| |
| |
| |
Marian Rappoldt
Interview met A.M.J. van Buuren
In het afgelopen najaar heeft de Stichting Utrechtse Theater Initiatieven een serie voorstellingen gegeven rond Suster Bertken, de vrouw die 57 jaar van haar leven heeft doorgebracht in een kluis in de Utrechtse Buurkerk (zie Madoc 1 (1987), nr. 3, p. 9-11). Haar geschriften zijn bewaard gebleven in twee boekjes. In samenhang met de theaterproduktie is er een facsimile-uitgave verschenen van de boekjes die Jan Seversz in 1518, vier jaar na Bertkens dood, gedrukt heeft in Leiden. A.M.J. van Buuren, verbonden aan de vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde van de RUU, verzorgde de uitgave en voorzag deze van een beknopte inleiding op haar werk.
Hoe is deze uitgave tot stand gekomen? Waarom is er gekozen voor een facsimile?
De Stichting Utrechtse Theater Initiatieven heeft elk jaar een ander project, al tien of elf jaar. Dit jaar was dat Suster Bertken. Ik wist daar overigens niets van. In april kwam Kees Vellekoop bij mij en die vroeg: Zou jij daar niet bij betrokken willen worden voor de uitspraak van het Middelnederlands en dergelijke? Ik had me al eens met Bertken bezig gehouden voor de themacyclus van Mediëvistiek, ‘Een hemel op aarde?’ (1986-1987). Toen raakte ik geïnteresseerd in haar. Catharina van de Graft heeft in 1955 een editie van Bertkens werk verzorgd. Daarvan had ik alle recensies bij elkaar gezocht. In een daarvan werd gezegd dat het zo jammer was, dat er geen facsimile-uitgave bestond. Door de theaterproduktie kwam ik op het idee zo'n editie te maken. Op eerste Pinksterdag, ik weet het nog goed, schreef ik een brief
| |
| |
aan Kees Vellekoop die mij om literatuur over Suster Bertken en haar werk had gevraagd. Aan het eind van die brief stelde ik terloops de vraag: Wat denk jij van een facsimile? Ik stelde die vraag ook aan Wim Gerritsen. Beiden reageerden positief. Wim zei: Dan moet je naar een kleine Utrechtse uitgever gaan. Via via kwam ik bij André Swertz terecht. Die vond het een leuk idee en hij heeft bedacht dat we de Stichting Utrechtse Theater Initiatieven ervoor zouden moeten interesseren. En dat lukte, zij wilden er niet alleen achter gaan staan maar het boekje ook zelf uitgeven. Toen moest ik als de bliksem een microfilm zien te bemachtigen. De boekjes van Jan Seversz liggen in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Normaal gesproken duurt zoiets de nodige tijd. Ik had het plan de maandag daarop naar Den Haag te gaan om te kijken wat er te regelen viel, maar in de nacht van zondag op maandag bedacht ik: Verdorie, daar werkt Toine Sterk (een oud-student), die z'n tijd als dienstweigeraar daar nuttig besteedt. Ik heb contact met hem gezocht, en hij heeft me dank zij de voortreffelijke onbureaucratische medewerking van de Koninklijke Bibliotheek de film een paar dagen later op Hoog Catharijne kunnen overhandigen.
Een vraag die denk ik bij iedereen opkomt die zich in Bertken verdiept: Wat bezielt iemand om zich in te laten kluizen?
Dat is een moeilijk te beantwoorden vraag voor ons. Zij was lang niet de enige. Het verschijnsel heeft zich in West-Europa met name tussen de twaalfde en vijftiende eeuw voorgedaan. Misschien speelde er bij Bertken een persoonlijk drama op de achtergrond. Zij was de bastaarddochter van een priester: mogelijk wilde ze boeten voor de zonden van haar vader, maar er is niets in haar werk dat daar expliciet op wijst. 57 jaar, het is verbijsterend. Ze is heel sterk gericht geweest op de Bruidegom-Christus. Voor ons is het geweldig moeilijk na te voelen en te begrijpen. Het verschijnsel heeft ook een sociale achtergrond. Het vrouwenoverschot heeft een grote rol gespeeld. En er is de reli- | |
| |
giositeit. In de dertiende eeuw schieten de cisterciënzerkloosters voor vrouwen als paddestoelen uit de grond. Er is een sterke gerichtheid op het apostolisch leven, een terugkeer naar het vroege christendom. Dat zie je ook bij de begijnen. Deze bewegingen, die als het ware buiten het ‘instituut’ staan, zie je in het christendom herhaaldelijk terugkomen. De Moderne Devotie staat in dezelfde traditie, al gaat het daar niet om een kluizenaarsbestaan, zomin natuurlijk als dat bij de begijnen het geval is. Maar ik denk dat al die dingen wel samenhangen.
Zijn het vooral vrouwen die hun leven zo totaal in dienst stellen van God?
Ja, voor zover dat na te gaan is ligt het zo. Wat daar de oorzaak van is? Ik noemde al het vrouwenoverschot. Zouden vrouwen religieus eerder geraakt worden? Het lijkt mij niet uitgesloten dat vrouwen gevoeliger zijn voor geestelijke zaken dan mannen. Maar ik moet wel voorzichtig zijn met dit soort uitspraken.
Rondom de Buurkerk speelde zich het hele middeleeuwse stadsleven af: Bertkens kluis bevond zich niet bepaald op een rustig plekje. Lijkt het niet wat tegenstrijdig, om je terug te trekken van de wereld, midden in de wereld?
Het kluizenaarsleven wordt wel eens anders voorgesteld dan het was. Er zijn regels voor ingekluisden bekend, bij voorbeeld uit Keulen. Ook voor Bertken zullen dergelijke regels hebben gegolden. Een kluis kon twee vensters hebben, één naar binnen, naar de kerk, en één naar buiten waardoor de kluizenaar voedsel aangereikt kreeg, maar waardoor hij ook met mensen kon praten. Bertken was 's middags waarschijnlijk bereikbaar voor gesprekken, ‘consulten’. Kluizenaars werden gezien als gevorderden op de ladder naar de hemel. Ze werden vereerd en vertrouwd.
Hoe Bertken de wereld om haar heen ervaren heeft, of het
| |
| |
Eerste bladzijde van Een boecxken van dye passie ons liefs heeren, gedrukt door Jan Seversz. in Leiden. Gedateerd op 1518. 's-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 227 G 46.
haar vertier heeft bezorgd of gehinderd heeft, weet ik niet. Misschien beschouwde zij het stadslawaai dat haar afleidde van haar opgave zich te wijden aan Christus als een soort boetedoening.
| |
| |
Bertkens werk hoort tot de mystieke literatuur. Het geeft blijk van haar voortdurende streven om zo dicht mogelijk bij God te komen. U heeft zich behalve met Bertken ook nog met andere mystieke vrouwen bezig gehouden: Hadewijch, Lutgart. Hoe bent u daar toe gekomen? Wat boeit u in hen?
Wat ik prachtig vind is de poëzie van Hadewijch. In de loop der jaren ben ik die steeds meer gaan waarderen. Ik kwam met haar werk wat intensiever in aanraking toen me indertijd gevraagd werd het tweedejaarscollege Geestelijke Letterkunde te verzorgen. Voor de themacyclus ‘Andere structuren, andere heiligen’ (1980-1981) kreeg ik het verzoek of ik niet wat met Lutgart wilde doen. Ja, leuk! Er bestaat een Latijnse biografie, geschreven door Thomas van Cantimpré. Die is drie keer in het Middelnederlands vertaald, één keer in proza en twee keer in poëzie. In de Kopenhaagse Lutgart, de vertaling die in Kopenhagen wordt bewaard, is de Latijnse biografie aangegrepen om daar een gigantisch lang gedicht van te maken. Als er in het Latijn staat ‘en toen kreeg Lutgart een visioen’ krijg je in die vertaling bij wijze van spreken de complete Apocalyps over je heen. De bewerker beschikte over een verbijsterend taalvermogen: de tekst is geschreven in (bijna) jambische verzen - in de dertiende eeuw nota bene - en er komen zinnen in voor van wel 25 versregels die syntactisch perfect zijn, een versificatie-vermogen van zeldzaam niveau. Het is geen gemakkelijk Middelnederlands, maar ik lees het bijna als een roman. Dat is grote literatuur.
Met Bertken kwam ik ook voor 't eerst in aanraking door een themacyclus. Het waren telkens de omstandigheden die mij in aanraking brachten met het werk van deze vrouwen. Maar of dat toeval is?
De hele geestelijke letterkunde boeit me. Waarom? Het heeft ongetwijfeld ook te maken met mijn achtergrond: ik ben zo rooms als ik maar zijn kan. Niet, dat ik me met het instituut van de Kerk hecht verbonden voel, integendeel. Naar mijn oordeel begrijpt ‘Rome’ noch ‘Utrecht’ waar het in het Evangelie wezenlijk om gaat. Wat dat betreft voel ik me
| |
| |
‘buitenkerkelijk’, maar vanaf mijn jeugd is het geloof me heel vertrouwd, dat draag je mee. Ik ben niet iemand die dat op latere leeftijd gefrustreerd of bitter aan de kant zet, al ben ik nog zo teleurgesteld. Het blijft mij dierbaar, en daar schaam ik me niet voor. Ik heb aan de kerkelijke liturgie ook altijd een intense vreugde beleefd. En om op de geestelijke letterkunde terug te komen: ik herken er natuurlijk heel veel in.
De mystiek is een nogal ontoegankelijk gebied. Is er door de huidige belangstelling voor paranormale verschijnselen ook meer belangstelling voor de middeleeuwse mystici?
Ik weet het niet. Wat ik wel merk: als je twintig jaar geleden het woord ‘mystiek’ in de mond nam kon je wel vertrekken. Dat is gelukkig voorbij. Men is bereid het aan te horen, dat in ieder geval. Waarom de Stichting Utrechtse Theater Initiatieven dit jaar voor Suster Bertken gekozen heeft is me niet bekend. Er is een grote belangstelling voor de Middeleeuwen, ja, al heb ik de indruk dat dat nu wel weer wat afneemt.
Hoe is uw belangstelling voor de Middeleeuwen ontstaan?
Dat is een merkwaardig verhaal, daarvoor moet ik heel ver terug, naar mijn studietijd. Ik moest een scriptie schrijven voor letterkunde. Dat was niet mijn hoofdvak. Ik deed taalkunde in Amsterdam. Hellinga zat daar toen voor taalkunde en Stuiveling voor letterkunde. Hellinga deed ook de hele filologie. Iedereen studeerde expliciet of impliciet af bij Hellinga. Hij gaf schitterende, intrigerende hoorcolleges, hij wist enthousiast te maken voor het vak. Door een gesprek met een medestudent kwam ik op een onderwerp voor mijn letterkundescriptie. Die ging over Geertruid van Oosten, een veertiende-eeuwse Delftse begijn. Onder andere Te Winkel zegt ergens dat er beweerd wordt dat zij de naam ‘Van Oosten’ zou danken aan het zingen van ‘Het daghet in den
| |
| |
oosten’. Zou dat zo zijn, vroeg ik me af. En zo ja, welk ‘Het daghet in den oosten’? Want er zijn verscheidene liederen die met deze regel beginnen. Daar ben ik achteraan gegaan. Een futiel probleem, want ik wilde een kleine scriptie schrijven voor wat toch maar een ‘bijrichting’ was in mijn studie. Met tussenpozen heeft dat onderzoek anderhalf jaar geduurd... Van het één kwam ik in het ander terecht. Het stelde allemaal niet zoveel voor, maar ik heb wel meer dan waarschijnlijk kunnen maken dat het hele verhaal op een legende berust.
In de tijd dat ik afstudeerde was ik al leraar. Er was toen een groot tekort aan leraren. In die jaren nu werd er op verzoek van de minister aan de universiteiten van Groningen en Amsterdam een vierjarige dagopleiding MO-Nederlands opgezet. Al heel gauw vond er in Amsterdam een explosie plaats in de toeloop en werden er dus steeds weer medewerkers aangetrokken. Er kon toen financieel heel veel. Juist in die ‘explosieve’ periode was ik een keer bij Hellinga om te praten over een proefschrift. Ik vertelde hem ook, dat ik het leraarschap best leuk vond, maar betwijfelde of ik het tot mijn vijfenzestigste wilde doen. Kort na dat gesprek zochten ze bij de MO-dagopleiding iemand voor het Middelnederlands die katholiek was, want die stond dicht bij de Middeleeuwen. Wat ik nog steeds een belachelijke reden vind, maar zo ben ik daar gekomen. De scriptie over Geertruid speelde bij die benoeming uiteraard mee. Om het ‘middeleeuwenverhaal’ af te maken: in 1969 was er een advertentie voor Utrecht. Ik was toen midden dertig en dacht, als ik nog wil veranderen moet het nu gebeuren. Utrecht trok mij zeer. Hier werd het Middelnederlands ‘hoog opgestoten in de vaart der volkeren’. Ik zag hoe Wim Gerritsen hier bezig was... Nu zit ik hier dus al twintig jaar. Ik vind het nog steeds een feest om er elke dag mee bezig te zijn. Dat zit ook in de sectie. We zijn vrienden. Doordat we zo op elkaar gesteld zijn, kun je heel veel en het is ook mogelijk veel van en voor elkaar op te vangen. Als de sectie niet was
| |
| |
zoals ze is, denk ik, dat ik er in deze faculteit, om zo te zeggen, al lang het leven bij had gelaten.
Suster Bertken. Twee bij Jan Seversz in Leiden verschenen boekjes ('s-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 227 G 46) in facsimile uitgegeven. Met een inleiding door A.M.J. van Buuren. Utrecht, 1989.
|
|