreiding voorzien richting Destelbergen (ca. 60 km) en krijgt de route te Sint-Niklaas een verlengstuk naar Rupelmonde (19 km). Het is ook goed mogelijk de route in verschillende delen op te splitsen voor verschillende uitstapjes. Helemaal nieuw is dat, naar het voorbeeld van de Engelse long distant paths, een voettocht werd uitgestippeld die de meest typische Reynaertplaatsen verbindt met de prachtigste (dikwijls voor de auto onbereikbare) stukjes natuur. Het pad telt in zijn geheel iets meer dan 100 km, maar het kan ook in aparte stukken van gemiddeld 11 km bewandeld worden; ook hier zijn uitbreidingen of verkortingen mogelijk (de deelafstanden zijn telkens aangeduid); op de bijgevoegde kaarten zijn ook rustpunten aangeduid. Uiteraard kunnen de fietsers van de twee routes gebruik maken. Wat kun je op deze nieuwe Reynaertroutes verwachten? Op de meest onverwachte plaatsen wordt de wandelaar met het oude Reynaertverhaal, maar vooral met de moderne receptie van het werk geconfronteerd. Ik denk hierbij aan een reeks prachtige beelden in een vaak unieke omgeving: zo bij voorbeeld de beeldenreeks van Albert de Smedt bij de zeer gave H. Kruiskerk (ca. 1250) in Scheldegotiek te Stekene, maar ook de raaf Tiecelijn op de galg, vlak voor de oude waterburcht Wissekerke (Bazel), dat zelf in de omgeving van een nog ongerept natuurreservaat ligt. Ik denk ook aan het lekkere ‘kloosterbier’ (trappist) in de herberg ‘Reynaert die Vos’ op de boomrijke markt van Daknam met uitzicht op de twaalfde-eeuwse, romaanse kerktoren en het graf van Coppe, de door Reynaert vermoorde kip. En verder is er Rupelmonde, de schitterende plaats aan de Scheldeoever, met op het Mercatoreiland de Graventoren (veertiende eeuw) en de enige overgebleven getijmolen op de Schelde (zestiende eeuw). Het Reynaertmuseum aldaar bevat een reeks moderne tekeningen en schilderijen, maar valt toch wat tegen als visualisering van het middeleeuwse dierenepos (de gegeven informatie is overigens weinig accuraat). Het is een oude verzuchting van mij: waarom denkt men in het Waasland niet aan een grootse, professioneel opgezette tentoonstelling waarin Van den vos Reynaerde in zijn cultuurhistorische context wordt gesitueerd en geduid (de Dampierres, | |
[pagina 112]
| |
de bloeiende Franse en Latijnse literatuur van die dagen, de invloed van het werk op de Europese literatuur, enzovoort)? Vooral het landschap in het eerste deel van de route, die in Hulst vertrekt, heeft op mij diepe indruk nagelaten: de verschillende plaatsen waar mogelijk Kriekeputte moet worden gezocht (Kieldrecht, Meerdonk, Clinge), zijn bijzonder mooi. Het verdronken land van Saeftinge met zijn unieke fauna en flora ligt in de buurt, maar ook - helaas - het lelijke monster van de Schelde-industrie dat langzaam naderbijkruipt. Het geeft de auteurs scherpe woorden in de mond: ‘Het moet maar eens gedaan zijn dat Antwerpse en andere politici deze streek beschouwen als de vuilnisbak van Vlaanderen (kerncentrale in Doel, chemische industrie op de Linkeroever, het sterk vervuilde Scheldewater door de industrie van Antwerpen, Brussel en Tessenderlo, plannen voor het dumpen van kernafval in Kruibeke...)’ (p. 60). J.D. Janssens |
|