| |
| |
| |
[Nummer 2]
Ria Jansen-Sieben
Artes-literatuur
Prof. dr. Ria Jansen-Sieben is binnen onze taalgrenzen een pionier op haar vakgebied. Na meer dan twee decennia van verkenningen in en speurtochten naar Middelnederlandse artes-teksten, publiceerde zij onlangs het resultaat van die arbeid: het Repertorium van de Middelnederlandse Artesliteratuur (Utrecht (HES), 1989). Dit boek is Fundgrube en gids tegelijk voor neerlandistische en mediëvistische onderzoekers. Behalve wegbereidster is de Brusselse hoogleraar een warm pleitbezorgster voor de studie van de artes-literatuur. Die is, zo zet zij hieronder uiteen, onontbeerlijk voor een goed inzicht in taal- èn letterkunde van het Middelnederlands.
Het begrip ‘artes-literatuur’ beleeft in de neerlandistiek de laatste jaren langzaam maar gestadig een zekere opgang. Velen zal de term thans wellicht enigszins vertrouwd in de oren klinken, maar misschien is het nog niet iedereen even duidelijk welke lading de vlag precies dekt. Het is trouwens vrij moeilijk een sluitende definitie voor het genre te bedenken. Meestal wordt die vervangen door een gedeeltelijk negatieve opsomming: ‘alle geschriften die een utilitair, instructief, en niet (hoofdzakelijk) een recreatief, esthetisch, religieus of emotioneel doel beogen’.
Concreet gaat het hier om een enorme hoeveelheid ‘niet-literaire’ (dat is niet tot de bellettrie behorende) teksten van zeer uiteenlopende aard, waarvoor traditioneel in wetenschappelijke kringen weinig belangstelling bestond, en die sinds het begin van de filologie-studie en tot voor kort als onesthetisch, onbelangrijk, moeilijk toegankelijk, enzovoort, terzijde werden geschoven. Toch werd reeds op het einde van de zeventiende eeuw de aandacht op dit soort teksten gevestigd door de filosoof Leibniz,
| |
| |
die wees op de grote rijkdom van de Duitse taal op het gebied van het handwerk. Honderdvijftig jaar later werd dit met meer nadruk en uitvoeriger herhaald door de germanisten Franz Pfeiffer, Joseph Haupt en Jacob Grimm. De laatste heeft het over de ‘frische und natürlichkeit’ van de gebruiksteksten en beschouwt die als ‘sehr reichhaltig und diensam’ voor de filologie. Toch blijft dit alles voorlopig dode letter: wie het Deutsches Wörterbuch van Grimm openslaat merkt de gigantische lacunes.
De eerste impuls komt uit het Noorden: de plannen voor een Middelnederlandsch Woordenboek zijn in de negentiende eeuw oorzaak van de actualisering van medische en juridische teksten, met de bedoeling toch ook iets van de woordenschat uit een andere sfeer dan de bellettrie (het leeuwedeel!) op te nemen. Het resultaat van deze (overigens snel voorbijgaande) belangstelling zijn enkele edities van Middelnederlandse geneeskundige werken, bezorgd door artsen (Geyl, Munk, Van Leersum). Noord-Duitsland volgt, met het oog op de redactie van het Mittelniederdeutsches Wörterbuch (van C. Borchling en A. Lasch). En vanaf circa 1900 ontstaat er aan de Duitse universiteiten een groeiende belangstelling voor deze zo volumineuze en rijk geschakeerde literatuur. Deze belangstelling was echter uitsluitend historisch en technisch, niet filologisch gericht. Maar decisief is dat teksten uitgegeven worden, hoewel die vooralsnog zonder echo blijven bij filologen of linguïsten, zowel in Duitsland als in Nederland (waar men er na drie of vier edities van medische werken de brui aan gaf).
In de dertiger jaren komt onder de impuls van één man stilaan een grondige wijziging van de situatie tot stand. Het begin van de systematische filologische bestudering van middeleeuwse gebruiksteksten is onverbreekbaar verbonden met de naam van Gerhard Eis, niet alleen de initiator, promotor en practicus, maar ook de theoreticus van deze nieuwe discipline. De enorme hoeveelheid Duitse niet-literaire teksten, inhoudelijk zeer uiteenlopend van aard, waarmee Eis geconfronteerd werd, noopte hem tot het bedenken van een sluitend classificeringssysteem. Hij kwam toen op het schitterende idee om voor deze middeleeuwse stof een be- | |
| |
Afb. Bladzijde uit Jacob van Maerlants Der naturen bloeme. (Den Haag, K.B., bruikleen K.N.A.W., XVI, fol. 114v). Uit: Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken (...). Catalogus door J. Deschamps. 2e herz. dr. Leiden, 1972, plaat 34. (Zie ook p. 101-104)
| |
| |
staand middeleeuws referentiekader te gebruiken, te weten dat van de scholastische artes-reeksen. Deze zijn drieërlei:
- | de artes liberales (trivium: glossen, glossaria, woordenboeken, gesprekboekjes, verhandelingen over welsprekendheid, grammatica's, briefvoorbeelden, schoolboeken, e.d.; quadrivium: computus, kalenders, rekenboeken, metrologie, muntevaluaties; muziektheorie, zang-instructies; astrologie en astronomie, kosmografie, natuurrampen; meetkunde); |
- | de artes mechanicae (alchemie, architectuur, kunstboeken, technische en chemische recepten, mijnbouw, metallurgie, houten steenbewerking, techniek, textiel, schilderen, schrijven, klokkengieten, glassmelten, cosmetica, zeepzieden; krijgskunde, tactiek, wapens, vuurwerk en buskruit; zeevaart, aardrijkskunde, handel, reizen, pelgrimsvaarten, loterijen; landen tuinbouw, botanie, kookkunst, tafelmanieren, wijnbouw, bierbrouwen; jacht, veeartsenijkunde, dierkunde, hippiatrie, bijenteelt, visvangst, enz.; geneeskunde, chirurgie, kruidenboeken, lapidaria, gynaecologie, pesttraktaten, diëten, enz.; sport, spel, zang, toneel, dans, schaken, raadsels, enz.); |
- | de artes magicae (witte en zwarte magie, waarzegkunst, e.d.). |
Eis maakt vlug school, en in de jaren vijftig zijn er zoveel enthousiaste adepten van deze nieuwe tak van de germanistiek dat er stilaan aan de meeste Duitse universiteiten een leerstoel of instituut voor opgericht wordt. Met als resultaat dat thans in Duitsland de artes-studie een belangrijk en bloeiend onderdeel van de germanistiek is geworden, met briljante leerlingen van Eis, zoals Gundolf Keil, Bernhard Dietrich Haage, Wolfram Schmitt, Peter Assion, Joachim Telle, enzovoort. Overzichten, besprekingen en evaluaties van de Duitse Artesliteratur krijgen steeds meer een plaats in literatuurgeschiedenissen. Men is tenslotte tot het inzicht gekomen dat iedere tekst belangrijk is als historisch document, vanuit taalkundig, cultureel of sociaal standpunt, en dat het exclusief esthetische standpunt tot onvolledigheid en tot vervalsing leidt. DE LITERATUURGESCHIEDENIS MOET VERVANGEN WORDEN DOOR DE GESCHIEDENIS VAN DE TEKSTEN.
| |
| |
In principe gaat het bij artes-teksten om een literatuur voor ‘specialisten’; de auteur en de lezer/toehoorder zijn primair geïnteresseerd in de inhoud, niet in de vorm. Als uitdrukkingsmiddel wordt bij voorkeur het proza gebruikt (‘das ureigenste Medium der fachlichen Mitteilung ist die Prosa, das Sprechen frei von formalen Zwängen’, P. Assion). Dit is dus een zeer belangrijk stadium: het zijn de eerste stappen van een volkstaal op weg naar z'n ontwikkeling tot wetenschappelijke taal. Het rijm is niet overwegend aanwezig, maar heeft toch een eigen plaats, al was het maar om mnemotechnische redenen.
Een grote variëteit van literaire genres is vertegenwoordigd: beschrijvend proza (de zogenaamde ‘proza-Natuurkunde’) of vers (Der naturen bloeme), in boekvorm of als traktaat, monologen (Der vrouwen heimelijcheit), dialogen (Boec van Sidrac), briefvorm (Brief van Pape Jan), lapidaire imperatieve formuleringen (medische, culinaire, magische recepten), notities voor eigen gebruik, vademecums (plantenlijsten, uroscopieën, melothesia's (een melothesia is een concordantie-lijst van een regerende planeet of dierenriemteken met een bepaald lichaamsdeel)), raadsels, reis-dagboeken, enzovoort.
Het belang van de artes-studie is zeer uiteenlopend, maar evident. De volgende beknopte opsomming is beslist niet exhaustief: de artes-studie houdt noodzakelijk rekening met de culturele en sociale context, met de tijdelijke en ruimtelijke dimensie van het werk; ze belicht de geschiedenis van het wetenschappelijke proza als literaire vorm (precisie en helderheid zijn voor het eerst in deze soort teksten aangewend); ze verduidelijkt de relatie tussen fictionele en niet-fictionele literatuur; ze verrijkt de culturele geschiedenis doordat ze, niet zoals de bellettrie, bijna uitsluitend geaxeerd is op de hogere sociale kringen, maar integendeel in een dalende beweging tot in de (analfabetische) volkslaag doordringt; ze is een sociaal georiënteerde literatuurstudie, waarbij de personaliteit van de auteur en allerlei incidentele invloeden op het scheppingsproces slechts een mar- | |
| |
ginale rol spelen, omdat het hier vaak om een collectieve creatie gaat; ze is filologisch en taalkundig van groot belang: de woordenschat is ongemeen gevarieerd en grotendeels niet in het Middelnederlandsch Woordenboek aanwezig (ook niet in het Supplement!), de grammatica en syntaxis vertonen eigenaardigheden die een ander beeld van het Middelnederlands oproepen dan het enige tot nu toe bekende (te weten de gekun-stelde taal van de bellettrie); en tenslotte is de artes-literatuur ook numerair van groot belang, want deze teksten zijn de meest verspreide geweest en moeten dus wel een grote invloed op de schrijftraditie gehad hebben. De fine-fleur van de Middelnederlandse literatuur is bewaard gebleven in een zeer klein aantal handschriften: bij voorbeeld Reinaert (3), Beatrijs (1), de Abele spelen (1), de Borchgravinne van Vergy (2); representatieve artes-teksten
daarentegen blijken best-sellers te zijn geweest: Der naturen bloeme (26), De Natuurkunde van het heelal (9), het Boec van medicinen (13), de Jonghe Lanfranc-chirurgie (6), enzovoort.
HET IS ONDENKBAAR DE GESCHIEDENIS VAN HET NEDERLANDS TE SCHRIJVEN ZONDER REKENING TE HOUDEN MET DE WAARSCHIJNLIJK ZWARE IMPACT VAN DE ARTES-LITERATUUR OP DE EVOLUTIE VAN DE GESCHREVEN TAAL. DIT GELDT MUTATIS MUTANDIS EVENZEER VOOR DE GESCHIEDENIS VAN DE BELLETTRIE. |
|