Madoc. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]‘De geest van een vreemde’.
| |
[pagina 2]
| |
mij was de vertaling in het Duits, want die opende als het ware de poort naar het Westen. Met de vertaler had ik overigens enige problemen. Deze historicus uit de voormalige DDR voegde namelijk aan het begin van elk hoofdstuk allerlei marxistisch-leninistische frases toe. Dit zou nodig zijn om het boek in de DDR gepubliceerd te krijgen, zei hij. Na protest van mijn kant verdwenen deze interpolaties wel, maar het boek werd voorzien van een zwaar ideologisch gekleurd nawoord. Bij de licentie-uitgave van Beck in de Bondsrepubliek verdween ook dit nawoord. Een reden voor het succes van uw werk is misschien dat het nauw aansluit bij de belangstelling voor de geschiedenis van mentaliteit en cultuur. Het heeft veel gemeenschappelijk met werk uit de Franse historiografie, met name dat van de Annales. Bent u door de Annales beïnvloed? Deze vraag is moeilijk te beantwoorden. Natuurlijk ben ik beïnvloed door de Annales. Ik beschouw Marc Bloch als mijn leermeester, hoewel ik hem nooit persoonlijk ontmoet heb. Zijn werk is van grote invloed op mij geweest. In de huidige geschiedwetenschap is iemand als Jacques Le Goff volgens mij een heel belangrijke figuur. Tegelijkertijd wil ik er de nadruk op leggen dat ik niet alleen Franse invloed ondergaan heb, maar ook een Russische achtergrond heb. | |
[pagina 3]
| |
semiotici vind ik bijzonder waardevol en belangrijk omdat ze de weg opent naar diepere lagen in de tekst. Lotman en de zijnen zijn niet tevreden met de oppervlakkige laag van de tekst, maar proberen door te dringen tot de dieper liggende lagen, tot de inhoud die misschien niet expliciet geformuleerd en goed overdacht is. Deze benadering is ook voor mijn werk heel belangrijk. Uw laatste boek is getiteld Middeleeuwse volkscultuur. Wat verstaat u eigenlijk onder het begrip ‘volkscultuur’? Op dit moment lijkt het mij een niet erg exacte aanduiding. Toen ik begon met de studie van de volkscultuur, leek het mij mogelijk om de kenmerken van de cultuur te beschrijven van het middeleeuwse volk, en dan bedoel ik het gewone volk, de boeren op de eerste plaats. Maar tijdens de studie van deze complexe materie kwam ik tot de ontdekking dat het bijna onmogelijk is om de zogeheten ‘zuivere cultuur van het volk’ te reconstrueren. Alle informatie die we hebben, komt immers van mensen verbonden aan de kerk, van de geletterden. Dat is dus niet de zuivere cultuur van het volk, maar de interpretatie ervan door de vertegenwoordigers van de geleerde cultuur. Daarom veranderde ik mijn houding tegenover het begrip ‘volkscultuur’ en ga ik er nu van uit dat het eigenlijk alleen mogelijk is de relatie tussen beide culturen, de cultuur van de geletterden en die van het volk, te bestuderen. Bovendien ben ik ervan overtuigd dat het onderscheid tussen de cultuur van de geletterden en de cultuur van het gewone volk, ook niet helemaal eenduidig is. Ik ben er namelijk van doordrongen geraakt dat iedereen in de Middeleeuwen, ook al behoorde men niet tot het gewone volk maar tot de geletterden, tot groeperingen als de geestelijkheid, de adel of een andere groep zoals het stadspatriciaat, in zekere zin deel uitmaakte van beide culturen. Enerzijds behoorde iemand tot de geleerde cultuur, omdat hij een bepaalde opvoeding genoten kon hebben, maar anderzijds stond hij tegelijkertijd niet helemaal vreemd tegenover de tradities van het | |
[pagina 4]
| |
| |
[pagina 5]
| |
volk. Hij had deel aan de kennis van het volk en aan volkse geloofsvoorstellingen die misschien gedeeltelijk in tegenspraak waren met het officiële christendom. Dus je kunt zeggen dat er in elke middeleeuwse mens een laag van volkscultuur aanwezig was? Natuurlijk. Iedereen kende deze, was erin geboren. Hoe kunnen wij hier nu iets van te weten komen. Hoe krijgt de historicus toegang tot deze ‘laag’? Daarvoor is het nodig de juiste bronnen te vinden. Er zijn bronnen die ons kunnen helpen om door te dringen in de diepte van hun geest. Heiligenlevens zijn hiervoor zeer interessant. Want de verering van heiligen ontstond meestal niet bij de geleerden. Vaak gebeurde dit spontaan. Mensen hadden heiligen nodig. Daarna werden sommige elementen wel onderdrukt of veranderd, maar desondanks is het mogelijk om enkele volkse wortels te ontdekken. Andere interessante bronnen zijn de boeteboeken. Natuurlijk bevatten deze alleen de tijdens de biecht gestelde vragen en niet de antwoorden, maar deze vragen werden gesteld door mensen die de neigingen kenden van het volk waarin dit afweek van het officiële christendom. Deze teksten zijn heel belangrijk. Daarnaast heb je nog de zogeheten exempla, middeleeuwse exempelen die in preken opgenomen werden. Ze zijn rijk aan materiaal en geven informatie van allerlei soort. Het is mijn ervaring dat de interpretatie van veel aspecten van het christendom in deze bronnen sterk verschilde van het officiële christendom. Deze verschillen werden weliswaar als afwijkingen | |
[pagina 6]
| |
beschouwd, maar de kerk onderdrukte deze niet. De kerk maakte er juist gebruik van, en niet alleen omdat zij feedback nodig had van het volk. Ook geestelijken stonden immers in zekere zin in deze culturele traditie: zij kenden deze, absorbeerden haar, maar probeerden haar ook te veranderen. Dus er is voor historici nog erg veel te doen? Ja. Het onderwerp, het probleem van de lagen van de cultuur, is nieuw, maar een hoop van de bronnen zijn dat niet. Zij zijn in de negentiende en het begin van deze eeuw gepubliceerd en zijn al door velen bestudeerd. Nu zijn er echter nieuwe problemen gesteld. De bekende bronnen moeten opnieuw geïnterpreteerd worden en we moeten proberen door te dringen tot hun essentie. Naar mijn idee hebben we zeker mogelijkheden om deze wereld dieper te doorgronden. U spreekt over verschillende lagen van cultuur, waarvan er één eigen is aan het hele volk, die u volkscultuur noemt, en een ander toebehoort aan een elite. Zou je kunnen zeggen dat uw eerste boek, dat over categorieën van de middeleeuwse cultuur, vooral het gemeenschappelijke van deze lagen behandelt en uw tweede boek meer gericht is op de interactie tussen de beide cultuurlagen? Ja. Maar ik wil graag een aspect van mijn boek over de categorieën benadrukken. Enkele critici schreven dat mijn generalisaties te algemeen waren. Ik spreek bij voorbeeld over ‘middeleeuwse’ cultuur. Volgens | |
[pagina 7]
| |
hen kun je niet in zulke algemene zin van ‘de Middeleeuwen’ spreken. De kritiek had niet alleen betrekking op een gebrek aan chronologische precisie, maar ook op dat aan geografische nauwkeurigheid. Ik behandel in het boek Noord-Europa, Centraal-Europa, het Middellandse Zeegebied en zou onvoldoende oog gehad hebben voor regionale verschillen. Met deze kritiek ben ik het eens, maar tegelijkertijd wil ik er de nadruk op leggen dat ik niet van plan was de middeleeuwse cultuur te reconstrueren zoals die in werkelijkheid bestond. Ik geloof namelijk dat dat onmogelijk is. Onze historische reconstructie is letterlijk een constructie van de historicus. Wat ik wel wilde doen was het construeren van een ideaaltype om zo instrumenten aan te reiken voor verdere analyse. Ik geloof dus niet dat de voorstellingen van tijd en ruimte, van arbeid en armoede, rijkdom en persoonlijkheid die ik beschreven heb, mijn lezers de juiste weergave bieden van de grote variëteit hiervan in de werkelijkheid. Maar mijn beschrijving is te vergelijken met de ideaaltypen van Max Weber. Het is nodig om deze te verifiëren, beter gezegd om ze te falsifiëren in de zin van Karl Popper. Wat betreft mijn tweede boek over volkscultuur, daarin wilde ik bepaalde aspecten van cultuur bestuderen. Al in mijn boek over categorieën ging ik ervan uit dat cultuur niet monolithisch was, maar in dat boek was mijn doelstelling anders. In uw werk beschrijft u de ‘groteske’ als een specifiek kenmerk van de middeleeuwse cultuur. Kunt u daarover iets meer zeggen? Toen ik het begrip ‘groteske’ gebruikte, deed ik dat in een ruimere betekenis dan waarin het begrip tot dan toe gebruikt was. Misschien was die niet helemaal correct, maar ik probeerde een begrip te vinden dat de eigenheid van deze cultuur kon uitdrukken. Dit jaar werd ik door een collega van mij in Moskou, een filosoof, bekritiseerd vanwege mijn gebruik van dit begrip. Volgens hem is de groteske het produkt van de overgangsperiode, toen de middeleeuwse cultuur in haar herfsttij was en de Renaissance nog in de kinderschoenen stond. Deze hele zaak is dus nog in dispuut. Maar ik ken geen ander begrip om die scherpe ambivalentie tussen enerzijds het serieuze en anderzijds het lachen erom, het carnavaleske, uit te drukken. Ik doel bij voorbeeld op de verdraaiing van de officiële christelijke leer door de volkse geest, op de fundamentele ‘vreemdheid’ van het middeleeuwse denken, zoals dat zich aan ons voordoet. Die denkwereld lijkt op de geest van een buitenaards wezen, is heel anders dan de onze. | |
[pagina 8]
| |
verstand gebruiken om hen te begrijpen. Dit is voor mij onhistorisch. Maar deze vooronderstelling werd en wordt nog steeds gebruikt door historici. Er is echter ook een geheel tegengestelde benadering. Een vooronderstelling daarin is dat we te maken hebben met de geest van een vreemde, die over verscheidene zaken heel anders dacht, en wel moest denken, dan wij doen. Het is noodzakelijk deze ‘vreemdheid’ van denken voor ogen te houden en te trachten daar dieper in door te dringen. Deze benadering is veel vruchtbaarder dan de eerdergenoemde, maar vereist onderzoek voor elke kleine stap. |
|