Madoc. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
2
| |
[pagina 29]
| |
Titelplaat van de druk van Lanseloet van Denemerken (Uit: M.A.P.C. Poelhekke en C.G.N. de Vooys, Platenatlas bij de Nederlandsche literatuurgeschiedenis. Groningen, 1914)
Het voert te ver hier de inhoud van alle stukken samen te vatten, dus volsta ik met een beknopte, zeer globale karakterisering. In Esmoreit, Gloriant en Lanseloet van Denemerken staat | |
[pagina 30]
| |
steeds een liefdesgeschiedenis centraal. Het vierde abele spel, Vanden Winter ende vanden Somer, is opgebouwd rond de strijdvraag tussen de beide jaargetijden: welke van de twee is superieur, want het meest dienstbaar aan de liefde? Venus zelf moet tenslotte ingrijpen om de zaak in der minne te schikken. In de sotternieën Lippijn, Buskenblaser en Rubben draait het iedere keer weer om de (wan)verhouding tussen een quaet wijf en de echtgenoot, een onnozele hals die onder de plak zit. Die Hexe is wat dit betreft een buitenbeentje: hier zijn het vrouwen die konkelen en al krijsend en vechtend de zonderlinge, korte klucht beëindigen.
Met Gerrit Komrij hebben de abele spelen een vertaler gekregen waar ze recht op hebben. In een typografisch mooi uitgevoerd, gebonden boek vinden we zijn vertaling met op de tegenoverliggende pagina's een weergave van de Middelnederlandse tekstenGa naar eindnoot4. zodat vergelijking in een oogopslag mogelijk is. Wie daartoe de moeite neemt, zal ontdekken dat Komrij zich met glans van zijn taak heeft gekweten. De grootste verdienste van deze vertaling vind ik dat zij het Middelnederlands evenaart in rijkheid van uitdrukking en levendigheid. Een groter (lees-)publiek zal hierdoor plezier aan deze toneelstukken kunnen beleven: wat bij een ongeoefende lezer/toehoorder van het Middelnederlands al snel een verheven, onbeholpen, saaie of naïeve indruk maakt, blijkt in vertaling springlevend. Komrij heeft de spelen onmiskenbaar een eigen stempel opgedrukt: zijn woordkeuze is meer dan eens archaïsch (af en toe voegt hij zelfs ouderwetse uitdrukkingen in), maar waar nodig recht voor zijn raap; vooral in de boertige sotternieën heeft Komrij zich op dit punt naar hartelust kunnen uitleven. De dialogen lopen soepel en de zins- en versbouw zijn over het algemeen van een bewonderenswaardige eenvoud, wat waarschijnlijk mede te danken is aan het ongebreidelde gebruik van kreupelrijm (bij voorbeeld direct al in de eerste twee versregels van Esmoreit: ‘geboren/ teloorging’). Naast deze lof passen enkele kanttekeningen. Ik laat detailkritiek achterwege en beperk me tot twee algemene punten. Storend is de wijze waarop Komrij in zijn vertaling de aanspreekvormen | |
[pagina 31]
| |
‘jij/je’ en ‘u’ afwisselt. Soms kan een verandering van toon de wisseling verklaren, maar dat gaat lang niet in alle gevallen op. Een voorbeeld uit Lanseloet van Denemerken: Die ridder
O scone wijf, inder minnen vier
Leght mijn herte te mael en blaect:
Ghi sijt hovesch ende wel gheraect,
Ghi selt bi ridderscape sijn mijn wijf,
Ghi hebt soe edelen scoene lijf,
Opdat u wille es ende bequame,
Ic bidde u, segt mi uwen name,
Ghi selt seker sijn mijn vrouwe!
De ridder
O schoonheid, door een liefdesstraal
Ligt heel mijn hart in laaiend vuur.
Je hebt manieren, een mooi figuur.
Ik trouw met je, op mijn ridderwoord.
Je wezen heeft me zo bekoord!
Is het u niet onaangenaam
Zeg mij dan alstublieft uw naam.
Mijn kasteelvrouwe zul je zijn!
(p. 236-236, v. 450-457)
Ligt aan deze vertaling de misvatting ten gronslag dat het Middelnederlands hier onderscheid maakt tussen een gemeenzaam ghi en een beleefdheidsvorm u? Beide vormen zijn echter verbuigingen van hetzelfde persoonlijke voornaamwoord: ghi is de eerste naamval, u de derde of vierde.Ga naar eindnoot5. Meer een kwestie van smaak (en minder verspreid in de vertaling) is het gebruik van elliptische zinnen. Vooral in Esmoreit kiest Komrij nogal eens voor een dergelijke, vaak hortende constructie: ‘Me dat niet verheeld.’, en: ‘Me nu niet in de steek gelaten.’ (Esmoreit v. 663 en 861, vgl. v. 17, 29, 30, 62, 118-119, 853, 924). Zo valt er af en toe nog wel iets aan te merken, maar die kritiek staat in geen verhouding tot mijn waardering.
Laten we de voortreffelijke vertaling verder voor wat zij is, dan rest mij nog een aantal meer principiële bezwaren tegen de samenstelling van het boek aan te voeren. Hierboven heb ik er op gewezen dat de abele spelen weerbarstige materie vormen, maar dat kan geen excuus zijn voor het totaal ontbreken van een inleiding, toelichting, nawoord, verantwoording of wat dies meer zij. De lezer èn de toneelstukken worden hierdoor ernstig tekort gedaan. Zó kan bij voorbeeld de indruk onstaan dat de abele spelen en sotternieën onlosmakelijk verbonden zijn, één literair werk vormen. Maar het onderzoek van de laatste jaren wijst nu | |
[pagina 32]
| |
juist eerder op het tegendeel: de spelen en ‘bijbehorende’ kluchten zoals wij ze in het handschrift-Van Hulthem aantreffen, lijken door één regisseur bijeengebracht, verzameld, te zijn; hij moet ook verantwoordelijk gesteld worden voor de aanwezige verbindingen tussen de verschillende abele spelen en kluchten. Helemaal niet te verdedigen is het schaamteloos overnemen van een Middelnederlandse tekstuitgave zonder vermelding van de bron. Het is de eerbiedwaardige editie-Leendertz die we aantreffen ter linkerzijde van Komrijs vertaling.Ga naar eindnoot6. Spelling en interpunctie zijn getrouw naar Leendertz Jr. weergegeven, maar diens goede, weliswaar gedateerde, ‘Inleiding’ en ‘Aanteekeningen’ mankeren. Ironisch genoeg zijn in het boek van Komrij ook de foute lezingen overgenomen, die door Leendertz Jr. zelf nog hersteld zijn in een toegevoegde lijst met ‘Afwijkende lezingen’ (p. ccxi-ccxvii) - Komrij heeft alleen een excerpt hieruit (‘Verbeteringen en toevoegsels’, p. 693-696) geraadpleegd.Ga naar eindnoot7. Moeten de naakte, onverklaarde en corrupte Middelnederlandse verzen hier nu figureren als aankleding van de wel toegankelijke vertaling van Komrij? Ik vind die keuze weinig geslaagd; alleen de recensent is met deze synoptische presentatie een dienst bewezen. Tenslotte wil ik niet - ik zou haast zeggen: kan ik niet - voorbijgaan aan de nadrukkelijke fotografische ondersteuning van het boek. Op het stofomslag en aan de binnenzijde van de band is een schaars geklede jongedame afgebeeld, liggend in een bevallige pose. Op de titelpagina's voor de abele spelen krijgen we telkens een kleurige uitsnede van deze omslagfoto te zien, bij voorbeeld een borst of een heup, enkel gehuld in lingerie. Voor de ‘bijbehorende’ sotternieën is diezelfde foto elke keer opgeblazen tot de grootte van twee hele pagina's. Reikt de vormgeefster - of via haar Komrij zelf - ons hier dan toch een hulpmiddel bij de interpretatie aan? Zo ja, dan moeten we de begerenswaardige (?), wellustige (?), verraderlijke (?) vrouw kennelijk als de rode draad opvatten, in de abele spelen minder prominent aanwezig dan in de sotternieën. Ik kan de lezer van harte aanbevelen zich van deze uitdagende visie te vergewissen. Hopelijk krijgen we daartoe ook als toe- | |
[pagina 33]
| |
schouwers de gelegenheid: de vertaling van Komrij is het waard op de planken gebracht te worden.
Erwin Mantingh |
|