aanwezigheid van christelijke pelgrims, meestal niet meer dan slechts een teken van bezoek door christenen, die evengoed uit de naaste omgeving afkomstig konden zijn. De groeiende betekenis van de heiligen- en reliekenverering in de loop van de vijfde en zesde eeuw maakte bovendien van vrijwel ieder kerkgebouw een martyrium, dat vaak op verering van elders kon rekenen.
Het is echter duidelijk dat er, vooral in het oostelijk deel van het mediterrane gebied, een aantal centra was dat zich bij uitstek mocht verheugen in de belangstelling van grote groepen gelovigen uit de gehele christelijke wereld.
Niet alleen omwille van de verering van plaatsen verbonden aan het Oude en Nieuwe Testament reisde de pelgrim naar het Oosten: de faam van de asceten en heremieten die in de Egyptische en Syrische woestijn leefden of geleefd hadden was tot ver in de Westerse wereld doorgedrongen. Rond het graf van de heilige Menas in Egypte en de zuil van de pilaarheilige Symeon in Syrië ontstonden in de vijfde en zesde eeuw omvangrijke religieuze complexen - een ware pelgrimsindustrie, die slechts met die van Santiago de Compostella en Lourdes vergeleken kan worden.
Dichter bij ‘huis’ was het vooral de verering van het graf van Petrus te Rome, welke grote stromen pelgrims in beweging bracht. Toen aan het eind van de zesde eeuw, onder het pontificaat van Gregorius de Grote, de kerk van St. Pieter tot het symbolisch centrum werd van de pauselijke macht, leidde dit tot een unieke aanpassing van de liturgische inrichting, waarbij de absisvloer werd verhoogd, zodat cathedra en altaar de gewenste axiale positionering op het ontstane podium kregen, terwijl de vereerde resten van Petrus door middel van een ringcrypte onder het podium, bereikbaar bleven voor de pelgrims. Door het grote prestige van de kerk van St. Pieter kon de daar bereikte oplossing tot ideaal-model worden van de vroegmiddeleeuwse kerkbouw. Interessant was de discussie die zich tijdens het congres afspeelde tussen de Leidse referent Sible de Blaauw en de representant uit Basel, Beat Brenk. De laatste betoogde dat het graf van Petrus aanvankelijk in het geheel niet toegankelijk was, en door de aanleg van de ringcrypte slechts werd onstloten voor een beperkte, bevoorrechte groep. De Blaauw was van mening dat het graf door de ringcrypte juist voor grote groepen pelgrims toegankelijk werd; de talrijke graffiti die op de resten van de ringcrypte zijn gevonden geven hem op dat punt gelijk. Het past ook beter bij de universele verering die de apostelvorst genoot en die in toenemende mate werd gedeeld door de nieuwe christelijke volkeren van het Noorden.
Naast deze grootschalige pelgrimscentra zijn er echter ontelbare kleine heiligdommen geweest die een plaatselijke of regionale betekenis hadden als rustplaats van een lokale martelaar, een bisschop, kluizenaar of abt, als verblijfplaats van een styliet (zuilenheilige) of anderszins.
De vele bijdragen, die overigens op zijn vroegst pas in 1994 worden gepubliceerd, brachten een breed spectrum aan thema's ter sprake, waarbij naast christelijke ook heidense, joodse en islamitische heiligdommen en pelgrimage aan de orde kwamen. De architectuur van het pelgrimsoord stond daarbij vrijwel steeds centraal, met uitzondering van een interessante bijdrage van Josef Engemann (Bonn), die de magische en onheil-afwerende (apotropeïsche) functie van contactrelieken onderzocht.